OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 4
(1985)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||
Politieke ontwikkelingen in Suriname tijdens de Tweede Wereldoorlog
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||
er een kleine 2500 kiesgerechtigden. Vrouwen hebben alleen passief kiesrecht, in 1938 resulterend in de verkiezing van Suriname's eerste vrouwelijk Statenlid, mevrouw G.R. Schneiders-Howard. De opkomst tijdens verkiezingen is zeer laag, nauwelijks 50%. Er zijn geen politieke partijen, wel functioneren rond verkiezingstijd belangengroeperingen. Politieke ideologieën spelen vrijwel geen rol. Wel voelen individuele Statenleden zich verwant aan bepaalde politieke partijen in Nederland. De invloed van de Staten is beperkt, bovendien is de gouverneur geen verantwoording verschuldigd aan hen. Van een echte volksvertegenwoordiging is geen sprake. Er verschijnen drie kranten, die slechts een paar keer per week uitkomen, te weten het sociaal-democratisch getinte ‘Suriname’, de liberale ‘De West’ en het gezagsgetrouwe R.K. missieblad ‘De Surinamer’. Vanaf 2 augustus 1943 komt daar nog het behoudende dagblad ‘Het Nieuws’ bij. Vooral ‘Suriname’ en ‘De West’ spelen tijdens de oorlog een belangrijke oppositionele rol. Onder invloed van de economische opleving tijdens de Tweede Wereldoorlog komt de vakbeweging na de repressie in de jaren dertig tot nieuw leven. Opvallend hierbij is de behoefte om de versplintering in de arbeidersbeweging tegen te gaan, hetgeen zich uit in de oprichting van overkoepelende organisaties, de zogenaamde moederbonden. De kracht van deze bonden is over het algemeen zwak. Behalve bij de mijnwerkersbonden is de organisatiegraad laag. De onderhandelingskracht van de bonden is gering, omdat ze niet erkend worden door de werkgevers en de overheid. Ondanks dergelijke beperkingen houden ze zich bezig met de door de koningin aangekondigde wijzigingen in de Rijksstructuur, ze bespreken op speciale vergaderingen het Atlantic Charter, zelfbestuur, uitbreiding van het kiesrecht opdat de arbeiders vertegenwoordigd worden in de Staten en ze propageren kandidaten voor de Staten. Een duidelijke ideologische lijn valt er bij de vakbonden niet te bespeuren, hetgeen verband zou kunnen houden met de repressie uit de jaren dertig.
Het Duitse consulaat aan de Steenbakkerijstraat tijdens de Tweede Wereldoorlog. ± 1939.
De politieke ontwikkelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog komen vooral tot uitdrukking in de confrontatie tussen gouverneur J.C. Kielstra (1933-1944) en de Staten, waarbij de controversiële thema's zijn: de Indische politiek, het benoemingsbeleid, de censuur, de internering en de sociaal-economische politiek. Op het laatste na zullen deze onderwerpen hieronder elk apart worden behandeld. Verder komen de relatie tot Nederland en het opkomend nationalisme ter sprake. Opvallend is dat ook in deze jaren reeds de thema's eenheid, emancipatie en natievorming de ‘hot items’ waren. Het boeiende en relativerende van geschiedenis is, dat het ondermeer laat zien, dat veel van | ||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||
wat vandaag de dag nieuw en revolutionair lijkt in feite een continuering is van processen die al eerder op gang gekomen waren. In Suriname zijn deze ontwikkelingen om een veelheid aan redenen, die we gemakshalve maar zullen vatten onder de noemer ‘oude politiek’, sinds eind jaren veertig gestagneerd.Ga naar eind2. | ||||||||||||||||||||||
Staten versus KielstraDe confrontatie tussen gouverneur J.C. Kielstra en de Staten kent vier culminerende hoogtepunten, te weten de Nota van de Staten aan Minister van Koloniën Ch. Welter van 5 juni 1941, de debatten over de begroting van 1943, die plaats hebben van 30 november tot en met 4 december 1942, de Nota van de Staten aan Minister van Koloniën H.J. van Mook van 29 december 1942 en de internering van het Statenlid Wim Bos Verschuur op 30 juli 1943. Tijdens een bijzondere Statenvergadering op 10 mei 1940 deelt de gouverneur mede dat het Bestuur gezien de ingetreden oorlogstoestand gebruik zal maken van de artikelen 31 en 32 van de Staatsregeling (grondwet) om zijn bevoegdheden uit te breiden. Zijn beroep op steun van de Staten - ‘Onderlinge meningsverschillen moeten thans rusten’ - wordt vooralsnog positief opgevangen. Volgens beide artikelen kan de gouverneur in geval van oorlog of opstand de Staat van Beleg (16 mei) afkondigen, zonder medewerking van de Staten maatregelen treffen en bepalingen van de Staatsregeling en verordeningen (wetten) buiten werking stellen. Deze speciale bevoegdheden gebruikt Kielstra ondermeer om de internering en de censuur te regelen, de Staten het budgetrecht te ontnemen, onpopulaire maatregelen er door te drukken, zoals de instelling van een Stadscommissariaat, van dorpsgemeenten en van het Huwelijksbesluit voor Hindoes en Islamieten, alsmede om een Algemene Machtigingsmaatregel af te kondigen. Al snel zal blijken dat Kielstra in wel zeer ruime mate gebruik maakt van deze speciale bevoegdheden, ook in gevallen die geen direct verband houden met de oorlogssituatie en dat de Staten steeds vaker gepasseerd worden. Als in juni 1941 