OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 3
(1984)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||||||
De mooie Joanna en haar huurling
| |||||||||||
I.Het boek waarop mijn inleiding gebaseerd is heet voluit: ‘Narrative of a five years' expedition against the revolted negroes of Surinam, in Guiana, on the wild coast of South America from the years 1772 to 1777: elucidating the history of that country and describing its productions, Viz Quadrupedes, Birds, Fishes, Reptiles, Trees, Shrubs, Fruits & Roots; with an account of the Indians of Guiana & Negroes of Guinea; illustrated with 80 Engravings, from drawings made by the author.’ Dit is nogal een mondvol, zoals het boek een handvol is. Het boek, geschreven door Kapitein J.G. Stedman, de huurling van mijn titel, werd in 1796 in Londen uitgegeven. De Nederlandse uitgave heet kortheidshalve: Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana en verscheen voor het eerst in 1799 in Nederland. Wat is nu het probleem? De Nederlandse uitgave, die ik gelezen heb, is gemaakt op basis van de Engelse versie en de Franse vertaling. Tussen Stedman, de schrijver, en de lezer zitten dus al twee personen, namelijk de Franse vertaler en de Nederlandse vertaler. Ik kan u verzekeren dat dit het nauwkeurige volgen van wat Stedman oorspronkelijk gezegd heeft, niet ten goede komt. Toen ik op gegeven moment vond dat bepaalde zaken in de Nederlandse tekst onduidelijk waren, heb ik de oorspronkelijke Engelse tekst ernaast gelegd. Het was me in het korte tijdsbestek waarover ik beschikte niet mogelijk dit systematisch te doen, maar duidelijk is wel dat er in de Nederlandse uitgave hele alinea's ontbreken; woorden worden weggelaten die een zin net of een geheel andere betekenis geven en ook een ander | |||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||
licht op Stedman werpen; de poëtische intermezzo's waarin Stedman in de Engelse tekst spontaan uitbarst, ontbreken grotendeels in de Nederlandse versie of zijn in prozavorm omgezet; kortom er is heel wat ‘ruis’ op de lijn. Hiermee is echter het leed nog niet geleden; de eerste Engelse uitgever heeft gemeend, waarschijnlijk om het boek voor een groot publiek aantrekkelijk en verteerbaar te maken, ook nog eens een duit in het zakje te moeten doen. Enkele jaren geleden heeft de Amerikaanse antropoloog Richard Price, die bekend is van zijn onderzoeken onder Surinaamse Marrons, een copie van het persoonlijke manuscript van Stedman in handen gekregen. Hem is gebleken dat de eerste uitgave van Stedman's boek waarop alle latere edities gebaseerd zijn, aanzienlijk afwijkt van dit persoonlijke manuscript. Ook uit Stedman's dagboek dat in 1962 verscheen, blijkt dat hij volkomen ontevreden en gedesillusioneerd was zowel over de weergave en de ‘kompromissen’ in de tekst, als over de wijzigingen in zijn tekeningen. In een brief aan zijn schoonzuster schrijft Stedman in 1796: Mijn boek zat vol met leugens en nonsens, zonder dat ik ervan op de hoogte was. Ik heb er 2000 exemplaren van verbrand (Thompson, 1962). Richard Price heeft aangekondigd met een nieuwe uitgave te komen, gebaseerd op het persoonlijke manuscript van Stedman (Price, 1979). Tot die tijd zullen we het met de bestaande uitgaven moeten doen. Hoewel ik geen historica ben, illustreert bovenstaande volgens mij met welke voetangels en klemmen historici te maken krijgen wanneer zij een werkelijkheidsgetrouw beeld van een bepaalde periode of gebeurtenis in het verleden willen schetsen. De vertekening die ontstaat door allerlei personen die zich tussen de schrijver en de lezer nestelen, maakt dat je je voortdurend af moet vragen of het werkelijk zo was als het er staat. | |||||||||||
