OSO. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde en Geschiedenis. Jaargang 1
(1982)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| ||||||||||
Opkomende arbeidersbeweging versus Koloniaal Bestuur
| ||||||||||
InleidingIn de dertiger jaren wordt ook Suriname getroffen door de zich mondiaal voltrekkende economische crisis. Deze crisis treft Suriname des te harder daar de economie van het land zich al vanaf het einde der 18e eeuw in een neerwaartse lijn beweegt, waardoor zijn weerstandsvermogen miniem is. Een aantal oorzaken voor deze neerwaartse trend zijn: de opkomst van concurrerende producten (Europese bietsuiker en Amerikaanse katoen); de afschaffing der slavernij (1863); toenemende mogelijkheden voor het particulier initiatief in Nederlands-lndië, dat een extra impuls krijgt door de opening van het Suez-kanaal. Daarnaast is van niet geringe betekenis de Nederlandse laissez-faire politiek, die een planmatige aanpak belemmert. Allerlei pogingen om deze neerwaartse trend om te buigen mislukken. De op de afschaffing der slavernij volgende periode van het Staatstoezicht (1863-1873) is gebruikt om de overgangseffecten voor de plantagelandbouw te verzachten. Een mogelijke heroriëntatie in de economie ten gunste van de kleine landbouw, waarin de voormalige slaven eventueel een nieuwe wijze van bestaan hadden kunnen vinden is nauwelijks gestimuleerd. Als gevolg hiervan hebben velen van hen in de daarop volgende decennia de plantages verlaten en zijn stadwaarts getrokken. Hier vonden zij werk binnen de ambtenarij, de nijverheid en de bosarbeid (goud; balata; hout; men woont in de stad, maar trekt voor een bepaalde periode de bossen in). De grootscheepse immigratie van Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders betekent voor de plantagelandbouw slechts uitstel van executie. Hun betekenis ligt vooral in de kleine landbouw, die reeds in de jaren twintig de productie der grote landbouw overtreft. De kleine landbouw is vooral belangrijk op het terrein der importsubstitutie. Het koloniaal Bestuur speelt op deze ontwikkeling weinig adequaat in. Het blijft zich vastklampen aan de plantagelandbouw en de eind 19e eeuw opkomende grondstolfenexploitatie. | ||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||
Op politiek terrein treffen we de volgende constellatie aan. Sinds 1866 kent Suriname een vertegenwoordigend lichaam, de Koloniale Staten. Zij vertegenwoordigen echter slechts de elite der samenleving (nog geen 2%) en tasten nauwelijks de bestuurlijke hiërarchie aan, waarbij de beslissingsbevoegdheid in eerste instantie bij de gouverneur en in laatste instantie in Nederland ligt. Politieke partijen zijn er niet, maar bijwijlen fungeren er zogenaamde kiesverenigingen. Zij gaan niet uit van een bepaalde politieke ideologie, maar zijn meer gericht op concrete actiepunten. Daarnaast speelt de pers, veelal gerund door Statenleden, een niet onbelangrijke politieke rol. Deze activiteiten betreffen louter de middenklasse. De zogenaamde volksklasse heeft, in verband met de census, geen toegang tot het kiesrecht en moet dus haar stem op andere wijze laten horen. Mogelijkheden hiertoe zijn onder andere plichtsverzuim, stakingen, opstanden en vakbondsorganisatie. Voorbeelden van dergelijke activiteiten zijn het immigrantenverzet op de plantages; de zogenaamde Para-kwestie, waarbij de boeren weigerden de verhoging van het hoofdgeld te voldoen; de vrachtvaardersstaking van de Marrons in 1921Ga naar eind3., etc. Een algemene karakteristiek van deze acties is dat ze lokaal gericht zijn, er geen lange-termijndoelstellingen zijn en dat het ze ontbreekt aan goede leiding en organisatie. Hetzelfde geldt ten aanzien van de diverse vakbondjes die sinds het begin der 20e eeuw opkomen.