de Minister van Koloniën, Ch. Welter, Suriname bezoekt grijpen de Staten deze gelegenheid aan om hun grieven kenbaar te maken aan de Nederlandse regering en zij bieden hem een Nota aan, waarin een veelheid aan klachten naar voren wordt gebracht. We komen hier nog op terug. Tijdens de begrotingsdebatten 1943 bereikt de confrontatie een eerste climax. In hun Voorlopig Verslag schrijven de Staten dat het Bestuursbeleid aanleiding geelt tot toenemende kritiek en niet wordt gevoerd naar democratische beginselen, ‘maar dat daaraan meer dictatoriale neigingen ten grondslag liggen’. Naar aanleiding van de gevraagde offers voor de oorlogsvoering stelt het Verslag: Thans echter vraagt ook dit College zich met bezorgdheid af tot welk nut voor Suriname dit alles leidt, nu ook bij de leden de mening gaat postvatten dat de rechten der democratie hier met voeten worden getreden. En: Het intrekken van het budgetrecht werd als een zeer sterke uiting van dictatuur beschouwd. In zijn Memorie van Toelichting vraagt Kielstra zich af of de Staten zich wel voldoende bewust zijn van de oorlogssituatie. Sommige passages in het Voorlopig Verslag doen volgens hem denken aan ‘Surinaamsch isolationisme’. Hij stelt, de oorlogsvoering ‘eischt evenwel onverbiddelijk de concentratie van velerlei bevoegdheden bij de Overheid’. Kielstra voelt zich persoonlijk aangetast en schrijft: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||
De schampere, persoonlijke en grievende bewoordingen, waarin het Voorlopig Verslag is gesteld getuigen niet van de wil tot samenwerking. Met dreigende woorden brengt hij naar voren ‘dat gezagsondermijning in oorlogstijd een misdrijf wordt geacht’, waartegen streng zal worden opgetreden, ongeacht wie. Hij zal niet aarzelen in te grijpen tegen het ‘onverantwoordelijk gedrijf van een paar heethoofden’. Tijdens de debatten in de Staten concludeert Mr. J.C. de Miranda dat met den huidigen Gouverneur samenwerking en overleg als uitgesloten moeten worden geacht. Tot dit inzicht was ‘het overgroote, weldenkende deel der bevolking’ al jaren geleden gekomen. Er wordt niet de minste aandacht geschonken aan hetgeen in dit College en in de plaatselijke pers naar voren wordt gebracht. Het Bestuur redeneert zijns inziens als volgt: Onder alle omstandigheden zullen wij gelijk hebben en gelijk krijgen en wij doen en laten zooals het ons goeddunkt. Het Bestuursbeleid wordt in Suriname niet meer gevoerd naar Democratische beginselen. Deze grieven van de Staten worden herhaald in een Nota aan de Minister van Koloniën, H.J. van Mook, die eind 1942 op bezoek is in Suriname. De confrontatie tussen gouverneur Kielstra en de Staten bereikt haar hoogtepunt als 30 juli 1943 het Statenlid Wim Bos Verschuur wordt geïnterneerd. De gekozen Statenleden leggen hun mandaat neer en in hun telegrafisch bericht hiervan aan de Nederlandse regering geven ze als reden op: wegens voortdurend gebleken onmogelijkheid tot samenwerking met en als protest tegen houding Gouverneur, die afdoende inlichtingen weigert inzake internering medelid Bos Verschuur. Meermalen hebben de Staten reeds verzocht om het beleid over te dragen aan een ‘meer tactvol Bewindsman’. In de pers begint een grote advertentiecampagne om de afgetreden Statenleden plus de kandidaat-notaris J.A. de Miranda, die op diens verzoek Bos Verschuur vervangt, te herkiezen, hetgeen op overtuigende wijze gebeurt. Op 8 oktober stuurt de gouverneur de Staten een missive, waaruit blijkt dat de Minister van Koloniën, naar aanleiding van het hem door de Staten gestuurde telegram, de gouverneur steunt in diens mening dat in verband met ‘overwegingen van landsbelang’ geen verdere informatie omtrent de internering van Bos Verschuur verleend kan worden. Als reactie hierop en omdat ze zich gesteund weten door de bevolking besluiten de Staten zo lang er geen oplossing is in het conflict niet te zullen deelnemen aan de wetgevende arbeid. Ze sturen een adres aan de koningin, waarin ze een reconstructie geven van het conflict en verzoeken om bemiddeling. Later zal blijken dat de nieuwe voorzitter - een benoemd Statenlid -, Fikkert, dit adres heeft doen vergezeld gaan van een begeleidend schrijven, waarin hij naar voren brengt dat het adres niet op geheel rechtmatige wijze tot stand zou zijn gekomen. De overige Statenleden nemen hem dit zeer kwalijk en stellen dat hun vertrouwen in hem ‘ernstig geschokt’ is. In verband hiermee neemt Fikkert aan het eind van het zittingsjaar ontslag. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||
