OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1
(1982)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||
Schrijf geweren om onrecht te bezweren
| ||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||
deden, door hun huidskleur werden ze door de machthebbers echter niet als gelijkwaardig geaccepteerd. Integendeel zelfs. Dagelijks vernederd en genegeerd, konden sommigen hun ogen niet meer sluiten voor de onrechtvaardigheden die de bevolking aangedaan werden. Zij begonnen als woordvoerders van de massa op te treden. De arbeiders vonden o.a. in Anton de Kom een medestrijder en woordvoerder. In de strijd tegen de onderdrukking van de eigen taal en cultuur zien we J.G.A. (Papa) Koenders vooroplopen. Begonnen als strijder tegen het Nederlandse onderwijssysteem, waardoor het zijn leerlingen aan zelfrespect ontbrak, probeerde hij het Sranan Tongo, als verbindende taal tussen de verschillende bevolkingsgroepen, te ontdoen van het image van slaventaal en straattaal, en te verheffen tot een taal waarin zelfs literatuur geschreven kan worden. Tien jaar lang kon Koenders zijn ideeën kwijt in het blad Foetoeboi (1946-1956) waarvan hij de initiatiefnemer was. Dit blad werd door de Surinaamse studenten in Nederland gretig gelezen en leidde tot de oprichting van de culturele vereniging Wi egi sanie. Leden van deze vereniging begonnen gedichten te schrijven, in het Sranan Tongo, over het Europese kolonialisme en de blanke superioriteit. Dichters als Bruma, Cairo, Dobru, Johanna Schouten-Elsenhout, Shrinivasi, Michaël Slory, Trefossa, Verlooghen en vele anderen hebben inhoud gegeven aan het begrip eigen taal en cultuur. Bij velen wordt op tweeërlei wijze, een vorm van verzet gepleegd; door het Sranan te gebruiken in plaats van het, door de elite en koloniale machthebbers, hoger gewaardeerde Nederlands en door de kritische toonvan de gedichten.
De verbondenheid tussen culturele en politieke strijd is ook in de recente poëzie (vanaf 1980) duidelijk aanwezig. Niet iedereen echter laat zich door de soms dwingende eis om maatschappij-kritisch bezig te zijn er van weerhouden om individuele ervaringen en fantasieën te beschrijven. Zo is voor Albert Helman poëzie de hoogste vorm van autobiografie. Zijn gedichten in Semi-finale zijn soms ontroerend, het verdriet bij het afscheid van een geliefde is zeer tastbaar. Veel aandacht krijgen verder de vrouw en het liefdesspel.
Over hun persoonlijke ervaringen en fantasieën schrijven ook Rabin Gangadin en Sylvia Singh. Gangadin laat zich in Een zeldzame kamer temidden van bombastische woorden als een ontwortelde zien, eenzaam in een grote stad waar muren en mensen hem omringen (de bundel Desaveu laat ik maar buiten beschouwing, omdat bijna alle gedichten, 44 van de 50, hieruit overgenomen zijn in Een zeldzame kamer). In Feelings mijmert Sylvia Singh over haar jeugd, verloren tijden en dingen.
Duidelijk politiek militant zijn Dobru, het dichterscollectief Surinaams Volks Kultureel Assemblee en Gharietje Choenni. In de bundel Boodschappen uit de zon, die voor het merendeel bestaat uit eerder gepubliceerd werk, geeft Dobru uitdrukking aan zijn revolutionaire ideeën. Hij geeft vorm aan het zwarte bewustzijn en levert felle kritiek op de verdeeldheid en armoede in zijn land.Ga naar eind1. In de bundel Tide tamara probeert het dichterscollectief, verbonden aan de LOSON, een brug te slaan tussen marxistische theorie en werkelijkheid. Vanuit het dagelijkse leven hier en in Suriname wordt het volk opgeroepen als eenheid deel te nemen aan de strijd tegen uitbuiting en onderdrukking. Gharietje Choenni ageert in Asa/Hoop fel tegen discriminatie, racisme en uitbuiting. Ongelijkheid en onderdrukking van de vrouw zijn zaken die ook fel bestreden worden.
Iemand die in een lange tirade kritiek levert op de Surinaamse samenleving, maar niet bepaald politiek militant genoemd kan worden, is Alex Sweet, Plichtsgevoel, trouw, soberheid, werklust zijn de Calvinistische elementen die hij aandraagt in zijn Strijd voor een betere mentaliteit als oplossing voor de | ||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||
‘afgang in zedelijk-moreel opzicht’.