Zoals gesteld wordt Suriname in de jaren dertig getroffen door de economische werelddepressie. Deze uit zich vooral in massa-ontslagen en loonsverlagingen. In de plantagesector wordt alleen in 1930 reeds zo'n 20% der arbeiders ontslagen. Daarnaast worden de lonen der Javaanse contractarbeiders verlaagd. Ook de nieuwe sterke sector, de bauxiet, ontkomt niet aan de gevolgen der crisis, het aantal werknemers neemt hier drastisch af. De liquidatie der Balata-compagnie - mede in verband met verminderde behoefte in de industrie aan balata en toenemende concurrentie van rubber uit onder andere Azië - betekent ruim 1.000 werklozen en hier bovenop komen nog de uit Curaçao teruggekeerde Surinamers, die daar in de petroleumindustrie - eveneens getroffen door de crisis - werkzaam waren. Dat de crisis hard aankomt blijkt onder andere uit de woorden van freule J.W. van Lynden, die namens de Evangelische Broeder Gemeente de armenzorg in Paramaribo leidt: ‘in honderden gezinnen wordt werkelijk honger geleden’Ga naar eind4.. Het Bestuur reageert op de crisis met bezuinigingen, verhoging der belastingen, steunmaatregelen voor de plantagebedrijven en werkverschaffing voor de werklozen.
Tegen de achtergrond van deze economisch-sociale positie der Surinaamse bevolking moet de arbeidsonrust in deze jaren worden geplaatst. | ||||||||||
Louis DoedelEén van de uit Curaçao terugkerenden is de belastingambtenaar Louis Doedel. Doedel geldt op Curaçao als een kritisch persoon. In de in januari 1931 onder zijn redactie verschenen nieuwjaarskrant ‘Heil den Lezer’ schrijft hij een tegen het Bestuur van Suriname gericht artikel. Hierin noemt hij onder andere het gouverneursambt ‘een gemakkelijk kansje om als wachter van de regeering te Den Haag op moeiteloze wijze een flink pensioen te verdienen’rGa naar eind5.. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Bestuur van Curaçao al snel een aanleiding vindt om hem te ontslaan. Zo is Doedel ‘zeer lui en eigenwijs’ én blijkt dat hij ‘een zeer ongunstigen invloed uitoefende op andere te Willemstad vertoevende Surinamers door het zaaien van ontevredenheid en het opzetten tegen het wettig gezag’. De aanvankelijk opgegeven reden voor ontslag (een verkeersovertreding, waarbij Doedel links in plaats van rechts op een brug zou hebben gelopen, hetgeen het S.D.A.P.-kamerlid IJzerman doet opmerken: | ||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||
‘Hij deed dit echter niet op grond van revolutionaire principes of wat men te Moskou “linksche afwijkingen” noemt’) wordt al snel aangevuld door te stellen dat men hier te doen heeft met een ‘vrijwel onbruikbaar ambtenaar’. Aangezien Doedel ook na zijn ontslag politiek actief blijft, wordt hij op 12 april uitgewezen naar SurinameGa naar eind6..
In Suriname wordt de groep uit Curaçao terugkerenden, die het daar relatief goed had, geconfronteerd met de economisch - sociale nood onder de bevolking en een lakse houding van het Bestuur. Op het meer internationaal georiënteerde Curaçao, is een aantal van hen in aanraking gekomen met ideeën omtrent vakbeweging, werklozensteun, het socialisme en kranten als ‘Het Volk’ en ‘De Tribune’. Onder leiding van Doedel besluiten zij tot de oprichting van het ‘Surinaamsch Werkloozen Comite’ (S.W.C.), dat op 17 juni 1931, ondersteund door een werklozendemonstratie, de gouverneur een petitie aanbiedt, waarin vooral wordt aangedrongen op een werkverschaffingsbeleid. Reeds in dit vroege stadium raakt het S.W.C. in conflict met de katholieke en zeer gezagsgetrouwe krant ‘De Surinamer’. Dit blad vindt dat het comité zich op het terrein van de net ingestelde Arbeidsbeurs begeeft en vraagt zich af of het comité hiernaast nog wel bestaansrecht heeftGa naar eind7.. Aangezien de diverse fraaie beloften van de gouverneur ofwel weinig om het lijf hebben, ofwel nauwelijks geconcretiseerd worden, besluit de opvolger van het S.W.C., de ‘Surinaamsche Volksbond’ (S.V.B.) op 28 oktober 1931 een vergadering te beleggen waar de kritiek op het Bestuursbeleid besproken kan worden. Twee dagen