II.Een tweede punt dat ik onder uw aandacht wil brengen is dat, zoals ook uit de titel van deze inleiding blijkt, mijn belangstelling in de eerste plaats naar Joanna uitgaat. Wat was zij voor iemand; kon zij lezen en schrijven; waar hield ze zich mee bezig; hoe was het voor haar om als slavin te leven; wat voor relaties had zij met anderen, familie, vriendinnen; wat bezielde haar om een relatie met een witte huurling te beginnen en wat waren daar de konsekwenties van; welke taal sprak zij met hem en wat deden ze samen? Zo zou ik nog wel even door kunnen gaan met het opsommen van vragen; vragen, die, ik zal het maar meteen zeggen, eerder leken toe- dan af te nemen naarmate ik met het boek vorderde. Op momenten dat ik vond dat het echt spannend begon te worden, zei Stedman meestal: Ik zal de lezer niet langer lastig vallen met deze langdradige kwestie, maar verder gaan met mijn verhaal, waarop hij dan weer de zoveelste anjumara, sapotille of was 'wasi aan een uitvoerig onderzoek onderwerpt. Dit klinkt misschien wat ondankbaar en dat is niet mijn bedoeling, want er moet geen enkele twijfel over bestaan dat ik grote waardering heb voor zijn boek, waarin hij heel nauwgezet gedurende 5 jaar de lotgevallen van het leger van kolonel Fourgeoud beschrijft, dat door de Vereenigde Nederlanden naar Suriname gezonden is, om de kolonie die zucht onder de aanhoudende aanvallen van de Marrons van de Cottica te ontzetten. Stedman, kapitein in dit expeditie-leger, heeft daarnaast in | |||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||
dit boek één van de vroegste beschrijvingen geleverd van de Surinaamse geschiedenis, de maatschappij met haar verschillende bevolkingsgroepen en gebruiken en de flora en fauna. Vanaf het eerste ogenblik dat hij in februari 1773 voet aan wal zet in Suriname maakt hij de lezer deelgenoot van alles wat hij ziet en zijn fascinatie neemt nog toe wanneer hij de slavin Joanna ontmoet. De geschiedenis van hun relatie loopt als een rode draad door het hele boek. De moeilijkheid zit nu hierin dat ik ervoor gekozen heb te proberen háár invalshoek te belichten, háár stem te vinden, maar ik moet dat wel doen met zíj́n gegevens, zíj́n woorden. Alles wat wij van háár te weten komen is dus gefilterd door zíj́n ogen, zíj́n werkelijkheid zoals bepaald door zijn positie in de samenleving. Hieraan zijn twee aspekten te onderscheiden. Ten eerste, hoe invoelend Stedman ook geweest mag zijn ten opzichte van het lot van de slaven in deze op uitbuiting en dwang gebaseerde plantage-ekonomie, zijn positie als witte deelde hem toch, onvermijdelijk, bij de groep der meesters, de bevoorrechte klasse, in. Wat hij ons in zijn boek aanbiedt is dus, ook onvermijdelijk, een ‘view from above’, terwijl mijn interesse, gezien de positie van Joanna, meer uitgaat naar een ‘view from below’. Het is al vaker gezegd: de stemmen van de onderdrukten spreken niet. Dit geldt ook nog in een ander opzicht en dat is het tweede aspekt waar ik uw aandacht op wil vestigen; Stedmans werkelijkheid is die van een man, terwijl Joanna een vrouw is. Achter deze simpele konstatering gaan werelden van verschil schuil. De geschiedenis van vrouwen, en in het bijzonder die van zwarte vrouwen, is in elke periode veronachtzaamd en genegeerd. Terwijl er heel lang stilzwijgend vanuit gegaan is dat onder de algemene noemer ‘geschiedenis’, zowel de ervaringen van mannen als die van vrouwen aan bod kwamen is men er nu zo langzamerhand, onder invloed van de vrouwenbeweging, in brede kring wel achter dat ‘geschiedenis’ net als andere wetenschappen zich voornamelijk met de helft van de mensheid heeft beziggehouden. Het hoofdstuk slavernij vormt daarop geen uitzondering: door mannen, voornamelijk uit de bevoorrechte witte klasse, is de geschiedenis van andere, namelijk zwarte mannen geschreven. Vrouwenlevens werden niet belangrijk geacht. Hoewel er ook in de Verenigde Staten nog weinig onderzoek gedaan is naar de ervaringen van slaven en slavinnen zélf vanuit een ‘view from below’ perspektief, beschikt men daar, naar verluid, wel over ruim 6000 ‘slave narratives’. Dit zijn levensverhalen van slaven en slavinnen, in een enkel geval door hen zelf opgeschreven, vaker door anderen (Stetson, 1982: 82). Wij Surinamers kennen die weelde niet, hoewel, wie weet welk waardevol materiaal er nog in de archieven of elders verborgen ligt? Het volslagen ontbreken van een vrouwenperspektief in de bestaande werken heeft mij ertoe gebracht om misschien wel iets onmogelijks te proberen: Stedman