Van 8 oktober 1943 tot 3 januari 1944 nemen de gekozen Statenleden geen deel aan de vergaderingen. Het is van belang er hier op te wijzen dat de gekozen en benoemde Statenleden in het conflict een verschillende weg kiezen. Als prinses Juliana begin november op bezoek is in Suriname wordt zij van het conflict op de hoogte gesteld door het Statenlid Dr. J.F.E. Einaar. Al op 15 november vermeldt ‘De West’ het gerucht dat Kielstra het land zal verlaten en worden opgevolgd door Mr. Brons. Als antwoord op het adres van de Staten volgt 25 november een Koninklijk Besluit, waarin gesteld wordt dat de Kroon geen aanleiding ziet voor een ‘ernstig en onpartijdig onderzoek’. Het is goed ons hierbij voor ogen te houden dat Kielstra toen reeds een week eerder, bij Koninklijk Besluit van 19 november, eervol ontslag is verleend! Pas op 8 december worden de Staten hiervan per missive door Kielstra op de hoogte gesteld. Kielstra vertrekt begin januari naar Mexico, waar hij als gezant is benoemd. Zijn opvolging door Mr. J.C. Brons - een katholiek! - wordt door de Staten als een verademing ervaren. Aldus betekent het conflict rond Bos Verschuur - in relatie tot de ‘affaire Meyer’Ga naar eind3. - het einde van de ambtsperiode van Kielstra. We zullen nu ingaan op enkele van de wrijvingspunten tussen de gouverneur en de Staten. | ||||||||||||||||||||||
Indische politiekDe met de komst van gouverneur Kielstra (1933) en met steun van de Minister van Koloniën, Ch. Welter, geïntroduceerde zogenaamde Indische politiek betekent een breuk met de tot dan toe gepropageerde assimilatiepolitiek. Vooral de spraakmakende en verwesterde creoolse elite (pers en Staten) verzet zich hier fel tegen. Ten behoeve van de representatie van de Hindostanen en Javanen wordt in 1936 het oude instituut van benoemde Statenleden geherintroduceerd. Gebruik makend van zijn speciale bevoegdheden drukt Kielstra de zeer omstreden verordeningen tot de vorming van dorpsgemeenten en tot de erkenning van het Hindostaans en Islamitisch huwelijksrecht erdoor. Een ander plan ter verindisching van Suriname, de immigratie van tienduizenden Javanen, wordt door de oorlog gedwarsboomd. De schrijver J. van de Walle, tijdens de oorlog hoofd van de Gouvernements Pers Dienst, karakteriseert deze politiek van Kielstra als volgt: Hij geloofde in de corporatieve staat, waarin met instandhouding van apartheid, bevolkingsgroepen vreedzaam naast elkaar zouden co-existeren. De funeste gevolgen van deze verdeel- en heerspolitiek zijn tot vandaag de dag merkbaar. Onder de immigranten wordt Kielstra's politiek verschillend beoordeeld. Hindostaanse Statenleden stellen dat de Indische politiek voornamelijk op de Javanen is gericht. In een ingezonden brief in 1940 in ‘Suriname’ stelt een aantal Hindostanen dat ze zich toenemend tevreden voelen over hun leven in Suriname, mede dankzij het Bestuur van Kielstra, ‘die hun inziens veel heeft gedaan voor hen, waardoor zij dit land meer en meer aanvoelen als hun tweede vaderland’. Na het vertrek van Kielstra richt een aantal Hindostanen een comité op teneinde een borstbeeld voor hem op te richten. Andere Hindostanen leveren hier via een ingezonden brief kritiek op en steunen de gekozen Statenleden. Om tot een evenwichtige beoordeling van de bestuursperiode Kielstra te komen is nader onderzoek gewenst naar de houding van de Hindostanen en Javanen hier tegenover. De beeldvorming dreigt sterk bepaald te raken door wat hierover in de Staten en de pers wordt medegedeeld. Wellicht ten overvloede willen we hier benadrukken dat als er in deze tijd over ‘Surinaams’ | ||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||
wordt gesproken men daar ‘creools’ mee bedoelt. (Alhoewel we hieronder zullen zien dat daarin een kentering op gang komt.) | ||||||||||||||||||||||
BenoemingsbeleidGeregeld klinkt in de Staten en de pers kritiek door over het gevoerde benoemingsbeleid, over het ‘stelselmatig voortrekken van Hollanders boven de kinderen des lands’. Bos Verschuur spreekt hierbij van racisme en stelt dat Surinamers wel gedwongen worden om elders positieverbetering te zoeken. Men spreekt van een ‘ambtenarenkolonie’. Mr. J.C. de Miranda levert kritiek op het aantrekken van Indische ambtenaren, waardoor er geen promotiekansen zijn voor Surinamers. Hij stelt dat Surinamers vrijwel zijn uitgesloten van het ambt van districtscommissaris omdat hiervoor een universitaire studie Indologie vereist is. | ||||||||||||||||||||||
CensuurOnder de Staat van Beleg wordt het verboden geschriften te drukken zonder toestemming van de overheid. Het verspreiden van onware berichten wordt strafbaar gesteld en er komt volledige briefcensuur en repressieve censuur op de nieuwsbladen. Tevens worden verenigingen en vakbonden getroffen door vergaderverboden. De Staten stellen hierover in hun Nota aan Minister Van Mook: ‘Het gevolg hiervan is dat opstandige gedachten geen zeldzaamheid meer zijn.’ Bos Verschuur vermeldt dat de perscensuur al dateert uit vredestijd, namelijk de zogenaamde muilkorfwetgeving die in 1933 werd geïntroduceerd na de onlusten rond Anton de Kom. Hij haalt een aantal voorbeelden aan. Zo mocht een door de arbeiders aan Minister Welter gericht adres niet in de pers. Zelf gaf hij een pamflet uit over de vakbeweging, waarin van de censuur het woord ‘strijdt’ vervangen moest worden door ‘komt op’. Naar aanleiding van de internering van Bos Verschuur schrijft ‘Suriname’: Ons werd verboden met een enkel woord van de internering van Bos Verschuur gewag te maken. Als ‘De West’ schrijft dat er een nummer van haar door de censuur is achtergehouden, meldt ‘Suriname’ dat haar dit ook al eens is overkomen. Verder wordt ‘De West’ ter verantwoording geroepen voor het overnemen van een artikel uit ‘Time’ over de rassenverschillen in de Verenigde Staten en Zuid-Afrika. De pers beklaagt zich in het algemeen over de slechte voorlichting door het Bestuur waardoor men vaak van buitenlandse bladen afhankelijk is voor informatie over Suriname. ‘De West’ stelt dat de stemming van de bevolking moeilijk te peilen valt gezien de censuur en de angst voor internering. | ||||||||||||||||||||||