eerder publiceert zijn voorzitter, Doedel, een pamflet getiteld ‘Stilstand of Slakkengang’. Hierin stelt hij dat de crisis een gevolg is van een ‘totale mislukking van het kapitalisme als maatschappelijk stelsel’. De arbeidersklasse moet zijns inziens samen sterk staan en het is volgens hem de schuld van een ‘slap Bestuur dat de toestand in Suriname met den dag verergert’. Hij vraagt zich af of er onder Nederlands bestuur ooit welvaart in Suriname zal komenGa naar eind8.. De vergadering van 28 oktober, waar felle kritiek op het Bestuur en het door een aantal notabelen opgerichte Steuncomité wordt geleverd, loopt de S.V.B. uit de hand en mondt uit in een twee dagen durend hongeroproer, waarbij niet zozeer de met de S.V.B. sympathiserende werklozen alswel de zogenaamde, ‘plattebruggers’Ga naar eind9. de overhand hebben. In zijn verslag van de gebeurtenissen geeft de gouverneur een weinig eenduidige weergave van de rol der S.V.B. Enerzijds prijst hij zijn matigende invloed, anderzijds wijst hij op de opruiende invloed van Doedels pamflet ‘Stilstand of Slakkengang’ en suggereert hij een verband tussen de uit Curaçao teruggekeerden en het opdoemen van communistische invloedenGa naar eind10.. Het Bestuur neemt nu versneld de organisatie, financiering en uitzending van onder meer gouddelvers ter hand. De aanvankelijk geringe belangstellling hiervoor heeft onder andere te maken met weersomstandigheden - door hef droge najaar zijn de kreken in het binnenland niet bevaarbaar - en de slechte kwaliteit der ter beschikking gestelde gronden. Ondanks de matigende rol die de S.V.B. heeft gespeeld verbiedt het Bestuur de Bond verdere openbare vergaderingen te houden, hetgeen hem sterk ontkracht. Daarnaast ondervindt hij concurrentie der ‘Surinaamsche Algemeene Werkers Organisatie’ (S.A.W.O.), waartoe een aantal van zijn bestuursleden, waaronder Doedel, overstappen. Aangezien hieronder nader op de S.A.W.O. wordt ingegaan, zullen we hier overgaan tot de verdere politieke activiteiten van Doedel, die ondanks een steeds straffer Bestuursbeleid jegens de organisaties waarbinnen hij werkzaam is, actief blijft.
Over een mogelijke betrokkenheid van Doedel bij de acties van en rond De Kom (zie onder) is weinig bekend. Het latere eerste vrouwelijke Statenlid, mevrouw G.R. Schneiders-Howard, suggereert van welGa naar eind11., echter hiervoor hebben wij verder nergens aanwijzingen gevonden, behalve dan dat er ook bij Doedel, als De Kom eenmaal is gearresteerd, een huiszoeking plaatsvindt. | ||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||
Begin 1933 richt Doedel een ‘Kantoor voor Algemeene Zaken’ op, dat onder andere een vakliedenbeurs opent om beter zicht te krijgen op de om vang der werkloosheid. Deze beurs wil tevens bemiddelen bij werk. Het Kantoor, waarover verder weinig bekend is, geeft ook een aantal bladen uit, waaronder ‘De Meidoorn’ en ‘Jong Suriname’. Daarnaast geeft Doedel geregeld pamfletten uit, waarin hij het Bestuur hekelt wegens zijn krachteloos beleid ten aanzien van de werklozen. In 1934 raakt Doedel in conflict met procureur-generaal Van Haaren over het artikel ‘Welk Parool?’ in het door hem uitgegeven maandblad ‘Jong Suriname’. Hij valt hierin namelijk de kruideniers-politiek van Nederland ten aanzien van Suriname aanGa naar eind12.. In 1935 publiceert hij een aantal crisismanifesten, waarin hij twee jaar Bestuursbeleid van de ‘laissez-faire’ man Kielstra (de opvolger in 1933 van gouverneur Rutgers) evalueert. Doedel probeert zoveel mogelijk 1 mei als dag van internationale arbeiderssolidariteit in ere te houden. Zo publiceert hij in 1935 een ‘1 mei manifest’, waarin hij eenheid en organisatie bepleit om te komen ‘tot het werpen van een dam tegen het thans feller aan den dag getreden koloniaal systeem, dat in de gekleurden iets minderwaardigs wil zien’. In 1937 is hij betrokken bij het door de studieclub ‘Ovagis’ (Organisatie tot vorming van Arbeiders-Groepen in Suriname) georganiseerde ‘Meicongres’. Op dit congres wordt in een resolutie een hele serie eisen