vanuit een Joanna-perspektief te benaderen. Het antwoord op de vraag waarom ik juist Joanna genomen heb en niet één van de vele duizenden andere slavinnen is heel simpel: Joanna is één van de weinige zwarte vrouwen die door het boek van Stedman voor altijd uit de anonimiteit getreden is. Van andere slavinnen is veel minder bekend, soms de namen. Zo lezen we bijvoorbeeld bij Hartsinck het volgende crue, maar zeker niet ongebruikelijke voorval, uit 1730: De Negerinnen Lucretia, Ambia, Aga, Gomba, Marie en Victoria op een Kruis te werden geligd, om aldaar eerst allen levendig geradbraakt, en na gedaane Executie de Koppen afgehakt, op Staaken alhier, aan de Waterkant, gesteld: de Negerinnen Diana en Christina, omme de koppen met een bijl te worden afgeslaagen en alhier mede aan de Waterkant op Paalen te werden gesteld (Hartsink, 1770: 736-765). | |||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||
Vrijwel het enige wat wij weten van onze voormoeders Lucretia, Ambia, Aga, Gomba, Marie, Victoria, Diana en Christina is dat zij gevangen genomen Marrons - weggelopen slaven - waren en op deze wrede wijze afgemaakt zijn. Ongetwijfeld zal studie vanuit een vrouwenperspektief ons meer vertellen over het leven van alledag van slavinnen, dan nu bekend is. Want dat het leven van Joanna, een kleurlinge, representatief was voor dat van de anonieme slavinnenmassa, zal ik zeker niet beweren. Ik wil deze inleidende opmerkingen die al te lang geduurd hebben, beëindigen met een toepasselijk citaat van Adrienne Rich. Revision - the act of looking back, of seeing with fresh eyes, of entering an old text from a new critical direction is for women more than a chapter in cultural history: it is an act of survival (Rich, 1978: 35)Ga naar eind1. | |||||||||||
III.De zeventiger jaren van de achttiende eeuw zijn voor Suriname veelbewogen jaren. Onder de heersende pracht en praal van de kleine blanke toplaag, de feesten, de diners waarop wel 200 verschillende schotels opgediend worden, het theaterbezoek, de met goud en diamanten ingelegde snuifdozen van de meesters, de luxueuze huizen in Paramaribo waar wel 30 tot 50 huisslaven, alleen als teken van welstand gehouden worden, gist en broeit het. Terwijl de ‘witte’ bloem der natie danst, spoedt het plantersrijk zich zowel door interne als externe factoren ten einde. In 1769 en het begin van 1770 hoorde men in de kolonie bijna van niets anders dan de verschillende plannen om uit Holland geld aan de planters voor te schieten. Het was, lezen we bij Wolbers, alsof de Gouden Eeuw voor de kolonie weer aangebroken was (Wolbers, 1861: 302). In de meeste straten van Paramaribo vindt men agenten van Amsterdamse bankiers en handelshuizen die de planters leningen tegen gunstige rente aanbieden, maar de geleende gelden worden onverstandig besteed aan ‘conspiciuous consumption’, luxe, nog grotere huizen en reizen naar Holland. Ook onder invloed van spekulanten, die de niet van grond ontblote geruchten over het gevaar van de Marrons nog eens extra aandikken, daalt het vertrouwen van de handelshuizen in de kolonie. De Amsterdamse beurskrisis van 1773 maakt een einde aan het vlotte krediet voor de planters; velen verliezen het eigendom van hun plantages; de welvaart neemt af en het tijdperk van de administrateurs, vanuit Holland gestuurde agenten die de plantages moeten beheren - meest vrijgezellen - begint (Van Lier, 1971: 30 e.v.). Joanna is samen met haar moeder Cerie en 2 broertjes en 2 zusjes het eigendom van de heer D.B., eigenaar van de plantage Fauconberg aan de Boven-Commewijne, die met de beurscrisis ook in financiële problemen geraakt is. De vader van Cerie's kinderen, een fatsoenlijke Hollandse kolonist, de rijke heer Kruythof, heeft verschillende keren geprobeerd Cerie en haar kinderen te kopen van de wrede D.B. Dit werd keer op keer geweigerd en dit had zo'n gevolg op de geest van Kruythof dat hij waanzinnig werd en van verdriet stierf. D.B. op de hielen gezeten door zijn schuldeisers wordt de grond in Suriname te heet onder de voeten en hij verlaat de volksplanting. Mevrouw D.B. blijft achter in Suriname waar zij moet wachten tot de plantage Fauconberg verkocht is en de schulden afgehandeld. Zij neemt haar intrek bij kennissen in Paramaribo, de familie Demelly, waarvan de man ambtenaar bij het Hof van Politie is - het college dat in de kolonie met criminele rechtspraak belast is. Stedman | |||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||