InterneringBij Gouvernements Besluit wordt op 10 mei 1940 de internering geregeld. Nog dezelfde dag worden de Duitse mannen, waaronder de bemanning van het vluchtschip de Goslar, geïnterneerd. Twee weken later volgen de Duitse vrouwen en kinderen. In totaal belanden zo'n 160 mensen in het tot interneringskamp omgebouwde R.K. missie-internaat Copieweg. Verder wordt een Nederlandse N.S.B.-er geïnterneerd en slechts enkele Surinamers. Het betreft hier voornamelijk mensen van linkse signatuur zoals Sam Venoaks, Kees Wijngaarde, Otto Huiswoud en George Günther. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||
Vooral tijdens de Rondvraag in de Staten wordt geregeld aandacht gevraagd voor deze interneringsgevallen. Het vermoeden bestaat dat mensen in hoge posities met Duitse sympathieën ongemoeid worden gelaten. Aan mensen die uit internering worden ontslagen worden diverse voorwaarden gesteld; ze mogen de stad niet verlaten zonder toestemming van het Parket, mogen geen vergaderingen bijwonen, mogen niet aan politiek doen, moeten om 22.00 uur thuis zijn, moeten politiebezoek toestaan, etc. Begin 1942, kort voor de Japanse invasie, worden 146 Nederlanders, voornamelijk N.S.B.-ers, uit Indonesië overgebracht naar Suriname, waar ze uiteindelijk belanden in het Amerikaanse legerkamp Insulinde op Joden Savanne. Zonder duidelijke bewijzen worden zij voorgesteld als personen ‘die Indië aan de Jappen verraden hadden’. Op Joden Savanne moeten ze onder andere de synagoge en het kerkhof schoonmaken. Als er vier weigeren worden ze opgesloten. Na een mislukte ontvluchtingspoging worden ze overgebracht naar Fort Zeelandia. Hier worden twee van hen, Raedt van Oldenbarnevelt en Van Poelje, in opdracht van Territoriaal Commandant kolonel J.K. Meyer, door mariniers vermoord. Zij zouden op de hoogte zijn geweest van het feit dat Meyer voor de oorlog lid was van de N.S.B.. De officiële versie luidt dat ze ‘op de vlucht neergeschoten’ zijn. Op sommige Surinaamse huizen zou de dag daarop geschreven zijn: ‘Nederlandse mariniers zijn moordenaars’. Pas een jaar na de oorlog worden deze Indische N.S.B.-ers op transport gezet naar Nederland, waar ze worden vrijgelaten. Augustus 1942 komt een groep van circa 60 Nederlandse dienstweigeraars uit Zuid-Afrika aan, die eveneens worden geïnterneerd. De behandeling van deze beide groepen schijnt, in tegenstelling tot die van anderen, weinig zachtzinnig te zijn geweest, waarbij vooral de mariniers negatief bekend stonden. Oktober 1943 worden tijdens een razzia zo'n 160 personen opgepakt en geïnterneerd. Het betreft vooral souteneurs, prostituees en kleine criminelen. | ||||||||||||||||||||||
Bos VerschuurHet waarschijnlijk meest kritische Statenlid tijdens de oorlogsjaren is de tekenleraar en vakbondsman Wim Bos Verschuur. Als een van de afgevaardigden van de Staten deelt hij op 29 december 1942 Minister Van Mook mee: En daarom minister in het belang van de rust van dit land, in het belang van het Koninkrijk en dat van Suriname bijzonder, neemt U Gouverneur Kielstra mee, niet morgen, maar vandaag. Een van de weinige gelegenheden waarbij gevoelige onderwerpen in de samenleving ter sprake gebracht kunnen worden is de Rondvraag in de Staten. Als Kielstra juni 1943 het verzoek aan de Staten doet om de Rondvraag te beperken, verzet Bos Verschuur zich hiertegen. Via een hoofdambtenaar had de gouverneur hem al gedreigd dat zijn taal in de Staten consequenties kon hebben voor zijn baan als tekenleraar aan de openbare Hendrikschool. Directe aanleiding voor zijn internering wordt de Volkspetitie, waarvan hij overigens zegt niet de initiatiefnemer te zijn, die hij 25 juli in meer dan 23 exemplaren het publiek ter ondertekening aanbiedt en die in een dag 780 handtekeningen oplevert. Deze Volkspetitie geeft een reconstructie van de conflicten tussen Kielstra en de Staten en luidt deels als volgt: Majesteit, de rijksgedachte lijdt schade! De aanhankelijkheid tot het Vorstenhuis wordt op het spel gesteld! De anti-Nederlandsche stemming groeit helaas met den dag! Majesteit, U Landsvrouwe, naderen wij met eerbied en vertrouwen, dat het Haar moge behagen Gouverneur Kielstra te doen vervangen door een Bewindsman die de nooden en behoeften van ons | ||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||