Bij de volgende dichters zien we een soort mengvorm, naast het l'art pour l'art gedicht staan stijdvaardige antwoorden op de vele vormen van onrecht: Gerrit Barron, Edgar Cairo, Eugène Drenthe, Trudi Guda, Eddy Kolf, Paul Middellijn, Jit Narain, Julian With en Frits Wols. Maar natuurlijk zijn hier nog grote verschillen aan te wijzen. Zo probeert Cairo in A nowtoe foe mi ai/In de nood van het aangezicht en Powema di rutu/Gezangen van oorsprong en toekomst de neger zijn culturele erfenis terug te geven. Eugène Drenthe gaat ook terug naar de wereld van geesten en slavernij in Skuma/Schuim, maar laat de hedendaagse discriminatie, net als Cairo, niet onvermeld.
In De wereld op zijn kop en De weerzinwekkende worsteling van Julian With staat het racisme centraal, maar vrouwen zijn ook zeer aanwezig in zijn bundels. Tevens legt hij met een lichte dosis humor de conflicten bloot die verbonden zijn aan het schrijverschap.
Eddy Kolf in Maswa en Frits Wols in Surine cyclus leveren ook kritiek op de discriminatie in Nederland. Frits Wols zet daartegenover een droombeeld van Suriname, terwijl Kolf verder gaat in zijn kritiek op de corruptie en armoede in Suriname. Deze thema's komen ook voor in het werk van Gerrit Barron De geest rispt op. Zijn Soravismen zijn eigenlijk een soort odo's, korte wijsgerige spreuken.
Trudi Guda geeft in Vogel op het licht haar kritiek op de ontwikkeling in Suriname. Deze is veel meer in symbolen verpakt die ontleend zijn aan elementen in de natuur. Uit liefde voor het land, tederheid bij een nieuw leven en aandacht voor de geschiedenis put zij hoop. Liefde voor Suriname, de schoonheid en warmte, speelt bij Paul Middellijn in Sranan ju son een belangrijke rol. De kou en de flats in Nederland laten hem bezig zijn met het vraagstuk remigratie.
Wat Jit Narain in zijn gedichtenbundel Geweld loont/Hinsa-parsad wil zeggen, wordt mij maar ten dele duidelijk. Niet alleen omdat ik het Sarnami Hindi niet kan lezen, waarin hij een aantal gedichten schrijft, maar de overige krijgen, hoe concreet zijn woorden ook zijn, in hun samenhang van woorden nauwelijks betekenis. Wat wel duidelijk wordt is de strijd tegen zijn religie.
De Surinaamse dichter toont aan dat het vraagstuk van zijn identiteit nog niet is opgelost. De Surinamers in Nederland merken dat de ethnocentrische houding van de Westerse wereld nu nog weinig ruimte overlaat voor acceptatie van een andersgekleurde cultuur. Vanuit deze positie moet de Surinaamse schrijver heel wat obstakels overwinnen voor er werk van hem gepubliceerd wordt. Voor een roman zijn veel geld, een uitgever en een groot verspreidingsgebied nodig, die de Surinaamse schrijver, bij gebrek aan dit alles in Suriname, dan in Nederland zal moeten zoeken. Onzekerheid over de beheersing van het Nederlands, kan dan een rol gaan spelen. Zo bestaat de Surinaamse literatuur uit een klein aantal romans en een groot aantal gedichtenbundels. Deze zijn namelijk nog wel op eigen kosten uit te brengen en geven de dichter de vrijheid de taal te gebruiken die hij wenst. In deze verzameling gedichtenbundels is te zien dat velen toch de voorkeur geven aan het Nederlands.
Maar evengoed wordt zichtbaar dat de Surinaamse dichter open staat voor het onrecht dat zijn volk wordt aangedaan en als woordvoerder optreedt om dit naar buiten te brengen. De samenleving, hier en in Suriname, zou zijn oren open moeten houden voor de kritische stem van de dichter. | ||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||
Gedichtenbundels
| ||||||||||||||||||||
De auteurIna van Peperstraten (geboren in 1953 te Odijk (Utr.)) volgde de opleiding tot bibliothecaris-documentalist aan de Bibliotheek en Dokumentatie Akademie ‘Frederik Muller’ te Amsterdam. Heeft gewerkt bij Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis Amsterdam, Kluwer Uitgeverij Utrecht, Volkskrant redactie-documentatie Amsterdam, en is sinds 1979 bij de Stichting Landelijke Federatie van Welzijnsstichtingen voor Surinamers te Utrecht werkzaam. |