ten behoeve van de arbeiders geformuleerd, waarbij de nadruk ligt op werkverschaffingGa naar eind13.. Dit is min of meer de laatste activiteit van Doedel die we hebben kunnen traceren. Op het eind van diezelfde maand mei belandt Doedel onder niet geheel duidelijke omstandigheden in de psychiatrische inrichting Wolffenbuttel, waar hij tot zijn dood, 10 januari 1980, zal blijven. Als reden wordt door procureur-generaal Mr. De Niet opgegeven dat Doedel ‘lastig is geweest voor de buren (volgens de krant “Suriname” had hij zijn gezicht zwart gemaakt en had hij vervolgens bij mensen aangebeld) en zelfs heeft getracht een bezoek te brengen aan de gouverneur’. Volgens de pers vertoonde hij de laatste tijd ‘vreemde gedragingen’. Het sociaal-democratisch getinte ‘Suriname’ meldt dat hij een overspannen indruk maakte en sterk vermagerd was. Rond deze opname in Wolffenbuttel moet nog het nodige worden opgehelderd. Hiertoe lijkt inzage in de jaarlijkse rapporten - zoals vereist door de krankzinnigenverordening uit 1912 - over Doedel gewenst. Als Doedels geestelijke gezondheid inderdaad achteruit gingGa naar eind14., kunnen we ons afvragen in hoeverre de continue tegenwerking die hij van Bestuurswege ondervond bij zijn pogingen op te komen voor de belangen der arbeidersklasse hiertoe heeft bijgedragen. Alhoewel onwaarschijnlijk, moet het niet worden uitgesloten, dat het Bestuur Doedels veronderstelde geestelijke achteruitgang heeft aangegrepen als een welkome gelegenheid een politieke lastpost van het toneel te werken. Anderzijds kan men stellen dat er dan nog heel wat meer mensen monddood te maken waren en bovendien is. het de vraag of dit in een open en kleinschalige samenleving als Suriname geheim gehouden had kunnen worden. Van protesten uit de arbeidersbeweging is ons niets bekend. Het blijft een verwonderlijke zaak hoe Doedel zo volledig in de vergetelheid kon geraken en pas weer werd opgespoord dankzij de inspanningen in 1976 van een vroegere medestrijderGa naar eind15.. | ||||||||||
S.A.W.O.De organisatie die in 1932 de S.V.B. min of meer van het toneel verdringt en haar activiteiten op een meer politiserende wijze zal voortzetten, is de op 4 oktober 1931 opgerichte ‘Surinaamsche Algemeene Werkers Organisatie’ (S.A.W.O.). Het eerste half jaar vernemen we weinig van haar, maar dan organiseert zij, na intussen een bestuurswisseling te hebben ondergaan, het eerste 1 mei arbeiderscongres in Suriname. Hiernaast blijkt haar politieke bewustzijn ook uit het feit dat ze een aansluiting zoekt bij de Nederlandse | ||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||
S.D.A.P., waarvan haar voorzitter lid moet zijn en tevens uit enkele van haar oogmerken: ‘a) het afvaardigen van personen als leden van de Staten, van wie verwacht mag worden, dat zij de belangen van Land en Volk in het algemeen en van de Organisatie in het bijzonder als ware Volksmannen zullen behartigen; b) het in het leven roepen van sociale wetten door het Koloniaal Bestuur’Ga naar eind16.. Tijdens het 1 mei congres, waarop ook bestuurders van andere bonden aanwezig zijn, gaat haar voorzitter, Theo de Sanders, nader in op de doelstellingen van de S.A.W.O. De organisatie wil zowel sociaal als politiek actief zijn, bepleit hiertoe organisatie en ze wil een onderdeel vormen van de internationale arbeidersbeweging. De S.A.W.O. wil niet bepaalde personen bestrijden, maar het haars inziens onrechtvaardige kapitalistische systeem. Ze stelt dat een aantal verlichte voormannen de massa zal moeten wakker schudden. Een aantal dingen valt op bij de S.A.W.O. Allereerst het feit dat ze ook andere, reeds bestaande vakbonden bij haar activiteiten wil betrekken. Tevens haar felle kritiek op de kerken - niet op de godsdienst -, die ze ervan beschuldigt slechts de belangen der bovenlaag te behartigen. Daarnaast haar gerichtheid op alle bevolkingsgroepen, waarbij ze er overigens van uit gaat dat de Hindostanen en Javanen zich moeten aanpassen aan de Creolen. Verder haar aandacht voor scholing; haar eerste secretaris, Doedel, blijkt