volk beter aanvoelt. Zulks tot heil van het Koninkrijk en het Gebiedsdeel! Majesteit, Uw zoo aan Uw Huis verknocht volk mag niet veranderen in zijn gevoelens tot Oranje! Wat vooral gevoelig schijnt te hebben gelegen is dat de Volkspetitie naast het Nederlands ook in het Engels was opgesteld. Juist deze vertaling werd het criterium om hem te laten interneren. (Tijdens de oorlog waren een paar duizend Amerikaanse soldaten in Suriname gelegerd ter bescherming van de bauxietmijnen.) Procureur-Generaal Mertens deelt hem mee, dat het niet gaat om de petitie of de verspreiding ervan maar om ‘Uw verklaring van de Engelsche vertaling’. Hier moeten we een verband leggen met de zich een maand eerder afspelende ‘affaire Meyer’, waarmee het Bestuur hem ‘knoeiverhoudingen’ verwijt. Het Bestuur vreesde dat bepaalde buitenlanders hem wilden gebruiken voor hun actie. Het is niet onwaarschijnlijk dat de informatie die Meyer verkreeg omtrent Kielstra's veronderstelde Duitse sympathieën en waarmee dominee Mietes naar Canada vertrok, het zogenaamde dossier-Kielstra van Bos Verschuur betreft. Dit dossier, dat Bos Verschuur overigens nooit heeft getoond, zou ondermeer informatie bevatten over een rijmpje dat Kielstra in de jaren dertig in het gastenboek van de districtscommissaris van Coronie, H. Prellwitz, zou hebben geschreven en dat gebaseerd was op het roemruchte Horst Wessellied: ‘De Vanen hoog, de rijen vast aan een gesloten, moge het zo ook in Coronie gaan.’ Op 5 augustus deelt de gouverneur de Staten per missive mee dat het lidmaatschap van Bos Verschuur in verband met zijn internering op 30 juli, is vervallen. De gouverneur gaat niet in op het verzoek om nadere informatie, wel brengt hij naar voren dat de internering niet samenhangt met de kwaliteiten van Bos Verschuur als Statenlid. Volgens W. Kraan heerst er in ‘breede kring ontsteltenis’. Zij die hem zien als de kampioen van de volksbelangen, geloven ‘dat het Bestuur hier een geweldmiddel heeft toegepast om een lastig lid van de oppositie uit den weg te ruimen’. Juist gezien de weigering tot informatie stelt Kraan: Voor mij is de houding van den Gouverneur in deze zaak de druppel die den beker doet overloopen. De verzoeken vanuit de Staten, pers, vakbonden en andere verenigingen om Bos Verschuur vrij te laten, resulteren onder de nieuwe gouverneur, Brons, in zijn externering op 27 mei 1944. Hem wordt te kennen gegeven zich niet meer met de binnen- en buitenlandse politiek te bemoeien. Als Bos Verschuur 24 december 1944 terugkeert in de Staten, noemt hij zich ‘des Gouverneurs particulier geïnterneerde’ en een volksvertegenwoordiger ‘zwanger van vooruitstrevende gedachten en zich baanbrekende nieuwe ideeën.’ | ||||||||||||||||||||||
Relatie tot NederlandDoor de verbreking onder invloed van de oorlog van de banden met Nederland, de stationering van Amerikaanse troepen, het beleid van het Bestuur en een aantal internationale ontwikkelingen, wordt de koloniale relatie tot Nederland in deze jaren tot een punt van discussie.
Allerlei verenigingen zoals ‘Oost en West’, het ‘Algemeen Nederlands Verbond’ en ‘Suriname Waakt’ proberen de rijksgedachte levendig te houden. Vooral het koningshuis blijkt in zijn symboolfunctie onaangetast. De beide koninklijke bezoeken zijn massale festijnen. Ook de pers en vakbonden participeren volop in de Oranjebetogingen. In een radio-rede tot bezet Nederland zegt gouverneur Kielstra ondermeer: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||
Suriname is zo Nederlands in zijn denken en gevoelens als altijd. Het is en blijft er trots op deel uit te maken van ons grote Koninkrijk der Nederlanden onder het Huis van Oranje, het is verzekerd dat het slechts in die Staat zal behouden wat het van de Nederlandsche beschaving heeft veroverd, zijn eigen karakter, en zal genieten eigen volksvrijheden, en een leven volgens eigen aard. Suriname wil dit handhaven. Laat U niets voorpraten omtrent veranderingen daarin. In die laatste zin schemert door dat er blijkbaar ook andere geluiden opkomen. Zo stelt W. Kraan in de Nota van de Staten aan Minister Welter onder andere: De opvattingen die met den huidigen Bewindsman haar intrede deden in dit land, leiden tot vervreemding der bevolking van het Nederlandsch gezag, en zou er op dit ogenblik een vrije stemming kunnen plaats vinden, onder welke vlag men wenscht voort te leven, dan ben ik niet overtuigd, dat de groote meerderheid, de Nederlandsche vlag zou kiezen. 16 juni 1941 kondigt de Nederlandse regering een na de bevrijding te houden Rijksconferentie aan ter aanpassing van de structuur van het Koninkrijk aan de eisen van de tijd. De status van de overzeese gebiedsdelen moet in overeenstemming worden gebracht ‘met het belang dat zij in de eenheid van het Koninkrijk vertegenwoordigen.’ Ter gelegenheid van het feit dat de Japanners een jaar eerder hun aanval op Pearl Harbor uitvoerden, houdt koningin Wilhelmina op 6 december 1942 een beroemd geworden radio-rede. De koningin was geen groot voorstander van vergaande rijkshervormingen, maar vooral onder de druk van haar regering aslsook van president Roosevelt komt zij tot deze rede, die overigens in eerste instantie gericht was op Indonesië, om daar het verzet te versterken. Een sleutelzin uit de rede is: Ik weet dat geen politieke eenheid en verbondenheid op den duur kunnen blijven bestaan, die niet gedragen worden door de vrijwillige aanvaarding en de trouw van de overgrote meerderheid der burgerij. Verder zegt ze ondermeer: Ik heb daarbij een vorm voor ogen waardoor Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao deel zullen hebben in het bestuur van het geheel, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen, inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan, zullen behartigen. Kort voor deze rede, tijdens