is bevriend met de familie Demelly en ontbijt daar regelmatig. Mevrouw D.B. neemt Joanna, die dan 15 jaar is, mee van Fauconberg naar Paramaribo voor haar persoonlijke verzorging. Een van de kenmerkendste eigenschappen van de koloniale samenleving is namelijk de volkomen afhankelijkheid van de blanken van hun zwarte bedienden. De meesters trekken zelfs hun eigen schoenen niet aan of uit. Bij Van Lier die het aan Herlein ontleent, wordt het ‘dolce far niente’ van de blanke vrouwen beschreven, ‘die niets zelf verrichten en schreeuwen om haar gedienstige huisslaven, die dan namen voeren van Coffy, Thée, Chocolade en vele andere snaakse opgeraapte namen’ (Van Lier, 1971: 45). Men achtte het ook schadelijk voor het prestige tegenover de slaven dat blanken handenarbeid en vooral huisarbeid verrichtten. Toen Joanna's vader, de heer Kruythof, was overleden vonden Cerie en haar kinderen een beschermer in Joli-Coeur, één van de Marronleiders, die samen met Baron en Bonni wat later de nagel aan de doodskist van het blanke bevolkingsdeel zouden worden. Op de plantage Rodebank, waar Joli-Coeur als slaaf geboren was, was ene Schultz direkteur. Hij was berucht om de mishandeling van zijn slavinnen. Op zekere avond dwong Schultz een slavin om hem in zijn vuige driften terwille te zijn. Haar man, ook een slaaf die met voorkennis en onder goedkeuring van de meester met deze vrouw leefde, merkte dit op en snelde zijn vrouw te hulp. Hierop werd hij op last van de direkteur zwaar gegeseld. Een knaap was getuige van deze strafoefening en die knaap was Joli-Coeur, de onteerde slavin zijn moeder, en haar verdediger, zijn vader (Wolbers, 1861: 328). Ik kom hier later nog op terug. Ten huize van mevrouw Demmely ontmoet Joanna, eind februari 1773, de blanke kapitein John Gabriel Stedman, 29 jaar oud die naar Suriname gekomen is om de Marrons, door de blanken ‘de Muitelingen van de Cottica’ genoemd, te temmen. Zij wisselen daar enkele woorden en hij moet indruk op haar gemaakt hebben, want als hij twee dagen later met zware koorts in bed ligt, ontvangt hij, anoniem, een mandje met ingemaakte tamarinden en beste orange appelen. Later blijkt Joanna die onbekende geefster te zijn. Stedmans plotselinge koortsaanvallen en ziekten die hem gedurdende zijn hele verblijf in de kolonie regelmatig zullen kwellen - en hém niet alleen want van de 1200 met hem in Paramaribo aangekomen manschappen zullen er na 5 jaar slechts 100 naar Holland terugkeren - zijn te wijten aan het klimaat, de hete vochtige luchtstreek, de verschrikkelijke ontberingen tijdens de guerrillaoorlog tegen de Marrons, maar ook aan het liederlijke leven dat de plantersklasse, mannen én vrouwen, in de kolonie leiden en waaraan de meeste soldaten ook verwoed meedoen. De détails hiervan die door Stedman en anderen uitvoerig zijn beschreven zal ik u vandaag besparen. Stedman in ieder geval heeft zijn hart verpand aan Joanna en bij de eerste gelegenheid die zich voordoet vraagt hij haar hem toe te staan haar te kopen. Het is opvallend dat Joanna dit vanaf het eerste ogenblik weigert, en zij zal hem gedurende de gehele 5 jaar van hun relatie blijven voorhouden dat zij, ook al mocht hij haar vrijkopen, niet van plan is hem naar Europa te volgen, ‘..... alwaar de laagheid van haren staat háár zowel, als haar weldoener, aan groote onaangenaamheden zoude blootstellen’ (Stedman (1974, I: 138). Nadat Joanna's meesteres, mevrouw D.B., evenals haar man de benen genomen heeft naar Europa, komt Joanna min of meer automatisch onder toezicht van de bewindvoerder van Fauconberg, de verbeurde plantage van de | |||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||
Kapitain J.G. Stedman. Uit: Stedman, Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana, 1799-1800. Plaat I.
