De van den hemel afgebeeden, in alle verdrukking, nog bloeiënden Oranjeboom
(ca. 1784)–Anoniem Oranjeboom, De van den hemel afgebeeden, in alle verdrukking, nog bloeiënden– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
No. 52.
| |
2.'t Brouwers Mofje, heeft het snofje
Van de beste snollen,
En van blesjes, en Matresjes:
Jeu knol - Jeu.
Dan gaan zy naar Jan Prang,
Daar eeten z'koek uit de pan:
Vloeken, zweeren, daar als Heeren.
ô! - zoo - lang.
| |
3.Ons Kaptyntje, heeft een klyntje,
Als een Aape Keesje;
't Heeft rood haartje, als zyn Vaartje,
ô! - zoo - rood.
Zy houden 't Kindermaal,
By Pokneus, moeder Aal,
Met mooy Grietie, en rotte Pietje,
Trots - maar - kaal.
| |
4.Dan, na 't Zuipen aan het kuipen,
By de zwarte boonen,
Lings om keertje, of ik zweerje:
Pie - pae poe
Dan springt hy uit zijn vel.
Met zijn Monsieur Colonel,
En Bijleveldje, 't Ezels heldje,
Snot - te - bel.
| |
5.Dan aan 't ronken, en half dronken,
Naar 't Stadhuis Marcheeren:
Met van Schellen, en gezellen,
Van 't vuil - goed.
Dan is het: Exerceer,
Laat kijken jouw geweer.
Geen Oranje; of ik ban je,
Voort - Mar - cheer.
| |
[pagina 77]
| |
6.Dan een pretje. Heeren! zetje,
Drink met volle Glaazen.
Dat's ter eeren, van de Heeren,
Van - ons - Corp.
Dan schreeuwen zij, Hoezée,
't Is morgen Frickassée,
Bij 't Majoortje, dat stinkoortje.
Kom - gaa - mee.
| |
7.Tot spijt der Burgerij, die niet doen zoo als wij,
Zullen wij nu gaan rinkinken,
Met de kwasten, op haar basten,
Voort - na - huis,
Ons Monsieur Kastelijn
Die zal de Baas wel zyn,
Wij wij zetten, nu de Wetten,
Groot - en - klijn.
| |
8.Maar die knaapjes, Oproer Aapjes,
Zullen nooit regeeren,
Geen Colnellen, uit de Hellen,
Nog - zulk - Vee.
Zij moeten op een pad,
Kom jaagtse uit de Stad.
Voor die Beesten, zijn de Veesten,
Van - mijn - gat.
|
|