tijdens de algemene vergaderingen, die elke zaterdag worden gehouden, een sociale cursus te geven. De S.A.W.O. beperkt zich bovendien niet tot Paramaribo, maar richt zich ook op de districten. Meest opvallend is misschien wel haar activiteit en grote weerklank onder de vrouwen, waarvoor ze speciale vergaderingen belegt en die ze ook wil opnemen in het bestuurGa naar eind17.. Deze veelheid aan activiteiten en bovenal de respons erop brengen bij het meer behoudende deel der samenleving de nodige bezorgdheid teweeg. De gezagsgetrouwe bladen ‘De Surinamer’ (katholiek) en ‘De West’ (conservatief-liberaal) maken verontrust melding van de veronderstelde socialistische en communistische tendensen alsook van de agitatie tegen de kerken. Zij bepleiten al snel een ingrijpen van Bestuurswege. Opvallend is de felle kritiek van het sociaal-democratisch getinte blad ‘Suriname’, dat het 1 mei congres ‘in hoofdzaak een actie tegen kerk en kapitaal’ noemt en dat spreekt van ‘verafschuwelijk gedoe welke wij met kracht zullen bestrijden nu en te allen tijde’Ga naar eind18.. Waarschijnlijk met de gebeurtenissen van 28/29 oktober 1931 nog vers in het achterhoofd, maakt het Bestuur dankbaar gebruik van een overtreding door de S.A.W.O. van artikel 19 van haar statuten, volgens welke ze op haar vergaderingen geen godsdienstzaken mag bespreken. Op 15 juli wordt haar in verband hiermee de rechtspersoonlijkheid ontnomen. Daarvoor had het Bestuur er bij zaaleigenaars al op aangedrongen de S.A.W.O geen zalen te verhuren. De S.A.W.O. is nog maar net verboden of haar opvolger dient zich reeds aan, het ‘Surinaamsch Arbeiders Verbond’ (S.A.V.). Het S.A.V. heeft weinig bewegingsruimte daar hem op verzoek van het Bestuur geen zalen worden verhuurd. Over zijn activiteiten is weinig bekend. Op 30 oktober organiseert het Verbond, ter herdenking van het oproer van 1931, een picnic met sportactiviteiten, waarbij verder geen toespraken worden gehouden. Tevens is het betrokken bij de uitgave van het pamflet ‘Terreur in Suriname’, waarin Anton de Kom het verbod der S.A.W.O. bekritiseert. Het S.A.V. houdt zich ook bezig met politieke ontwikkelingen elders, zoals bijvoorbeeld de nationalistische beweging in Nederlands-Indie, hetgeen blijkt uit een door haar ingezonden stuk waarin een partijrede van Soekarno wordt weergegeven. Ter opvolging van - of naast? - het S.A.V. wordt tijdens een vergadering op 15 december 1932 het ‘Surinaamsch Werkloozen Strijd Comité’ (S.W.S.C.) opgericht, waarin we weer dezelfde bekende namen alsook dezelfde eisen aangaande een krachtiger Bestuursbeleid bij de bestrijding der werkloosheid aantreffen. Ook van het S.W.S.C wordt verder weinig vernomen. Dit zal, naast al snel optredende interne bestuurswisselingen, mede samenhangen met de geringe speelruimte die hem door het Bestuur wordt geboden alsook | ||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||
met het zeer kort hierop ten tonele verschijnen van een dynamische persoonlijkheid, die de opkomende arbeidersbeweging een nieuwe richting en impuls zal trachten te gevenGa naar eind19.. | ||||||||||
Anton de KomDat het Bestuur na zijn ervaringen met de S.V.B. en de S.A.W.O. extra alert is geworden wat betreft veronderstelde disruptieve elementen blijkt wel uit de zeer ruime aandacht die het besteedt aan de komst van Anton de Kom (4 januari 1933). De Kom (1898) is in 1920 vertrokken naar Nederland, waar hij werkzaam is als onder andere assistent-accountant en boekhouder. Zijn politiek denken krijgt een belangrijke impuls via de contacten met de nationalistische beweging van Indische studenten in Nederland, de ‘Perhimpoenan Indonesia’. Daarnaast komt hij in contact met linkse organisaties als ‘internationale Roode Hulp’ en de ‘Liga tegen Imperialisme en voor Koloniale Onafhankelijkheid’. In zijn vrije tijd werkt hij aan zijn in 1934 te verschijnen Wij Slaven van Suriname. Al voor zijn aankomst in Suriname heeft de Minister van Koloniën (De Graaff) de gouverneurs van Curaçao en Suriname telegrafisch op de hoogte gesteld. Hij