| |||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||
Joanna. Uit: Stedman, Reize naar Surinamen.... Plaat VII.
| |||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||
D.B. 's. Op verzoek van Stedman krijgt zij toestemming om nog enige tijd langer in Paramaribo te blijven, waar ze haar intrek bij haar tante neemt. Nadat zij Stedman wederom over een nieuwe koortsaanval heen geholpen heeft, herhaalt hij zijn voorstel haar vrij te kopen en naar Europa mee te nemen. Zij antwoordt hem weer: Ik ben geboren als een lage verachtelijke slavin. Indien gij van mij te veel werk maakt zult gij de achting uwer vrienden zien verflauwen. Aan de andere kant zal het verkrijgen van mijn vrijheid u kostbaar, moeilijk, en misschien ondoenlijk wezen. Schoon slavin zijnde klopt in mijne boezem echter een hart hetgeen ik vermeene, dat voor het hart der Europeanen niet hoeft te wijken. Ik schaame mij dus niet dat ik in mij genegenheid ontdekke voor u, die mij boven alle anderen van mijne treurigen staat met zoveel onderscheiding behandeld hebt. Gij hebt deernis met mij gehad, mijn Heer! En thans ben ik er hoogmoedig op dat ik u op mijne knieëen mag smeken, om mij toe te staan van bij u te blijven, totdat het noodlot ons vanéén scheidt, of dat mijn gedrag u reden geeft om mij uit uwe tegenwoordigheid te bannen. (Stedman, 1974, I: 144) Deze woorden mogen naar hedendaagse maatstaven nu niet direkt een strijdbare indruk maken, men moet ze in de tijd en in de sociale context plaatsen. Joanna neemt haar intrek bij Stedman en als hij haar daarop met geschenken overlaadt, brengt ze alles terug naar de kooplieden en geeft hem zijn geld terug, omdat ze dergelijke uitgaven maar onzin vindt. Vanaf dat moment wonen ze, als hij tenminste niet op veldtocht is, in konkubinaat. Zowel haar familieleden, als zijn naaste vrienden reageren verheugd op hun samengaan. Stedman geeft een feest voor zijn vrienden, waarbij hij niet aangeeft of Joanna ook aanwezig is. Dit moet echter, gegeven de hiërarchische verhoudingen in de samenleving onwaarschijnlijk geacht worden. Hoewel het konkubinaat tussen blanke mannen en slavinnen herhaalde malen van overheidswege bij plakaat verboden is, stoorde niemand zich hieraan en werd deze vorm van samenleven weliswaar getolereerd, maar niet sociaal geaccepteerd. Van Lier zegt hierover: De concubine at vaak niet als gelijke aan tafel en stellig niet als de man gezelschap ontving. De sociale afstand die een huwlijk onmogelijk scheen te maken deed ook in het concubinaat zelf zijn invloed gelden.. ...Het huwlijk had voor de vrijgezel in de tropen niet alleen seksuele betekenis, de vrouw vervulde tevens de rol van huishoudster (Van Lier, 1971: 58 en 56). Wat moet je je nu eigenlijk voorstellen bij de relatie tussen Joanna en Stedman? Een oordeel daarover wordt bemoeilijkt door faktoren die ik reeds in mijn inleiding aangaf. Ook bestaat het gevaar dat men zich laat leiden door eigentijdse opvattingen over man-vrouw relaties. Joanna maakt de indruk iemand te zijn die zeer goed weet wat ze wil, bijvoorbeeld in Suriname blijven, iemand ook die zelf initiatieven naar Stedman toe genomen heeft. Haar moeder, tante, opa en ooms zijn belangrijke figuren in haar leven en tijdens Stedmans vaak langdurige afwezigheid reist ze geregeld af naar Fauconberg, waar ze dan bij hen logeert. De slavenmacht op de plantages kan men zich voorstellen als een groot familie-netwerk. Als zij in Paramaribo is komen haar familieleden van plantage haar ook opzoeken. Haar familie lijkt ook zeer verguld met Stedman te zijn, zij brengen altijd cadeau's mee en zijn ongerust als hij weer | |||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||
