zoekers denken, maar een veel geleidelijker proces is dat soms eeuwen duurt. Arends verbindt dat idee aan het gegeven dat generaties lang er erg weinig slavenkinderen in Suriname geboren werden. Het gros van de bevolking bestond uit nieuw uit Afrika geïmporteerde slaven, die dus het Sranan hooguit later als tweede taal hebben kunnen leren, en er slechts geleidelijk aan iets aan hebben kunnen toevoegen. Arends' proefschrift bevat aan het einde een rijke verzameling voorbeeldzinnen uit de verschillende fasen van het Sranan. Zie verder de recensie van Arends' werk door Geert Koefoed in Oso 8.2 (1989).
Het boek van Mark Sebba, The Syntax of Serial Verbs. An investigation into Serialisation in Sranan and Other Languages (1987), gebaseerd op een proefschrift van de Universiteit van York (Engeland), heeft niet direct duidelijke implicaties voor de theorie over het ontstaan van het Sranan. Het is vooral waardevol omdat er in detail allerlei aspecten van de seriële werkwoordsconstructies, die behalve in het Saramakkaans ook in het Sranan bestaan, in worden beschreven en geanalyseerd. Sebba laat zien dat deze constructies op allerlei punten andere eigenschappen hebben dan de constructies van de Westeuropese talen, en juist lijken op constructies in andere creolentalen zoals het Papiamentu, talen in West-Afrika, en het Chinees.
De bundel van Alleyne, Studies in Saramaccan Language Structure (1987), bevat zeven kleine studies over het Saramakkaans, verricht door Amsterdamse studenten en medewerkers onder leiding van Mervyn Alleyne, een creolist uit Jamaica. In de bundel komen een aantal specifieke kenmerken van de bosnegertaal aan bod: de vorm van de voornaamwoorden, reduplicaties (dwz. verdubbelingen van werkwoorden of naamwoorden), het partikel fu, statieven en passieven, voorzetsels, en werkwoordherhaling. Het beeld dat naar boven komt is dat van een uitermate ingewikkelde, fascinerende taal, tegengesteld aan het genoemde stereotiep dat creolentalen zo eenvoudig zouden zijn.
Het omvangrijke boek van Smith The genesis of the Creole Languages of Surinam (1987), verdedigd als proefschrift aan de Universiteit van Amsterdam, bestaat uit twee delen: een algemeen eerste deel waarin een scenario voor de oorsprong van de Surinaamse creolentalen wordt geschetst, en een tweede deel waarin de ontwikkeling van de klanken van de vier Surinaamse creolentalen: het Sranan, het Saramakkaans (inbegrepen het Matuwari), het Ndjuka (inbegrepen het Paramakkaans en het Aluku), en het Kwinti wordt geanalyseerd. Hierbij maakt Smith een onderscheid tussen de oorspronkelijk Portugese en de oorspronkelijk Engelse woordenschat. De gedetailleerde bestudering van de ontwikkeling van de klanken geeft Smith de mogelijkheid vrij precies te onderzoeken hoe de talen van Suriname aan elkaar verwant zijn, en hoe ze zijn ontstaan. Het basisidee van Smith is dat er een Portugees creool via Brazilië uit de Golf van Guinea naar Suriname gebracht is en een Engels creool via Barbados uit Sierra Leone. Uit de