OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 9
(1990)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Woordenboek van het Surinaams-Nederlands: woordenboek of inventaris?
| |
[pagina 86]
| |
vakspecialist, zijn echter zonder meer aanvaard. Ook is van de regel afgeweken bij eenmalige vondsten van historische en verouderde woorden, wanneer de context of andere omstandigheden uitwijzen of sterk doen vermoeden, dat het betreffende woord meer algemeen gebruikt werd of wanneer het gevonden werd in een bekend boek of in een belangrijke publikatie. In deze gevallen wordt wel vermeld, dat het een eenmalige vondst is.’ We mogen dan eveneens verwachten dat de lexicograaf die geen native speaker is en zich dus niet op intuïtie kan beroepen, zijn inventaris van woorden heeft verkregen door documentatie-onderzoek (hetgeen zeker is gebeurd) en door systematisch empirisch onderzoek. Ook dit laatste is gebeurd, maar ik vraag me af hoe? P. 28: ‘Een zeer groot deel van de opgenomen woorden is toen terloops opgenomen en genoteerd.’ ‘Gedurende die perioden werden ongeveer 130 informanten mondeling geraadpleegd.’ ‘Zeer vele woorden, tenslotte, zijn ontvangen van belangstellenden, de meesten uit Suriname, sommigen uit Nederland.’ We mogen ook weer verwachten dat de lexicograaf geen afwijkingen bij personen (om de terminologie van de auteur zelf te gebruiken) in zijn woordenboek heeft opgenomen. P. 15: ‘Het gaat hier om woorden die tot het vaste taalgebruik behoren van allen of van een grotere of kleinere groep.’ Ik moet onmiddellijk toegeven dat het de lexicograaf aardig gelukt is lexemen die tot het vaste taalgebruik van de Surinamer behoren te noteren. Echter, ik moet ook constateren dat er daarnaast tal van gelegenheidswoorden, idiosyncratieën en spookwoorden in dit woordenboek zijn opgenomen. Een kritische analyse van dit woordenboek doet mij sterk vermoeden dat de lexicograaf alles op alles heeft gezet om de macrostructuur van zijn woordenboek (het aantal woorden) te vergroten. Hierin schuilt, volgens mij, het ‘gevaar’ van dit woordenboek, dat als een taalpolitiek instrument gezien zou kunnen worden door diegenen die niet beter weten. Dan zou men geloven dat modewoorden en idiosyncratieën zoals blem voor ‘zwanger’, viooljongen, neusboter, bakramuskietenkaars en de vele Cairojaanse woorden tot het vaste taalgebruik van de Surinamer zouden behoren. Als neusboter ‘snot’ betekent in het idiolect van Rappa, dan is dit woord nog niet representatief voor het taalgebruik van de Surinamer. (In Suriname zegt men wel dat iemand een boterneus heeft als er snot uit zijn neus loopt.) Men zou dan vermoedelijk ook geneigd zijn te geloven of te denken dat schrijvers de taalpolitici van Suriname zijn. Dit vanwege de vele citaten van schrijvers, in het bijzonder die van Edgar Cairo. Schrijvers zijn zeer zeker niet de taalpolitici van Suriname, iedereen in Suriname weet dat nieuwvormingen van schrijvers het niet maken. Niet van de schrijvers die in Suriname wonen en publiceren, nog minder van de groep Surinaamse schrijvers die in Nederland woont en schrijft. Zo is een samenstelling als viooljongen uit een roman van Leo Ferrier gehaald. Voor de Surinamer is het adjectief viool niet vreemd, | |
[pagina 87]
| |
maar viooljongen kennen we niet en zeggen we niet. De lexicograaf heeft misschien alles gedaan om het aantal lemmata te verhogen, maar hij heeft waarschijnlijk minder zorg aan de microstructuur (de inrichting van de artikelen) besteed. Als hij daar meer zorg aan besteed had, dan zou er niet in het woordenboek gestaan hebben dat bakramuskietenkaars (lees Vape) een samenstelling is van bakra en muskietenkaars en dat bakra vermoedelijk uitdrukt dat alleen welgestelden zich dit apparaat kunnen permitteren. Van Donselaar zou dan ook niet bij het lemma huisje spelen hebben vermeld dat vele Surinaamse kinderen geen echtpaar als voorbeeld hebben, waardoor de A.N. vertaling van huisje spelen, ‘vadertje en moedertje spelen’, niet geheel juist zou zijn. Dit alles neemt niet weg dat Van Donselaar zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt met dit woordenboek, dat slechts een zo volledig mogelijke registratie en beschrijving van het lexicon van het Surinaams-Nederlands is. Door de grote moeite die hij zich getroost heeft om als niet-taalwetenschapper zoveel lexicaal-historisch onderzoek te verrichten, heeft hij het Surinaams-Nederlands grotere bekendheid gegeven, en heeft hij volgens mij met dit woordenboek bewezen dat standaardisatie van het Surinaams-Nederlands een ‘must’ is. Hij heeft, zoals hij zelf suggereert, een inventaris gemaakt voor diegenen die het lexicon van deze variant van het Nederlands zouden willen onderzoeken. Renata de Bies is verbonden aan het Instituut voor Taalonderzoek en Taalontwikkeling te Paramaribo en verricht onderzoek naar het Surinaams-Nederlands. Hiervoor is zij tijdelijk verbonden aan de Universitaire Instellingen Antwerpen. |
|