de debatten over de begroting van 1943, zegt Bos Verschuur naar aanleiding van de aangekondigde bestuurlijke hervormingen, dat Suriname in geen geval een ondergeschikt onderdeel van Nederland wil zijn, maar: op den voet dus van volkomen gelijkheid, het Koninkrijk der Nederlanden, waar Suriname niet staat onder maar naast en met Nederland. Wij willen niet los van Nederland. Integendeel! Maar wij willen zelfstandig staan. Financieel zelfstandig! En daarmede het zelfbeschikkingsrecht aan ons! Op eigen beenen. Onze bodemschatten maken ons potentieel economisch zelfstandig. Bos Verschuur wil daarom geen medezeggenschap, maar beslist het exclusieve zeggenschap. Hij staat ‘baas in eigen huis’ voor. In de Nota aan Minister Van Mook wordt bepleit dat het Atlantisch Handvest (14 augustus 1941) ook | ||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||
op Suriname wordt toegepast, dit betekent namelijk de doorbraak van de koloniale gedachte. Dat ook in Nederland begint door te schemeren dat er verandering moet komen in de oude koloniale relatie blijkt behalve uit de toespraak van de koningin ook uit een radio-rede van Minister Van Mook op 14 januari 1944 voor de Amerikaanse C.B.S.. Hij zegt hier ondermeer: er moet ‘een einde komen aan het rasverschil en de onderdrukking. De volkeren van het gekleurde ras moeten voelen, dat men hen niet minacht omdat zij gekleurd zijn, en zij, die nog in staat zijn op eigen benen te staan in de moderne wereld, moeten zien, dat hun de weg bereid wordt naar steeds groeiend eigen bestuur en onafhankelijkheid met behulp van anderen. Er moet een eind komen aan de exploitatie van het ene land door het andere en van het ene volk door het andere; en alles wat er over is van de oude koloniale houding behoort te verdwijnen in de nieuwe betrekking van medewerkers en wederzijds voordeel.’ In de praktijk verandert er blijkbaar weinig want naar aanleiding van de openingsrede van gouverneur Brons tot de Staten in 1945 schrijft ‘De West’, dat er in Nederland geen belangstelling bestaat voor Suriname, ook niet tijdens de oorlog: ‘Gedurende den oorlog werd van de regeering te Londen practisch niets gemerkt wat zou kunnen wijzen op belangstelling voor deze kolonie’, en ‘wat wij missen is zelfs een blijk van belangstelling van de Nederlandsche regeering.’ Ondanks de toenemende kritiek op de koloniale verhouding tot Nederland schijnen slechts weinigen een totale breuk te hebben voorgestaan. De los van Nederland beweging, waartoe we bijvoorbeeld de vakbondsman Theo de Sanders kunnen rekenen, schijnt slechts beperkte aanhang te hebben gehad. De censuur en het feit dat de Staten en pers elite-instrumenten waren, zouden overigens een vertekend beeld kunnen opleveren. De Tweede Wereldoorlog doorbreekt de loutere oriëntatie van de Caraïbische regio op de respectievelijke Europese moederlanden. Een logisch gevolg van de legering van Amerikaanse troepen is dat de invloed van de Verenigde Staten toeneemt. Zij betaalden beter en zouden hun werknemers meer waarderen. Sommigen verwachtten van hen eerder een economische opbouw dan van Nederland. Er komen militaire bases en troepen en naast bescherming wordt de regio eveneens voor bevoorrading afhankelijk van de Verenigde Staten. Verder vloeien de dollars ruim. De Verenigde Staten maakten al sinds de Monroe-doctrine kenbaar geen voorstander te zijn van de Europese aanwezigheid in Amerika. Dat deze houding niet voortvloeide uit idealisme, maar in feite gewoon betekende dat zij de positie van Europa wilden overnemen, zodat er dus voor Zuid-Amerika weinig zou veranderen, is een tweede. De Verenigde Staten wierpen zich op als een anti-koloniale mogendheid en tegenover het Europese imperialisme plaatsen zij hun idealisme. Van de andere kant gelden de Amerikaanse koloniën in de Caraïbische regio, Puerto Rico en de Maagdeneilanden, bepaald niet als lichtende voorbeelden en bovendien kennen de Verenigde Staten zelf een ‘colour bar’. Door de oorlogssituatie zijn de Zuid-Amerikaanse landen meer op elkaar gericht. Op diverse fora wordt nauwere regionale samenwerking bepleit. Ondanks dergelijke pleidooien blijft dit miniem. Het Surinaamse Bestuur neemt hiertoe nauwelijks initiatieven en blijft zich traditioneel richten op Den Haag en in dit geval Londen. | ||||||||||||||||||||||
NationalismeAls gevolg van de toenemende onvrede over het gevoerde koloniaal beleid, de Nederlandse toezeggingen aangaande wijzigingen in de koloniale relatie, het feit dat subsidies op de begroting niet langer nodig zijn en ontwikkelingen elders in de regio, zien we dat tijdens de Tweede Wereldoorlog in Suri- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||
