De Oostindische thee-boom
(1767)–Anoniem Oostindische thee-boom, De– AuteursrechtvrijStem: Laatst onder 't wandelen van de Boomen.
ZO als de Zon in't Westen daalden onder
Ging Philomon 't Gewolde Vee,
Dryven ter Stalwaard wel te vree,
En ging zijn moede Leden rusten,
Aan een Christalijne Beek
Daar hy door liefde schier bezweek.
Door dien dat hy, mistroostig moest gaan scheyde
Zonder eens Weermin te ontfaan,
| |
[pagina 17]
| |
Schoon dat hy daar liet Traan op Traan,
Silvia was niet te bewegen,
Haar trouweloos Hart dat bleef verhart,
Niet medelijdent met zijn smart.
Hy ging zijn Hoofd, aldaar ter neder-leggen,
Regt aan de Waterrijke Bron,
Tot dat de Gulde Morgen-zon
In het Oost, kwam reyzen uyt zijn Kimmen,
Waar dat Silvia moest treen,
Als zy met Vee te Veld wou heen.
Apol was nauwelijks, nog op zijn Wagen,
Of Silvia haar Deur op sloot,
Daar hy haar goede Morgen boot,
En bad an haar, om te genaken,
Haar zoet' Roose Rooder-mond,
In de verliefde Morgen-stond.
Maar [zy] (in schyn) nog even hard van zinne,
Weygerde Philemon die Bee,
Dog hy verzette niet een tree,
Maar sprak mijn Lief, mijn tweede leven,
Mijn Silvia geeft my gena,
Eer dat ik door de Min verga.
Door al zijn droef en bitter lamenteren,
Wierd haar verharde Hart verzagt,
Cupido kreeg de grootste kragt
Hy nam zijn Koker, Boog en Pijlen,
En schoot haar tot in 't Ingewand,
Tot bluszing van dien Harders-brandt.
Zy toonden daar, haar overgroote Liefde,
En bood dien Harder weder-min,
't Geen was zijn lust, zijn wensch zijn zin,
Zy sprak u Trouw heb ik zien blijken,
Daar Philemon daar is mijn Trouw,
Ik wil zijn uw Egte Vrouw.
En Philemon ging haar terstond omhelzen,
Kusten haar Lipjes Rooder-rood,
| |
[pagina 18]
| |
Dat was de Trouw die hy haar bood,
Zy gingen t'zamen te Veld heen treden,
En Philemon zijn pijn was uyt,
Wijl hy had Silvia tot zijn Bruyd.
|
|