busjes elders gebracht te worden om in hun taal onderwezen te worden.
Khemradj: Ook vanwege de overheid?
Marhé: Zeer zeker. Door de overheid moet ook voor Surinaamse leerlingen onderwijs in eigen talen en culturen gerealiseerd worden.
Khemradj: U heeft tijdens uw lezing gezegd dat gezien de huidige politieke, sociaal-economische ontwikkelingen in Suriname het Sarnami verloren dreigt te gaan.
Marhé: Ja, niet alleen door de sociaal-economische, politieke ontwikkelingen maar ook door de houding bij de sprekers van het Sarnami zelf; de minderwaardige positie die zij aan het Sarnami toekennen tegenover de meerwaardige positie die toegekend wordt aan het Urdu en Hindi. Dit gevoegd bij de kennelijke onwil bij de overheid, of het niet begrijpen van het belang van de emancipatie van het Sarnami. Deze twee factoren maken dat het Sarnami op den duur zal verdwijnen. Ouders die hun kinderen adviseren om Hindi of Urdu te leren en blijven volharden in meningen als zou het Sarnami aili-gaili zijn en tutal boli - geen taal en niet mooi - die werken bewust mee om het Sarnami verder de grond in te boren. Hiermee zeg ik niet tegen het Hindi of Urdu te zijn, integendeel, het voortbestaan van het Sarnami garandeert ook het voortbestaan van Hindi, Urdu, Sanskrit en Arabisch in de Surinaamse gemeenschap.
Khemradj: Vanuit de zaal kwam de opmerking ‘Waarover zitten we nu te praten als blijkt dat het Sranan Tongo zoals dat nu gesproken wordt juist het bindmiddel is om al die verschillende bevolkingsgroepen met elkaar te laten communiceren’. De suggestie was dat je minder zou moeten denken: ‘dat is Urdu, dat is Sarnami, Hindi, of zo zit het met het Javaans’. Is het niet nuttiger je bezig te houden met het grote ideaal: elkaar binden via het Sranan Tongo, of acccepteert u dat voorlopig nog niet?
Marhé: Nee, nogmaals ik zou de laatste zijn om het Sranan Tongo niet te accepteren; ik accepteer het volledig en ik accepteer ook de nationaal bindende functie, maar ik vind ook dat er ruimte is en moet zijn voor het bestaan van andere Surinaamse talen. Geen taal hoeft de andere in de weg te staan. Bovendien vind ik dat het nu eens tijd wordt dat Surinamers andere Surinaamse talen gaan leren; als zij Duits, Frans, Spaans, Engels en Nederlands kunnen leren (nota bene: alle Europese talen!), waarom kan een Creool dan niet Sarnami leren, waarom kan een Javaan niet Sarnami leren, waarom kan een Hindostaan niet Javaans leren? (nota bene: alle inheemse Surinaamse talen!).
Khemradj: U legt de nadruk op het leren van die taal. Professor Van Lier heeft zijn lezing besloten door te zeggen: ‘Je moet daar niet zozeer op letten, maar de mensen moeten proberen meer van elkaar te weten hoe hun sociaal leven eruit ziet, hoe hun cultuur is, wat nog niet wil zeggen dat zij persé die taal moeten leren. Op deze wijze zou je al een groter begrip voor elkaar bevorderen zonder het Sranan Tongo, dus los daarvan’.
Marhé: Ja, professor Van Lier heeft natuurlijk gelijk als hij bedoelt dat wij in het verleden en ook nu, ontzettend weinig van elkaar wisten en weten, en een eerste stap om wat meer van elkaar te leren is natuurlijk om over elkaars cultuur wat in bijv. het Nederlands te lezen. Zeker is er grote behoefte aan wat meer teksten over bijv. wat een pandit is, wat een molvi is, wie een dukun is. Dit weten vele Creolen niet. Zo kan ik mij herinneren dat wij, op de kweekschool indertijd, bij aardrijkskunde de hele bosnegerstam-structuur moesten