spreekt van een ‘communistisch agitator’ en voegt er een rapport van de centrale inlichtingendienst bijGa naar eind20.. De alertheid van het Bestuur blijkt ook uit de nota's van de troepencommandant en de commissaris van politie, respectievelijk van 4 en 14 januari. De eerste vestigt de aandacht van de gouverneur op enige zijns inziens noodzakelijke voorzieningen opdat zijn troepen bij eventuele onlusten zo optimaal mogelijk kunnen functioneren. Hij stelt dat er al geruime tijd een ‘geraffineerde’ communistische propaganda wordt gevoerd waartegen weinig wordt gedaan. Een kanttekening hierbij van de procureur-generaal stelt dat er in verband met de bestaande wetgeving weinig tegen gedaan kan worden. De commissaris van politie schrijft na eerst enige laatdunkende opmerkingen over Doedel en Liesdek te hebben gemaakt: ‘Eindelijk kwam de geweldige, de communist De Kom en ook hem voorspel ik niet veel succes’. Hij stelt echter dat ‘dergelijke menschen het de Overheid verbazend moeilijk kunnen maken’Ga naar eind21.. Aldus wordt er reeds een bepaald klimaat gecreëerd. Vanaf zijn komst wordt De Kom geschaduwd door drie speciaal aangestelde agenten. Dit maakt hem in de ogen van de mensen tot een bijzonder iemand, hetgeen de krant ‘Suriname’ bezorgd doet opmerken dat het straks nog tot een volksoploop komtGa naar eind22.. De Kom, die is gekomen om zijn zieke moeder te bezoeken, wordt in Suriname getroffen door de ‘uitgemergelde gezichten, hongerlijders, ondervoed zonder eenige weerstand. De erbarmelijke woningtoestanden, de ontoereikendheid der scholen. De onmenselijke handelingen jegens de gekleurden, de wreedheid der blanke snobs, de oneerlijke reglementen van de machthebbers, de hongertoonen toegekend aan de arbeiders, de in het oog lopende onrechtvaardigheid en de vijandigheid der onderdrukkers’Ga naar eind23.. Diverse pogingen van De Kom om vergaderingen te beleggen, onder andere over de geschiedenis van Suriname, kunnen geen doorgang vinden omdat het Bestuur hiertoe geen vergunning verleent, dit ‘op grond van hetgeen omtrent zijn persoon en bedoelingen bekend was’Ga naar eind24.. Als reactie opent hij een advies- en informatiebureau op het erf van zijn vader aan de Pontewerfstraat - door de huidige regering omgedoopt tot Anton de Komstraat. Aangezien het ons hier niet te doen is om een exacte weergave van de activiteiten, bedoelingen en werkwijze van De Kom, maar meer om de interactie met het Bestuur, zullen we aan deze zaken slechts geringe aandacht besteden. De Kom onderscheidt zich van zijn voorgangers vooral door zijn grotere theoretische geschooldheid alsook door zijn gerichtheid op alle bevolkingsgroepen. Opvallend hierbij is speciaal de enorme weerklank die hij vindt onder de Javanen en, in mindere mate, de Hindostanen. Zowel uit het bronnenmateriaal als uit de door ons afgenomen interviews | ||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||
is gebleken dat een belangrijke reden hiervoor te vinden is in zijn inspelen op onder deze bevolkingsgroepen sterk levende heimweegevoelens alsook op de bestaande geruchten omtrent zijn vermeende bovennatuurlijke gaven. Om de enorme toestroom van immigranten vanuit de districten naar De Koms bureau, waar hij hun namen en klachten noteert, tegen te gaan, neemt het Bestuur contact op met de immigrantenverenigingen, hangt plakkaten op in de Javaanse en de Hindoestaanse taal - echter in Latijnse letters zodat de mensen het niet begrijpen, de groot afgedrukte naam ‘Adek’ werkte alleen maar als propaganda - en plaatst tolken bij de ingangen van de stad. Echter niets mag baten. Verontrust besluit het Bestuur een door De Kom geplande vergadering op het erf van zijn vader te verbieden. Als De Kom hierover wil protesteren bij de gouverneur wordt hij gearresteerd. De hem begeleidende menigte wordt op hardhandige wijze uiteen geslagen. ‘Suriname’ -redacteur Dragten is getuige van ‘door niets gemotiveerde mishandelingen van weerloze vrouwen door agenten die in hunne eigen oogen voor helden doorgaan’Ga naar eind25.. Nog diezelfde