name het nationalisme doorbreekt. Dit nationalisme bevindt zich nog in een zeer pril stadium en is als ideologie nog nauwelijks uitgewerkt. Het beperkt zich, voor zover na te gaan, vooralsnog voornamelijk tot de verwesterde elite en het heeft een gematigd karakter. Op allerlei fora komen de thema's eenheid, emancipatie en natievorming ter sprake. Eén van de kristallisatiepunten vormt de viering van 1 juli, de dag van de Emancipatie. In het ‘Protestantenblad’ verschijnen in 1943 een aantal interessante artikelen, waarin een discussie gevoerd wordt omtrent de betekenis van de Emancipatiedag en waarin het begrip nationalisme besproken wordt in relatie tot de rijkseenheid. Op een vergadering van de Surinaamse Arbeiders Federatie in verband met de Emancipatie gaat A. Smit, voorzitter van de Unie Suriname, kritisch in op de afschaffing van de slavernij. Het verhaal over de pennestreek van koning Willem III noemt hij een fabeltje. De slavernij werd afgeschaft onder druk van de internationale omstandigheden. Op een vergadering van de Surinaamse Arbeiders Centrale (S.A.C.) in 1943 ter herdenking van de Emancipatie brengt Bos Verschuur naar voren dat de emancipatieviering gericht moet zijn op alle bevolkingsgroepen. Deze emancipatie wordt niet gediend door Groeps-emancipatie! Het moet niet alleen een ‘neger-emancipatie’ zijn. Hij prijst verder de ‘vrijheidshelden’ die ons voorgingen zoals Baron, Boni en Joli Coeur en de Surinaamse Arbeiders Centrale wil samen met de Unie Suriname en andere organisaties voor hen een monument gaan oprichten. J.A.G. Koenders maakt er zich in een ingezonden brief in ‘De West’ kwaad over dat dominee Paap de Marrons ‘brandstichters’ noemde, het waren juist ‘vrijheidshelden’. Verder wordt op de Surinaamse Arbeiders Centrale-vergadering bepleit dat er in plaats van de emancipatiedag een nationale dag voor Suriname komt. Ook in de Staten wordt uitgebreid ingegaan op deze discussies, waarbij vooral het begrip Surinamerschap centraal staat. Tijdens de debatten over de begroting van 1943 brengt Mr. J.C. de Miranda naar voren, dat als reactie op het Bestuursbeleid de bevolkingsgroepen, die vroeger vreedzaam gescheiden naast elkaar voortleefden, nu elkaar in nauwere samenwerking opzoeken. ‘Het begrip Surinamer teekent zich dan ook dagelijks duidelijker af, zij het nog in enigszins vage vormen, die iederen dag minder vaag beginnen te worden, allen, die hier te lande zijn geboren uit hier gevestigde ouders, en blijvend in dit land gevestigd, afgezien van welke kleur, ras of afstamming dan ook....’ ‘Het bestaan van een ontkiemend Surinaamsch nationalisme, dat het Bestuur in zijn Memorie van Antwoord “Surinaamsch isolationisme” noemt, valt niet te ontkennen.’ Hij vergelijkt het Surinaams nationalisme met dat van de Lage Landen in de 16e eeuw. De Miranda verwijst naar het Atlantic Charter van 14 augustus 1941 dat ondermeer het recht van elk volk eerbiedigt om zijn eigen regeringsvorm te kiezen. In de Nota van 29 december 1942 aan Minister Van Mook wordt naar aanleiding van de gevoerde Indische politiek gesteld dat Hindostanen en Javanen nu ‘Surinamers’ zijn: ‘Het Surinaamsch belang is ook hun belang.’ Vroeger werden ze ‘beschouwd en bejegend als vreemdelingen.’ Bij de behandeling van de ontwerpwet ter wijziging van het kiesreglement in 1945 bepleit het Statenlid Calor ‘dat uit de heterogeniteit die de bevolking van Suriname heet, een natie zal geboren worden’, en ‘wij wenschen niet langer in hokken te worden opgesloten met opschriften als deze: Javaan, Britsch-Indiër, Creool.’ Het openbaar leven moet worden gezuiverd van deze ‘tactiek’. Bij zijn afscheidsrede tot de Staten zegt Mr. J.C. de Miranda ondermeer ten aanzien van de komende ontwikkelingen in Suriname: ...laat geen raciale en godsdienstige begrippen onze handelingen beheer- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||
schen. De democratie eischt groepsopvattingen, doch daarenboven staan de belangen van de gemeenschap. Verstaat elkander want dan komt gij veel verder dan nu. Laat ons zoeken wat ons vereenigt en afwerpen hetgeen ons scheidt. Welhaast profetische woorden! | ||||||||||||||||||||||
‘Baas in eigen huis’Eén van de vormen waarin het nationalisme gestalte krijgt is de ‘baas in eigen huis’ beweging, een begrip dat 19 juni 1941 geïntroduceerd wordt door de krant ‘Suriname’, naar aanleiding van een rede van de gouverneur, waarin hij de veranderingen in de rijksstructuur na de oorlog aankondigt. De krant schrijft, wij hebben maar één wens ‘en dat is, dat wij zoveel mogelijk baas worden in eigen huis. Noem het Dominion Status, noem het wat anders, als wij maar niet steeds vanuit Den Haag worden geregeerd. De band met Nederland blijft intact, doch wij voelen dat wij de voogdij zijn ontgroeid....’ In het artikel ‘Politiek of economie’, eind 1943, voegt ze hieraan toe, dat ze hiermee niet een ‘los van Holland beweging’ bedoelt. In een ander artikel, ‘Wat brengt de toekomst’, begin 1944, stelt de krant dat opvoeding en onderwijs ervoor verantwoordelijk zijn dat het de Surinamers ontbreekt aan liefde voor het eigen land: ‘Laten wij beginnen met de belangstelling van het kind voor eigen land te wekken. Nationale gevoelens moeten de grondslag vormen voor internationale en niet andersom. De nationale drang zal men tenslotte niet kunnen tegenhouden. Men verwarre nationalisme niet met chauvinisme. Het eerste is wenselijk, het tweede verwerpelijk.’ ‘Suriname’ concludeert dat er te weinig onderlinge waardering bestaat. Eén van de discussiepunten rond het nationalisme betreft het assimilatieproces, dat enerzijds door de politiek van Kielstra wordt tegengewerkt en dat anderzijds onder invloed van de oorlog wordt versterkt. De kunstmatig gecreëerde geografische en economische scheidslijnen brokkelen af. Hierbij speelt het urbanisatieproces een rol, waardoor tijdens de oorlog het aantal Hindostanen en Javanen in de stad verdubbelt, waarmee zij toenemend bloot staan aan de westers-creoolse cultuurinvloeden. Zij zijn niet langer louter in de traditionele agrarische sector werkzaam. Assimilatie betekent voor de meeste creolen echter dat de overige bevolkingsgroepen zich moeten aanpassen aan hun verwesterde cultuur. Zoals we al eerder constateerden, is in deze tijd het begrip Surinamer synoniem voor creool. De verdedigingspositie waarin sommige creolen zich gemanoeuvreerd zien blijkt uit het opereren van organisaties als de ‘League of Coloured People’ met S.F. Helstone als voorzitter en de september 1941 opgerichte vereniging ‘Eenheid’, die zich ten doel stelt te werken aan de opbouw van het negerras in Suriname. Ook in de Staten leven deze gevoelens, zoals blijkt uit hun reactie op het voorstel september 1945 van gouverneur Brons tot wijziging van het kiesreglement. Ze willen eerst ‘baas in eigen huis’ worden en de nieuwe Staatsregeling afwachten. Daarnaast schemert echter een sterk wantrouwen door ten opzichte van het numerieke overwicht van de andere bevolkingsgroepen, die zij uiteindelijk via een vernuftig districtenstelsel ongedaan weten te maken. Dit onderling wantrouwen - ondanks de diverse boven aangehaalde mooie citaten -, waaraan zeker de politiek van Kielstra niet vreemd is, is er verantwoordelijk voor dat de eerste politieke partijen die kort na de oorlog ontstaan alle op etnische en/of religieuze grondslag zijn gebaseerd. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||
Unie SurinameTenslotte willen we nog apart ingaan op de vereniging die het meest heeft bijgedragen tot het propageren van de ‘baas in eigen huis’ beweging. De Unie Suriname wordt maart 1943 onder voorzitterschap van A.L.R. Smit opgericht en heeft als doel: ‘Onder alle lagen en groepen der Surinaamsche bevolking het saamhorigheidsgevoel en de liefde voor een rechtvaardige en doelmatige gemeenschapsordening te bevorderen.’ Zij wil dit ondermeer bereiken door: ‘Het tot stand brengen van een nauwer contact tussen de verschillende bevolkingsgroepen tot een beter begrip van elkanders belang’ en verder wil ze werken aan de sociaal-economische verheffing van de bevolking, zo mogelijk in samenwerking met andere organisaties. In een advertentie stelt ze geen partij te zijn, maar een vereniging. Desondanks zouden we de Unie kunnen typeren als een typische proto-politieke partij. In een radio-rede februari 1945 gaat Bos Verschuur nader in op de Unie Suriname. Hij brengt naar voren dat er een vereniging nodig is om de belangen van de Surinamers te behartigen. ‘Luisteraars, Suriname gaat niet vooruit, omdat er geen eenheid bestaat juist daar waar eenheid de kracht van het volk, van het land zou beteekenen.’ De Unie is er voor alle Surinamers, ‘allen die hier geboren en blijvend gevestigd zijn, bij elkaar behooren en eendrachtig samen moeten werken in het groote belang van Suriname’, ongeacht of het creolen betreft of latere immigranten. ‘De Unie beoogt dat de Surinaamsche gemeenschap bestuurd zal worden met volledige medezeggenschap van de burgers zelven.’ Zonder eenheid is geen opbouw mogelijk. De eendracht levert het nationaal bewustzijn. ‘Zonder dit nationale bewustzijn is een volk zwak en in zichzelf verdeeld.’ De nieuwe generatie immigranten raakt hier geïntegreerd, ze zijn hier geboren en ingeschreven. Ook al spreekt hij Hindi en is hij Hindoe, hij is Surinamer. ‘Zijn nationaliteit is de mijne. Zijn vlag de onze. Dat hij zijn eigen verenigingen heeft is logisch en begrijpelijk en hoeft geen belemmering te zijn. De Unie Suriname wil een overkapping zijn. Een grote alles overspannende gedachte der volksgroepen naar aard en stam. Een overkapping waarin een ieder zich voor alles Surinamer voelt.’ De Unie streeft naar deze eenheid en vecht tegen het defaitisme van sommigen, die geloven dat deze eenheid er nooit komt.
Ondanks dergelijke uitspraken klinkt ook in de Unie Suriname, evenals in de Staten, de bezorgdheid door over het feit dat de Hindostanen en Javanen de creolen numeriek zullen gaan overtreffen. De betekenis van de Unie Suriname neemt na de oorlog geleidelijk af als de eerste echte politieke partijen ontstaan. Ze blijft ondanks haar handreiking naar de andere bevolkingsgroepen en de arbeiders toch vooral een vereniging van de creoolse elite. Ze verliest haar voorhoederol als andere groepen het item van algemeen kiesrecht gaan propageren. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||
De auteurBen Scholtens (1954) studeerde Nieuwste Geschiedenis aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Sinds 1983 is hij als wetenschappelijk medewerker voor Geschiedenis verbonden aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname, waar hij momenteel bezig is met onderzoek naar Suriname gedurende de Tweede Wereldoorlog. Eind 1985 verschijnt zijn studie Opkomende Arbeidersbeweging in Suriname. Doedel, Liesdek, De Sanders, De Kom en de werklozenonrust 1931-1933. | ||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||
|
|