De Oostindische thee-boom
(1767)–Anoniem Oostindische thee-boom, De– AuteursrechtvrijOp een aangename Voys.
IK ben lestmaal de Nieuw-poort uyt gegaan:
Buyten Batavia wild verstaan,
Om mijn Ionkhert wat te vermaken;
Terstond nam ik mijn keer,
Want op dien Dag was mijn begeer,
Om lustig aan den Drank te raken.
Ik ging terstond na 't Hooger-huys:
Daar ging 'k zitten Drinken kwanzuys,
Een Kom Fury al van de Boomen;
Terwijl ik daar toe zat,
Een Bonkes rookte, en een Pinank at,
Zag ik daar een Mostiesje komen.
| |
[pagina 40]
| |
Ik heb haar zo minnelijk gegroet,
Gelijk een Minnaar vlyen moet
Als hy uyt liefden zoekt te Minnen:
Ik zey Schoon-kind komt hier,
Want in de Zonne-schijn is geen pleyzier,
Daarom treed hier een weynig binnen.
Zy trad in en ik was verblijd,
Maar ze zey Ionkman 'k heb geen teyd;
De Zon is al zo hoog gerezen,
Daarom zo moet ik gaan,
Dog ik neem u voor mijn Gezelschap aan,
Op Iakatra moet ik nog wezen.
Ik zond terstond na de Stad ras,
Of daar geen Kipersol en was;
Die voor 't Schoon-kind zou zijn gedragen,
Terstond zo kwam der een,
Ik ben met het Schoon-kind getreen,
Niemand hoorden ons beyde klagen.
Wy gingen door een Groene laan,
Daar Klaver-gras en Bloemen staan,
Daar gingen wy wat zitten rusten;
'k Heb haar minn'lijk gezeyd,
Gelijk een Minnaar tot zijn Meyd,
Schoonkind dat ik u nu eens Kusten
En ik dorst het haar niet doen,
Daar op gaf zy my de eerste Zoen:
Doen smaakte ik haar roode Tipjes,
Mijn Hoofj' lag 'k in haar Schoot
En mijn Handjes op 'er Borsjes bloot,
Doen voelde ik haar Roode Lipjes.
't Is nu al lang genoeg Gekust
Ons heete Brand moet zijn geblust,
Daar schikten zy haar na ter degen:
Haar Borsjes los gedaan,
Zo dra als ik dat doe zag aan,
Heb ik een nieuwe Lust gekregen.
| |
[pagina 41]
| |
Wy lagen in Vrouw-venus-spel,
Ia zeker het ging daar zo wel,
Zy wister aardig na te voegen;
Dat Schoone Venus kind
Zo dra als 'k daar in schoot verblind,
Doen kreeg 'k dadelijk mijn genoegen.
Wy benne beyde op-gestaan,
Haar Kleedje heeft zy aan gedaan;
Zy zey Ionkman wild u wat spoede,
Haar Neusdoek die zy had,
Heb ik daadlijk uyt haar hand gevat;
Wiste af mijn Zweet, want 'k was moede.
Wy gingen toen te zamen voort,
Tot voor haar Deurtje als dat behoord,
Zy zey Ionkman weest wellekomme;
Daar stond een Boere Pons,
Doe zeyz' Ionkman dat is voor ons,
Komt laat ons lustig drinke omme.
De Kop stond mijn zo kroes,
Het was daar alweder avoes,
Ik zal dat nu weer aan u besteden,
Zo dra 'k daar lust in kreeg,
Stak 'k mijn Handjes by haar Boezem leeg,
Ging haar tot d'Onderrok ontkleden.
Wij spronge lustig in de bogt,
Zy zey dat maakt der die nieuwe vogt
Zy schonk my doe nog drie Ryalen,
En zey dat 's voor 't Gelag
Dat gy van deez' Dag drinken mag,
En ook de Kipersol betalen.
|
|