De Oostindische thee-boom
(1767)–Anoniem Oostindische thee-boom, De– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Stem: Bedroefde Hert, &c.
ADieu Schoon-lief nu moet ik gaan vaaren,
Al na Oostinje voor zeven Iaaren,
Marretje-lief u zoet aanschijn,
Staat 'er geschreven in 't Hertje van mijn,
Ik zal op de Reyze,
Menigmaal peynze
Och! Waar ik by de Liefste van mijn.
Ionkman gaat gy my nu begeven,
Nu ik in het bloeje ben van mijn leven,
En daar toe nog van u Bevrugt,
Ziet ik moet laten zo menigen zugt,
Mijn Hert zal scheuren,
Door 't stadig treuren,
Dat ik moet leven in ongenugt.
Och! Lief en wild daarom niet treuren,
Men ziet het dagelijks gebeuren,
Dat 'er veel Meysjes in ons land:
Door de belofte raken in schand,
Maar Lief geprezen
En wild niet vrezen,
Daar is op Trouw een Diamant.
| |
[pagina 46]
| |
Ionkman ik zal u Trouw ontfangen,
Maar denk eens hoe ik zal verlangen,
Eer de zeven Iaaren zijn om:
Dat ik verwagt mijn Bruydegom;
Hoe zou gy mijn haten,
En konnen verlaten,
Daar ik nog ben zo Ionje Blom.
Lief eer ik u zal laten in schande,
'k Wens dat ik noyt mag komen te Lande,
Maar dat het Water my bestraald:
Of dat de wreede Dood my haald,
Oorlof ik moet schayden,
Ik kan niet beyden,
Want ziet de Zon is neer gedaald.
Adieu den Heer wil u bewaaren,
En op de Reys gezondheyd spaaren,
En alteyd hoeden voor ongeval,
Voor Storm en Wind of Lager-wal,
Ik zal verlangen,
Om u te ontfangen:
Hier weder in ons Neerlands-dal.
Hy ging na Boord met groot benouwen,
En zijn Lief liet hy in rouwen;
Zy liet zo menigen droeve Traan,
Over haar Roode Wangen gaan,
Het Kinder baren,
Doet mijn bezwaren,
Waar door mijn Hert meest is belaan.
z'Had veel bedroefde Dagen en Nagten,
Alzo zy haar Bruydegom verwagten;
Maar ze heeft haast vernomen klaar,
Dat hy op 't Schip gestorven waar,
Godt wil hem geven
Het Eeuweige Leven
Daar wy na verlangen allegaar.
Kom wreede Dood wil my verslinde,
| |
[pagina 47]
| |
Wild mijn weg halen met mijn Kinde,
Uyt dit bedroefde Aardsche-plijn,
Dat ik mag zoeke de Liefste certijn,
Hebt gy met schromen,
De Vader genomen
Laat ons niet blyven hier alleyn.
Oorlof gy Dogters Ionk van Iaaren,
Hebt gy een Lief wil met hem paaren,
Eer dat zy trekken uyt het Land,
Zo blijft gy niet als ik in schand;
Met zoete Woorde,
Hy mijn bekoorde,
Waar door mijn Eer raakte van kant.
|
|