De Oostindische thee-boom
(1767)–Anoniem Oostindische thee-boom, De– AuteursrechtvrijOp een bekende Voys.
WAt doet my ontstellen,
Staag in mijn gedagt;
Dat my zo komt kwellen,
Waar door ik versmagt;
By Dag als ik waake,
By
| |
[pagina 50]
| |
Nagt als ik rust,
Dan schijn ik te blaken,
Vol van Minne-lust:
Waar vind ik nog [gratie],
Voor mijn grillig Hert,
De zoete tentatie,
Die baard my groot smert.
Laast sprak ik een Susje,
Doe ben ik doorwond;
Die schonk my een kusje,
Van haar Roder-mond,
Ik wil haar gaan vryen,
En bieden mijn Trouw,
Dan raak ik uyt lyen,
Uyt druk en uyt rouw:
Mijn lieve Annaatje,
Mijn liefde vergaat;
Laast had ik een praatje
Met u op de Straat.
Wel Floris uw klagen,
D[at] staat my niet an;
Ik heb geen behagen,
In eenen Ionkman:
Ik ben jong van Iaaren,
En daar toe niet gezind,
Te spreeken van paaren,
Ik ben nog een Kind;
Van ruym Zestien Iaaren,
Daar toe Ouderloos:
Wild de moeyte maar spaaren,
Dan wordt gy niet boos.
Uw tintelende oogen,
Die vonken van Min:
Uw twee bruyne oogen,
Die staan in mijn zin:
Uw blozende kaken,
En uw Rooder-mond,
Mogt ik die genaken,
Dan wierd ik gezond;
Met uw Corale lippen,
Mijn liefste Anna,
En wild daar eens glippen
Op, 't Woordje van Ia.
Uw Haring wel Floris,
Die braad der niet gaar;
Uw Pap hier al goor is,
Gaat vry op een aar:
Ziet spaard vry u Beenen,
Dan hebt gy geen nood,
Op dat gy uw' Scheenen,
Hier niet blauw en stoot:
Zo verslijt gy geen Schoenen,
Alhier op mijn Trap:
Wantge hebt 'er van doenen,
Uw Geld tot gelap.
Al uw spijtig spreeken,
Dat doet my de dood;
Mijn Hart scheynd te breeken,
Van liefde zo groot:
Vergund my te rekken,
Mijn leden zegt uyt,
Op dat wy ons dekken,
Als Bruy
| |
[pagina 51]
| |
gom en Bruyd;
Want gy hebt geen Vader,
Nog Moeder op aard,
Komt laat ons te gader,
Nu worden gepaard.
Weg weg, met uw razen,
Koopt Koek voor u geld;
Het zijn vize vazen,
Die gy my verteld:
Ik lag met u klagen
Ik spot met u pijn,
Gy kund niet behagen,
De zinnen van mijn.
Ik stop 'er mijn ooren,
Voor al u geween;
Ik wil u niet hooren,
Vertrek en gaat heen.
Kom kleyn Venus-Wigtje,
Weest nu de Piloot;
En schiet met een Schigtje
In haare teere schoot:
Vergund my genaden,
Kleyn Cupido zoet,
Of ik zal my baden,
In mijn eygen bloed;
Adieu dan Leeuwinne,
Gy zijt al te straf:
Ik schey uyt met Minne;
De liefd' sney ik af.
|
|