De Oostindische thee-boom
(1767)–Anoniem Oostindische thee-boom, De– AuteursrechtvrijStem: Kniertje zoete Meysje.
GUlde Zon u Stralen,
Ziet men met veel glans
Op het Aardrijk dalen,
Van des Hemels trans,
Gy krijgt als voor heen u kragten,
Nu de Winter heeft zijn eynd,
En reeds is verdweynd
Voor de donkere lange Nagten;
En reeds is verdweynd,
Gy weer lief en helder scheynd.
| |
[pagina 68]
| |
Men hoord in de Boomen,
't Zoet getierelier,
In de Water-stroomen,
Ziet men het gezwier,
Van het Endje met het Waartje,
Die laveeren heen en weer,
't Zwaantje blank van Veer,
Ziet men mede in een Vaartje,
't Zwaantje blank van Veer,
Ziet men nu zo menig keer.
't Veld dat staat met Bloemen,
Lief en zoet beplant,
Dubbeld waard te toemen
Men ziet door het Land,
Nu de Beesjes tierig loopen,
Die staag springen op elkaar,
Tot een vreugd van haar,
Wijl dan Florae's Hof staat open,
Tot een vreugd van haar,
De eene voor en d'and're naar.
Alderhande Fruyten,
Staan nu in haar fleur,
Treed te zaam naar buyten,
Daar vind gy de kleur,
't Zy van Fiolet of Roozen,
Hyacinthen of Adoon,
Alles staat den toon,
Peeren ofte Abbrikoozen,
Alles staat ten toon,
Yder pronkt daar even schoon.
Uyt den Bloem gat 't Beytje
Zuygen, 't zoetste zoet,
't Bokje sprinkt op 't Geytje,
En zijn lusten boet,
's Morgens hoor men 't Haantje krayen,
Den gebekte Oyevaar,
| |
[pagina 69]
| |
Vliegt straks hier en daar,
Wijl den Mof het Gras gaat Mayen,
Vliegt straks hier en daar,
't Duyfje zoekt haar Weder-paar.
't Mosje ziet men springen,
En is buyten schroom
Ook zo hoord men zingen,
In een Groene Boom,
Het luytdruftig Nagte-gaaltje,
't Geen pleyzierig kwinkeleerd,
En zijn teyd passeerd,
Met zijn stem en zoete taaltje,
En zijn teyd passeerd,
't Geen yders Hart begeerd.
Men hoord ook nog buyten,
Met een zoet geschal,
De Distel-vinken fluyten,
In het Groene Dal,
't Haantje gaat zijn Henne treden,
't Woertje op die zelve stond,
Die duykt naar de grond,
't Endje dat wel is te vreden,
Die duykt naar de grond,
Met haar Kuyfje in zijn Mond.
't Snoepig Hengelaartje,
Ziet men alle daag,
Vissen in een Vaartje,
Om zijn grage Maag,
Met een Baarsje te verzaden,
Om het Corper Post, of Snoek,
Wijl hy in zijn Broek,
Heeft een Fles met Sjap geladen,
Wijl hy in zijn Broek
Heeft een stukje zoete Koek,
Nog zo ziet men heden,
Veele Ionge Lien,
| |
[pagina 70]
| |
T'Zaam na Buyten treden,
Om dees vreugd te zien,
Wijl den Leeuw'rik staat te zingen,
En vliegt kwelend naar de Lugt,
Met een snelle vlugt,
Ia nog vry meer andere dingen,
Met een snelle vlugt,
Vind men Zomers met genugt.
Mind de Zomer-dagen,
Voor u grootste schat,
Schep daar in behagen,
't Zy in Dorp of Stad,
't Is nu teyd te gaan naar Buyten,
Yder met zijn Lief op zey,
Weest verheugd en bly,
's Winters zit men in der muyten,
Weest verheugd en bly,
Nu de Zomer ons treed by.
|
|