het bos in moet. Wat zij van zijn beroep vond, het jachtmaken op Marrons wordt niet duidelijk, maar het blijft intrigerend dat zij de Marronleider Joli-Coeur gekend moet hebben (maar hoe lang? hoe goed?), terwijl haar huurling jacht op hem en zijn makkers maakte. Kwam zij hierdoor niet in loyaliteitskonflikten? Het is bekend dat er intensieve kontakten waren tussen de slavenmachten op bepaalde plantages en de Marrons. Kwam Joli-Coeur omdat hij immers de beschermer van Ceérie en haar kinderen (geweest) was ook nog op Fauconberg? Jammer genoeg geeft het materiaal in dit stadium op deze vragen geen antwoord en is slechts speculatie mogelijk. Wanneer Stedman op patrouille is, bezoekt Joanna, op zijn aanraden een school. Welke school wordt niet nader aangeduid, ook niet wat zij daar leerde, maar het is waarschijnlijk dat dit de school voor mulattenkinderen was die in 1760 was opgericht (Wolbers, 1861: 256). Het onderwijs daar stond op een bijzonder laag peil (Van Lier, 1971: 81), maar mogelijkerwijs heeft ze daar lezen en schrijven kunnen leren. De talen waarin ze met elkaar spraken kunnen Nederlands en Sranan Tongo geweest zijn. Nederlands omdat Joanna een Nederlandse vader had en dus waarschijnlijk Nederlands kende. Stedman kende ook Nederlands omdat hij in Nederland opgevoed was en een Nederlandse moeder had (Collis, 1965). Stedman geeft ook aan dat hij Sranan Tongo gemakkelijk kon verstaan omdat het zoveel gelijkenis met het Engels heeft en tijdens zijn eindeloze reizen in de bossen deed hij zijn best om Sranan Tongo van de slaven, die als dragers voor de soldaten fungeerden, te leren. Als voorbeeld van zijn beheersing van het Sranan Tongo noemt hij de zin: ‘Mi sa lobi joe nanga alla mi atti so langa mi libi’.Ga naar eind2. Joanna stuurde Stedman geregeld pakketten met wijn en voedsel wanneer hij in het oerwoud zit. Wat zij samen doen wanneer hij in de stad is, is niet duidelijk. Wel dat zij hem verzorgt en dat hij meestal alleen op bezoek bij vrienden gaat. De enkele keer dat hij haar wél meeneemt zoals naar de plantage Egmond van de heer Cachelieu, wordt niet beschreven of zij werkelijk deel uitmaakt van het gezelschap. Voorzichtigheid gebiedt mij aan te nemen dat dat niet zo is. De vraag wat zij dan deed, of zij naar het slavenkwartier ging als hij zich met zijn blanke vrienden onderhield, blijft dus open. Het moet echter ook gezegd dat enkele vrienden van Stedman een zeer betekenisvolle rol in hun relatie gespeeld hebben. Zo heeft de rijke weduwe, mevrouw Godefroy, eigenaresse van de cacao-plantage Alkmaar, Joanna en het zoontje Johnny dat in 1774 uit de relatie geboren is gekocht, omdat Stedman met zijn armzalige soldij het gevraagde bedrag, f. 2.000,-- voor beiden niet bij elkaar kon krijgen. Mevrouw Godefroy die zeer op Joanna en Stedman gesteld is, zegde daarbij toe dat zij haar hele leven voor Joanna zou blijven zorgen, dat zij een woning voor haar zou laten bouwen onder de sinaasappelbomen in haar tuin - dit gebeurt ook inderdaad -, dat Joanna twee slaven van haar krijgt om voor haar en Johnny te zorgen en dat Joanna bij haar, Mevrouw Godefroy's, dood vrij zal zijn.
