| |
De vrolyke Minnaar, over de mismaaktheyd van zijn Lief.
| |
Op verscheyde Voyzen. Stem: Kleyn Phlipje.
MYn Roosje, mijn Croosje, is lief en zoet,
Mijn Bekje, mijn Gekje, dien 'k roemen moet,
Mijn Liefje, mijn Diefje, mijn Croosje, mijn Kind,
| |
Hoord Kees mijn Vryer.
Die hangen by haar Hoofd,
| |
| |
't Geen 't Fermiljoen verdooft,
Heel goed voor een Monsieur,
Of voor Crispijn zijn Gasten:
Geen schoonder ik op Aarde meer verrasten.
| |
Liere-boela.
'tVOorhoofd van dees zoete Meyd,
Is met Rimpels in geleyd,
Is met Kreukels en met Vouwen,
Ik moet met dit Meysje Trouwen,
Of mijn Kop raakt op de hol.
| |
De Merliton.
ALs ik zie haar geele Keykers,
Oogjes als een Koeke-pan,
Waar zy mee ziet Goud, voor Spijkers,
Maakt dat ik blijf in den Ban,
Haar Oogjes kleyn en zoet,
Haar Oogjes kleyn en zoet,
| |
De Valsche Munter.
NAar 't fatzoen is haar Neus,
Opgekrompen met een Boghel,
Is heel vol van Groene Snot,
Op dees Meyd ben ik verzot,
Haar Neus omtrent een span,
'k Wou dat ik al waar haar Man.
| |
Kniertje Zoete Meysje.
ZY heeft ook twee Wangen,
Word mijn Geest heel gauw,
| |
| |
Om naar 't Meysje toe te loopen,
Yder Wang staat stijf van 't Nat,
In het Glaasje word gedropen,
In het Glas en Keel-gat spat.
| |
Besje en Waaltje.
HAar Mondje als zy wil spreeken,
Daar kan men mee fatzoen,
Een Regel Witte-brood in steeken,
Mogt ik mijn wil met haar doen.
| |
Ach Moeder laat my.
Fa la la, Fa la lare, Fa la lare, Fa la la.
| |
Waarom verlaat gy my.
HAar Lippen zijn bekwaam,
Een Moor moet daar voor wijken,
Is by haar niet te lijken,
'k Wou, 'k waar by haar bekend.
| |
Piere la la.
HAar Hals die is zo zwart als git,
En lang gelijk een Zwaan,
Het lijkt de Blaaspijp van een Smit,
Vulkaan met zijn berookte Leen,
Moet voor haar Hals te rug gaan treen,
Het staat met ployen lief en net,
| |
| |
| |
Za Trompen en Trompetten.
WAnneer ik kom aanschouwen,
Haar Borsten wonder schoon,
Kan ik my niet weerhouwen,
Wijl dat daar staat ten toon,
Twee Tepels wit en groot,
| |
Let wel.
IK wed zy heeft een Kiekeboe,
Zo groot gelijk die van een Koe,
Mogt ik my daar aan wrecken,
'k Beloof dat ik haar zou steeken,
| |
Men ziet 'er veel Meysjes zwieren.
ZY heeft twee dikke Beenen,
En twee Voeten als een Zwaan,
Met Boggels op haar Scheenen,
Binnewaards haar Voeten staan,
Is deze Meyd // Is deze Meyd,
Zy 's dubbeld waerd te noemen,
Zo ik meermaals heb gezeyd.
| |
Ik ging laatst om een Baarsje.
WIe zou zoo'n Maagt niet Minne,
'k Heb mijn Verstand en Zinne,
Haar, om haar Schoonheyd,
|
|