De Oostindische thee-boom
(1767)–Anoniem Oostindische thee-boom, De– AuteursrechtvrijStem: Adieu mijn Vrindin.
AUrora brengt den klaren Dag,
Rijst op mijn Lief wild wekken,
Want ik moet vertrekken,
Hier baat geen geklag:
Den Ligter leyd
| |
[pagina 38]
| |
Wild hooren,
Aen de Boom met vlijt,
Komt brengt mijn aan den Cooren,
't Is nu moytjes teyd;
Weend niet maar weest verblijd.
Hoe zou ik konnen zijn verblijd,
Daar gy gaat heenen zwerven,
Godt weet hoe menig werven,
Naast de Dood gy zijt:
Ik zal u moeten missen
En mogelijk komt d'Dood;
Dan smijt me u voor de Vissen,
Dan leef ik in nood,
In angst en droefheyd groot.
De Dood die volgt ons over-al,
Niemand is hier gezeten,
Die van te vooren kan weeten,
Waar hy sterven zal;
't Is alteyd droevig scheyden,
Lief gund my maar een bee,
Dat ik u mag geleyden
Door de Woeste Zee,
Lief laat ik vaaren mee.
Schoon kind dat voor u niet en past,
Dat gy zou door de Baaren,
Na Oostinje vaaren,
Daar de Peper Wast;
Mijn Lief houd op van klagen,
Droogt u Tranen-vloed,
Gy zult in korte dagen,
Door een Brief vol moet,
Van mijn worden gegroet.
Schoon-kind als 't aars niet wezen kan,
Zo wil u Godt behoeden,
Op Nepthunis Vloeden
Draagt u als een Man;
Borias laat zijn Winden
Blazen na uwen zin,
Dat gy d'Havens meugt vinden,
Daar gy om gewin
Haast hoop te komen in.
Ik hoop wy vinden nog wel een Ree,
Maar eerst moeten wy Zeylen,
Wel Drie-duyzend Mijlen
En Zes-honderd mee;
Dan vaaren wy met lusten:
Al na Batavia,
Na d'een of d'andere Kusten,
Met ons Schepen dra
Na 't Goud-Rijk Azia.
Lief als gy komt in 't warme Land,
Zo wild u niet vermengen,
Met die zwarte Krengen,
Of gy raakt van kant;
Haar Oogen vol van
| |
[pagina 39]
| |
Lonken,
Die zoeken een blank Gezel,
Het zijn maar Geyle Vonken,
Met haar bruyne Vel
Zy lijken d'Drommel wel.
Ach Lief! Leeft dog na mijn bevel,
Laat 't Dobbelen en Spelen,
Vegten en Krakeelen,
Leeft dog niet rebel;
Begeeft u niet tot zuypen,
Gelijk een Dronkaard doet,
Die als een Zwijn gaat kruypen
In de Drek hy vroet,
En verteerd al zijn Goed.
Ik zal mijn dragen huys en koen,
Wild u betraande Oogen,
Zoete-lief af drogen,
En voor 't laast een Zoen;
Mijn Lief wild zorg dragen,
Voor u Maagdom fris,
Een Dief zal 't noyt mishagen
Dat hy steeld de Vis,
Die niet vergald en is.
|
|