De Oostindische thee-boom
(1767)–Anoniem Oostindische thee-boom, De– AuteursrechtvrijStem: Hoe speeld de Min.
LIeffelijke Herderin,
Gy bent dien ik Min,
Uw lieffelijk Wezen,
Kan mijn Hart genezen,
Want gy staat in mijn zin,
Door uwe Minne-vonken,
Word ik van liefde dronken
Ach mijn Ziels-vriendin!
Uw Schaapjes in 't Woud,
Zal ik helpen Weyden,
En noyt van u scheyden,
Ach mijn Engelin!
| |
[pagina 24]
| |
Ik zal over-al,
Door Bergen en Dal,
Tot die klaaren Beeken,
Uw van liefde spreeken,
Doet my dat geval,
Helpt mijn smart dragen,
Daar ik met behagen,
U voor danken zal.
Gy bent een Prins van 't Land,
En hoog van verstand,
En ik een Harderinne,
Waar zijn uw' Zinne?
't Is maar Geyle brand
Om my te verleyden,
Van Schaapjes en Weyde,
En mijn Eer van kant;
Dan ging gy in 't Hof,
En liet my in schanden,
Waar zou ik belanden?
Verexcuzeer my dog.
Ik blijf in het Woud,
By mijn Harders stout;
Daar ik vreugd kan rapen,
Met veel Hardersknapen,
In het Gras bedouwt;
En gy in Calessen,
Met veele Princessen
Daarge uw Staat mee hout.
Lieffelijke Harderin,
Staak u stuurze zin
Om my te verstooten,
Ik hou van geen Grooten
Maar van een Boerin;
Met lieffelijk kweelen,
Komt gy mijn Hart steelen,
Ach mijn Ziels-vrindin!
Met 't spelen van een lied:
En 't vlegten van een Kransse,
Doet gy mijn Hart dansse,
Op een Harders-riet.
Ik haat 't vuyl gejagt
Van de Hoofsche-pragt,
In 't Wout is mijn leven
Daarom 'k my begeven,
Onder u zoet gezag,
Met uw' Harders knapen
Daar ik vreugd zal rapen,
Zo lang 'k leven mag.
Prins hoe kan 't geschien,
Wild dog van my vlien,
En vrijd na een Rijke,
Die u beter gelijke
Met veel fijn Gestien;
Gekleed in Zijde Kleeren,
Dat is beter u begeeren,
Als met een Boerien;
| |
[pagina 25]
| |
Die plomp van verstand
Wat vreugd kan dit geven?
Alteyd in 't Wild te leven,
Daar uw de Zon verbrand.
Door Regen of Wind
U dog wel verzind,
En veel Donder-slagen
Moet gy al verdragen,
Hoe bent gy zo blind?
Dat gy uw g'dagte,
En uw Minne klagte
Doet aan een Harders-kind.
Princesse van 't Woud,
Een Penning van Goud
Neemt die uyt mijn Handen,
Tot Trouws-onderpanden,
In dit Groene-wout,
't is mijn Vaders Wapen,
Tot vreugd van uw' Knapen,
In het Groen bedouwt:
'k Zweer by God Iupijn,
U noyt te verlaten,
Maar uw te bepraten,
Tot wy zijn Getrouwt.
'k Zal in plaats van 't Groen,
Uw meer eer aan doen,
Met Paerels, Iuweelen,
Zal men u mee streelen,
Daartoe stijf van Goud:
Een Fontansie schoone,
Zal ik u mee beloone
In plaats van 't Groene Woud.
Prins ik ben te vreen,
Ik zal met u treen,
Mijn Schaapjes verlaten,
En mijn Hardersknapen
Staakt dog u geween:
Gy hebt u verlangen,
Wild mijn Trouw ontfangen
Dien ik u vereer,
Een Kroontje zeer net,
Van Harders gevlogten,
Cierlijk van bogten
Van Roos en Fiolet.
En veel Bloemen schoon
Daar 'k u mede kroon,
Hier onder den Hemel
In het zoet gewemel,
Van veel Vogels schoon
Die u verblijden,
Onder het zoet stryden,
Met een Lauwer-kroon.
|
|