| |
No. 21.
De Verligten vryheids-zoon, Klaagende over het verlies van zyn Staartparuyk te Soesdyk, Den 23. July 1787.
Stem: By het vermaak der Herders speelen.
1.
Wilt nu myn klagten eens aanhooren,
Gy haaters van d'Oranje-Boom,
'k Kan nu myn druk niet meer versmooren,
'k Staa thans voor ieder een ten toon,
Ik Wilden mee voor Vryheid stryden,
'k Wou toonen 'k was een dapper man,
'k Wilden ons van een Juck bevryden,
Daar men geen naam aan geeven kan, bis.
| |
2.
Mijn Kroost dat heeft gebrek geleeden,
Van 't geen tot voedsel dienen moet,
Om mij in 't Uniform te kleeden,
Ik kogt een Staart-Pruik en een Hoed,
Waar op ik ras een V zetten,
De dubbel W moet aan kant,
Wie mag een Vrijheids-Zoon beletten,
't Geen hij thans doet in Nederland, bis.
| |
3.
Wij gingen t'zaam als Vrijheids Helden,
's Nagts na Soesdijk, om daar de kragt
Van onze Vrijheid te doen gelden,
Maar ach! wij vielen in hun magt,
En wierden dapper weg geslaagen,
En ach! wat hoon voor mij, wat spijt!
't Is voor geen Vrijheids-Zoon te draagen,
Ik ben mijn arme Staart-Pruik kwijt, bis.
| |
4.
Maar wat sta ik hier lang te klaagen,
't Is maar mijn Pruik en niet mijn Lijf,
Wij hebben ons tog braaf gedraagen,
Schoon elk zogt een goed verblijf,
Ik zie de kans die is vervloogen,
En onze val naakt meer en meer,
| |
| |
De Deugd die heeft te veel vermoogen,
En het Mirakel neemt een keer, bis.
| |
5.
Ik zie nu dat ik ben bedroogen,
Ik ben te snood te wreed misleid,
'k Zie nu door al die fijne loogen,
Die men voor ons dus heeft bereid,
Ach! hoort na mij mijn Landgenooten,
Vlugt voor uw vleijers en hun goud,
En wilt uw ramp dus niet vergrooten,
Wijl het dan uw te laat beroud, bis.
| |
6.
'k Wil mij niet meer bij uw begeeven,
ô Pesten van het Vaderland!
Maar ik wil thans voor Willem leeven,
'k Heb hem mijn Trouw en Ziel verpand,
ô Grooten God! verhoort mijn Beeden,
Geeft ons, door uw Almoogendheid
Eens weêr die dierb're rust en vreeden,
Die onze Vorst en ons verbleid, bis
|
|