De oprechte Zandvoorder speel-wagen
(1780)–Anoniem Opregte Zandvoorder speelwagen, De– AuteursrechtvrijOp een aengename Voys.
Konink van Vranckrijck.
KArel Koninck van Engelant,
Waerom bied gy de Prins de hant?
Gy weet hy houd het met Spanjen?
Gy doet hem onderstant,
Verlaet de Prins van Oranjen,
En jaegt hem uyt Engelant.
Koninck van Engelandt.
Waerom souw ick hem verjagen met schroom?
Hy is mijn Neef en ick zijn Oom,
Al van mijn Suster gebooren;
Hy is mijn naeste bloet,
Hy magh niet gaen verlooren,
Och Coninck siet wat by doet.
Koninck van Vranckrijck.
Ick sal uw' Neef besorgen wel,
Laet mijn maer voort-gaen in dit spel;
Als ick sal hebben gewonnen,
Heel Vlaenderen en Brabandt,
Dan sal ick uw' Neef beloonen,
En geven hem veel Landt.
Koninck van Engelandt.
ô Neen! gy komt 'er soo niet by,
Dan macht gy vallen heel op my,
Als gy het Landt hadde gekregen,
Soo waert gy machtigh rijck:
Het Lager Huys is daer tegen,
| |
[pagina 64]
| |
Het Hoger-huys van gelijck.
Ick ben gedagtig dat goet hert,
Dat mijn getoont door Spanjen wert,
Doen ick als balling moest vluchten,
Verlaten mijn Kroon en Staf,
Doen quam ick tot Spanjen suchten,
Die mijn onderhoudingh gaf.
Koninck van Vranckrijck.
Ick sal u geven rijckdom en geldt,
Laet mijn behouden maer het Veldt,
Den Prins u Neef verjagen,
Verlaten de Spaensche Vorst,
Dat ick de Kroon magh dragen,
Daer mijn Edel hert na dorst.
Koninck van Engelandt.
Den Prins mijn Neef verlaet ick niet,
Noch Spanjen oock gelijck men siet,
Ick wil hem het Landt doen houwen;
De Prins in Engelandt quam,
Aldaer deed ick hem Trouwen,
Met een Edele Madam.
Koninck van Vranckrijck.
Eylaes ick sie wel wat daer schort!
Dat gyde Spanjaers vrient nu wort,
Gy seyt gy soud mijn geven,
Bystandt tot in der doodt,
Sy hebben den Prins verheven,
Gy maeckt hem eens so groot.
Koninck van Engelandt.
Stelt vry den Oorlogh aen een zy,
Gy krygt geen hulpe meer van my,
Segh Koninck wat kont u schaden,
Dat sy scheyt uyt Brabandt?
Ick wil u te vreeden raden,
Geeft dan uw Broeder d' handt.
Koninck van Vranckrijck.
Adieu, wilt gy my verlaten gaen,
Soo is het haest met my gedaen,
Sou ick het Landt quiteeren,
Och dat waer mijn groot spijt!
Ick wil mijn defendeeren,
Eer ick het al wordt quijt.
|
|