De Oostindische thee-boom
(1767)–Anoniem Oostindische thee-boom, De– AuteursrechtvrijOp een Nieuwe Voys.
DAar was een Boer van 's Hartogenbos,
't Was een ligte Vos,
Na de Markt is hy gaan loopen;
Wild my verstaan,
Om zijn Hoendertjes te verkoopen,
Al met een Haan.
Een Iuffrouw in haar Deurtje stond,
Boer wat loofje u Haan:
| |
[pagina 82]
| |
Ik loofze voor een stuk van Agten,
Schoone Ionge Vrouw,
Mogt ik een Nagtje by u vernagten,
Ia, ik schonkze jou.
Wel bene gy dan nog vry Gezel;
Sprak de Mammezel:
Gy zult het my geen drie-maal vragen:
Sprak der deze Meyd,
Of ik zou een kansje met u wagen,
In stilligheyd.
Den Boer die trad de Kamer in,
By die schoon Godin,
Terwijl tapte d'Meyd daar ondertussen:
Eene volle Kan,
Zetten de Boer een Stoel met een kussen:
Zet u neer Huys-man.
Zy ontrekten haar Borsjes blood,
Als Couralen rood:
Maar de Boer was heel ontsteeken,
Al door de Min,
Zijn Ionk-hart begon te breeken,
Na die schoon Godin.
Hy nam de Iuffrouw by de hand,
Op het Ledikant,
Zy zey zoekt gy my zo te verkragten?
Ik zweerder ik zal
Schreeuwen, als een Dief in der Nagten,
In de Paarde-stal.
Toen de Boer zijn wil had gedaan,
Is hy op-gestaan:
Hey zey: ach lieve Ariaantje,
Zoete lieve Vrouw,
Had ik nog een Korf met een Haantje,
Ziet ik schonkze jou.
|
|