dag vinden huiszoekingen plaats bij De Kom, Doedel, Liesdek en De Sanders. Het verhoor op het politiebureau en het in beslag genomen materiaal leveren, althans volgens het Bestuur, ‘het overtuigend bewijs van de communistische actie van De Kom in samenwerking met zijn handlangers ter plaatse’ en dit is voldoende reden om hem vast te houdenGa naar eind26. Het blijft de komende dagen onrustig in de stad en delegaties wenden zich tot de procureur-generaal teneinde nadere informatie omtrent de vrijlating van De Kom te verkrijgen. Hieruit vloeit het onwaarschijnlijke gerucht voort dat deze beloofd zou hebben De Kom op 7 februari vrij te laten. Dit bericht wordt direct gepubliceerd door de oppositiekrant ‘De Banier’ en tegelijkertijd tegengesproken via een proclamatie van de gouverneur, afgedrukt in al de kranten, waarin deze stelt dat De Kom in voorlopige bewaring is gesteld ‘aangezien het bij gedane huiszoekingen en op andere wijze verkregen bewijsmateriaal bevestigd heeft, dat deze zich ten doel stelt omverwerping van het gezag’. Op 4 februari vindt er een bijeenkomst plaats bij de gouverneur ter bespreking van de situatie. Vooral de advocaat-generaal, Mr. De Niet, vindt dat er te lankmoedig wordt opgetreden door het Bestuur en stelt dat er meer ‘terroristische invloeden dan baldadigheden’ werkzaam zijn. Hij speelt met de gedachte De Kom te laten terugkeren naar NederlandGa naar eind27.. Op 7 februari stromen ‘duizenden’, voornamelijk ongewapende mensen, samen bij het Parket in afwachting van de abusievelijk veronderstelde vrijlating van De Kom. De vrij rustige menigte wordt blijkbaar in beweging gebracht door een aantal Creolen. De sommatie van de politie - in drie talen - zich terug te trekken, wordt niet opgevolgd, waarna een fatale schietpartij, resulterend in twee doden en 23 gewonden, plaatsvindt. in enorme paniek stuift de menigte uiteen en via hardhandig politie-optreden wordt de stad snel schoongeveegd - zodat weinig vernield kan worden. Reeds de volgende morgen, de doden zijn nog maar net begraven, vindt er in aanwezigheid van de gouverneur en de procureur-generaal een huldeblijk aan het politiekorps plaats, waarbij bloemen voor de vrouw van de commissaris worden aangeboden en brood en bier voor het korps. Het onderzoek tegen De Kom duurt ruim drie maanden. Uiteindelijk wordt hij op 10 mei uitgewezen naar Nederland. Gouverneur Rutgers motiveert de vrijlating als volgt: ‘Het kwam mij voor dat momenteel geen vrees meer bestaat voor herhaling van het misdrijf waarvan hij werd verdacht’, bovendien zou het de rust onder de bevolking bevorderen. Gevangenhouding voor de strafzaak is zijns inziens niet langer nodig, ook al is deze nog niet beëindigd en kan ze in Nederland eventueel worden voortgezet, ‘doch het verschaffen van meerder materiaal zou misschien nog te veel tijd vorderen’. Rutgers kan zich niet uitlaten over de kwaliteit van het materiaal, ‘Wel was het materiaal nog niet van dien aard, dat reeds thans met stellige zekerheid op een veroordeling kon worden gerekend’. Daarnaast spelen bij de invrijheidstelling ‘opportuniteitsredenen’ mee. Zo is het | ||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||
‘zaak te voorkomen dat men iemand een martelaar maakt’. Verder is De Kom volgens hem voor Suriname een gevaarlijk individu, echter voor Nederland niet. De procureur-generaal alsook de Minister van Koloniën vullen dit aan door te stellen dat De Kom niet is vrijgelaten omdat de vermoedens tegen hem onjuist waren, maar omdat de bestaande wetgeving onvoldoende is voor veroordelingGa naar eind28.. Het lijkt waarschijnlijk dat er nauwelijks bewijsmateriaal was en dat men op De Kom pressie heeft uitgeoefend om naar Nederland terug te keren. In zijn Verslag concludeert de gouverneur dat het gebeuren ‘een rechtstreeksch en uitsluitend gevolg van een doelbewuste communistische actie tegen het gezag’ is geweest. Hij erkent dat sociaal-economische factoren voor een deel der bevolking een rol gespeeld kunnen hebben, echter zeker niet voor de JavanenGa naar eind29.