In ruil voor dit alles moet Joanna haar gezelschapsdame zijn. Het lukt Stedman wel om voor zijn vertrek Johnny gemanumitteerd te krijgen. De inspanningen die hij levert om Joanna en zijn zoon vrij te krijgen steken gunstig af bij die van het merendeel van zijn klasse, dat het zwaar overdreven vindt dat hij zich zo druk maakt om een slavin en haar kind. Uit détails die Stedman vertelt, kan opgemaakt worden dat hij van Joanna en Johnny hield; zo geeft hij haar bij de geboorte van Johnny een médaillon dat zijn vader aan zijn moeder gegeven had toen hij zelf geboren werd. Wanneer hij eens langere tijd aan de Cassipori kreek verblijft en daar een kostgrondje aanlegt, zaait hij de namen van zijn geliefden in jong zaaigoed uit. | |||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||
Niet duidelijk wordt waarom hij, wanneer Joanna te kennen heeft gegeven niet met hem mee te willen naar Europa, er niet toe kan besluiten om zelf in Suriname te blijven. Hij hult zich daarover in vaagheden en zegt alleen dat het lot anders beslist heeft. Joanna's positie ten opzichte van hem vind ik veel komplexer en moeilijker te beoordelen, vanwege de indirektheid van de informatie die over haar beschikbaar is en omdat de vraag of zij van hem hield in zo'n extreem ongelijke relatie eigenlijk irrelevant is. Duidelijk is dat hij, in deze maatschappij waar zij sociaal nooit zijn gelijke kon worden, haar in ieder geval één van de schaarse mogelijkheden tot opwaartse mobiliteit geboden heeft. Vlak voor zijn definitieve vertrek uit de kolonie zegt Joanna tegen hem: Dat hoe smartelijk ook ene Scheiding, die misschien voor eeuwig zijn zoude, vallen mochte, zij niettemin verkoos in Suriname te blijven, dewijl zij volmaakt overtuigd was, dat zij niet gevoegelijk over haarzelven beschikken konde, en omdat het, in hare tegenwoordige gesteldheid, beter was, dat zij de eerste van haaren rang in America bleef, dan een voorwerp van verachting, of een last voor hem in Europa, te worden, hetgeen zeeker stond te gebeuren, zolang onze omstandigheden niet onafhankelijker waren. (Stedman, 1974, IV: 41). Joanna's kijk op de werkelijkheid zoals die o.a. naar voren komt uit deze woorden maakt een zeer realistische indruk; het is meer een afweging van de kosten en baten van de relatie, hoe onromantisch dat ook klinkt. Door haar verbintenis met hem is zij sociaal gestegen; hoewel zij niet vrij geworden is, is haar zoontje wel gemanumitteerd; zij heeft een huis en twee slaven tot haar beschikking. Wat heeft zij in Europa te verwachten? Stedman vertrekt in april 1777 uit de kolonie. De afspraak met mevrouw Godefroy is dat hij zal blijven betalen, totdat ook Joanna vrij is. Of hij deze belofte na gekomen is, vermeldt hij niet. Hij trouwt in februari 1782 met ene Adriana Wiertz van Coehoorn te Maastricht. In november 1782 sterft Joanna in Suriname. Men schrijft haar dood aan vergiftiging toe. Veel bijzonderheden zijn er verder niet over bekend, gedacht wordt aan personen die afgunstig waren op haar bevoorrechte positie (Collis, 1965). Johnny die dan 9 jaar is wordt naar zijn vader in Engeland toegestuurd; hij wordt als zoon tezamen met de vijf kinderen uit Stedmans huwelijk opgevoed. Eén van de dochters van Stedman heet overigens Joanna. Nadat Johnny als adelborst dienst bij de Britse vloot heeft genomen verdrinkt hij voor de kust van Jamaica, 17 jaar oud. Bij zijn dood maakte zijn vader een lang gedicht ‘An elegy on my sailor’, lofdicht op mijn matroos. Daaruit als besluit de volgende strofen, ook omdat zij Joanna's vooruitziende blik wat de positie van zwarten in Europa betreft, achteraf bevestigen: No more thy olive beauties on the waves
shall be the scorn of some European slaves.
Whose optics, blind to merit, ne'er could spy
that stirling worth could bloom beneath a western sky
(Stedman 1971: 400).Ga naar eind3.
| |||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||
Literatuur
| |||||||||||
De auteurGloria Wekker (geboren in 1950 te Paramaribo) studeerde Culturele Antropologie aan de Universiteit van Amsterdam. Het onderwerp van haar afstudeer-scriptie ‘Die in het donker ziet men niet’ (1981) was een kennistheoretische studie van het matrifokaliteitsbegrip van Melville Herskovits. Zij is beleidsmedewerkster bij het Coördinatiebureau Minderhedenbeleid van de Gemeente Amsterdam. Daarnaast is zij bestuurslid van de Stichting I.B.S. en gastredactrice van dit OSO-nummer. |
|