De Oostindische thee-boom
(1767)–Anoniem Oostindische thee-boom, De– AuteursrechtvrijOp een bekende Voys.
LIefste Klaartje alderzoetste Meyd,
Ik heb u ruym en Maand gevryd
Liefste Klaartje alderzoetste Meyd,
Ik heb u zo lang gevreyd,
Alle Daag,
Even graag,
Na u gezondheyd wezen kijken,
| |
[pagina 65]
| |
Maar gy liet noyt Weer-min blijken,
Maar ontvlugte uw gestaag.
Krelis waar toe diend dat mal gesnap,
En jou rammelen als een Lazarus-klap,
Krelis waar toe diend dat mal gesnap,
Zeker Vryer 't lijkt wel grap:
Heeft de Min,
In jou zin,
Zult een Puthaaks Pijl geschoten,
Trekze uyt en loop wat kooten,
Tot gy Haar krijgt aan jou Kin.
Ik heb alteyd zoo'n zin in jou gehad,
Zederd datje by onze Krelis zat,
Ik hab alteyd zoo'n zin in jou gehad,
Zederd datje by Krelis zat.
Ach! mijn Hart,
Wierd verward,
In u krullende blonde Lokjes,
Zwarte Kap en roode Rokjes
Daar gy Stee-luy zelf mee tart.
Branje zo fel van het Minne-vuur
Krelis loop dan dog uyt onze Schuur;
Branje zo fel van 't Minne-vuur
Krelis? Loop uyt onze Schuur:
Want jou Vlam,
Zo die kwam
Eensjes in ons Hooy te raken,
Sloeg de heele Schuur aan 't blaken,
En dan wierd mijn Vaartje gram.
Ia jou Oogjes vol van Minne-vier,
En je zoet gelaad vol geestig zwier
Ia je Oogjes vol van Minne-vier,
En jou zoet gelaad vol zwier;
En jou Hals,
Blanker als
Versche Room van Vaartjes Koeyen,
Kon de Minne-vonk doen groeyen,
En ik wier zo kwips en mals.
Hebbe jou mijn Dagen als je zegt,
Door Min ontsteeken lieve Knegt?
| |
[pagina 66]
| |
Hebbe jou mijn Oogen alsje zegt
Zo gebrand, dat 's zeker slegt;
Ik zal jou,
Van die rou,
Met twee Woorde ligt genezen,
Vryers my dog niet belezen,
Zy houde 't Aapje in de mouw.
Iou Gezigt stond alteyd stuurs en straf,
Schikte ik na jouw je schikte dwars:
Iou Gezigt stond alteyd stuurs en straf
Schikte ik je schikte dwars;
Ia je wist,
Vol van list,
Al mijn Vryen zo t'ontloopen:
Dat ik noyt je Schort kon knoopen,
Of ik wierd van jou betwist.
Of ik schoon tot Trouwen was gezind,
Gy kond my dog niet behagen Vrind,
Of ik schoon tot Trouwen was gezind,
Gy kond mijn niet behagen Vrind;
Want jou Haar,
Door malkaar,
Heel verward in een gewoffen,
't Lijkt een Nest vol Ionge Moffen,
Niet gekamt in zeven Iaar.
Zegt dog dan mijn zoete Engelin,
Isser dan geen hoop van Weder-min,
Zegt mijn dog dan zoete Engelin,
Isser dan geen Weder-min;
Zo denkt vry, Morrige Pry,
Dat gy van mijn droevig klagen,
Het heele Dorp nog zult zien wagen,
Tot gy my eens gunstig zy.
Uw heele Lijf dat is van top tot teen,
Als een Haagz' Oyevaar besneen,
Uw heele Lijf is van top tot teen,
Als een Oyevaar besneen.
't Lighaam lank,
Smal en rank,
Met twee kuytelooze Biene,
| |
[pagina 67]
| |
Daar kan geen Kind in 't Drop jou ziene,
Of 't word voor je Wezen bank.
Loop met Alm'nakke; op beter teyd,
Ligt krijgt gy nog hier of daar een Meyd,
Loop met Alm'nakke op beter teyd,
Ligt krijgt gy nog wel een Meyd,
Weetje hoe,
Dat ik doe,
Ik houw het met de Spreuk van Otje,
Daar is zelde so een scheef Potje,
Of daar past een Dekzel toe.
Loop jou spijtig' Varken als je bent,
Die opregte Vryers hoond en schend,
Loop jou spijtig' Varken als je bent,
'k Hebje noyt zo kwaad gekend:
Maar je zal,
Mede al,
U te laat hier van beklagen,
Want men zeyd tot alle dagen,
Hoogmoed die komt voor den val. |
|