Een direct uitvloeisel van de werklozenonrust 1931-1933 en specifiek die rond De Kom, is de versnelde indiening door de gouverneur op 6 februari bij de Koloniale Staten van de vier zogenaamde anti-revolutieverordeningen. Deze verordeningen waren reeds langer in de maak en zijn al eerder in Nederland en Nederlands-lndië ingevoerd. Zij bieden het Bestuur ‘de noodige wettige middelen tot preventief of repressief optreden tegen voorbereiding van ongeregeldheden of zelfs tegen handelingen die op den duur tot verstoring van de openbare orde zouden kunnen leiden’Ga naar eind30.. De voorstellen, die zwaar worden geamendeerd door de Koloniale Staten, worden, met uitzondering van het artikel betreffende de invoer van drukwerken uit Nederland, bij Koninklijk Besluit afgekondigd. Een illustrerende uitspraak over deze weinig democratische handelwijze vinden we in een schrijven van waarnemend gouverneur Van Haaren van 3 oktober 1932 aan de Minister van Koloniën. Hierin stelt Van Haaren, dat hij erop vertrouwt, ‘dat ook ten aanzien van deze laatste (de bestrijding van revolutionaire woelingen - B.S.) Uwe Excellentie bereid zal zijn eene vaststelling bij Koninklijk Besluit uit te lokken, indien de Koloniale Staten niet geneigd mochten blijken dezelve in eene aanvaardbare lezing vast te stellen’Ga naar eind31.. Een ander uitvloeisel van de arbeidsonrust is de oprichting op initiatief van de gouverneur van een Burgerwacht, bedoeld om in tijden van woelingen de militairen en politie te ontlasten van bewakingsdiensten. Verder wordt de bewapening der politie verbeterd, naast de gummistok wordt ze uitgerust met sabel en pistool. Bovendien wordt er nog een speciale recherchedienst opgericht. Dit toegenomen repressief Bestuursbeleid zal de ontwikkeling der arbeidersbeweging in de komende jaren sterk belemmeren. De in juli 1933 onder leiding van Heinrich Liesdek opgerichte ‘Surinaamsche Democratische Arbeiderspartij’ wordt op de voet gevolgd door het Bestuur. Mede hierdoor kan ze zich nauwelijks ontwikkelen. Na een korte bloeiperiode sterft ze halverwege 1934 een stille dood. De oppositiekrant ‘De Banier’ wordt het bestaan min of meer onmogelijk gemaakt - haar journalist Sarucco wordt in 1934 twee maal vervolgd en belandt een maand in de gevangenis - en ziet zich gedwongen de uitgave in 1936 te staken. Afgezien hiervan vindt er ten tijde van gouverneur Kielstra een beleidswijziging plaats, die de aandacht der samenleving doet verschuiven naar andere problematieken, waarbij vooral de beoogde verindisching der maatschappij tot felle confrontaties tussen onder andere de gouverneur en de Koloniale Staten zal leiden. Belangrijker nog dan het bovenstaande moet als oorzaak voor de moeizame ontwikkeling der arbeidersbeweging worden geconstateerd haar eigen interne zwakheden, zoals een gebrekkige leiding, organisatie en theorievorming, gering ontwikkeld klassebewustzijn, nauwelijks enige traditie op het terrein van massabeweging, etc. Het maatschappelijk klimaat is blijkbaar nog niet rijp voor een arbeidersorganisatie in de moderne zin van het woord. Op de oprichting na van twee zogenaamde moederbonden eind jaren dertig, zal het tot de Tweede Wereldoorlog duren - tijdelijke economische opleving en aangekondigde veranderingen in de verhouding tot Nederland - eer er op het terrein van arbeidersorganisatie | ||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||
en politiek partijwezen nieuwe initiatieven worden ontplooid. | ||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||
Bronnen en LiteratuurOngepubliceerd bronnenmateriaal is ontleend aan het archief van het Ministerie van Koloniën na 1900 (MvK) en het Archief Kabinet Geheim van de Gouverneur van Suriname 1885-1951 (AKGGS), beide ondergebracht op het Algemeen Rijksarchief (ARA) te Den Haag. Daar aanwezig is ook de Collectie Rollin Couquerque (CRC), waarin onder inventaris nummer 23 de briefwisseling met mevrouw G.R. Schneiders-Howard.
De meeste periodieken alsook pamfletten en brochures van de diverse arbeidersorganisaties zijn te vinden in de bibliotheken van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) te Amsterdam, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) te Leiden en de Koninklijke Bibliotheek (KB) te Den Haag. | ||||||||||
Literatuur
| ||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||
| ||||||||||
De auteurB.P.C. Scholtens (Almelo, 1954) studeerde na het HAVO (R.K. Scholengemeenschap HAVO-MAVO ‘Presikhaaf’ te Arnhem) geschiedenis en Engels aan de Lerarenopleiding van de Gelderse Leergangen te Nijmegen. Stroomde vervolgens door naar de Universiteit van Nijmegen, waar hij bij de afdeling Nieuwe Geschiedenis na 1870 in november 1982 afstudeerde op het scriptie-onderwerp ‘Werklozenonrust 1931-1933 in Suriname. Teken van een latent politiek bewustzijn?’ |
|