| |
| |
| |
Verzen
Door U.E.V.
Op het geitenweitje.
Dat zoo klaaglijk schreit?
Snuffende aan mijn mouwen...
Zeg, wat moet ik doen?...
| |
| |
| |
Langs de weiden.
Laat mij langs de weiden rijden
Laat mij glijden langs de wegen,
Die sinds dagen nederviel,
Opgehouden heeft te stroomen,
En de zon is doorgekomen,
Stralende tot in mijn ziel.
Bei mijn oogen van de dijken
Waar de wolken henen wijken,
Die hun schaduwen doen strijken
Naar de blauwe boomenranden
Als van verre droomenlanden,
Tot de haven komt verschijnen
Waar de dichte schepenmasten
Fijne, lichte strepen krasten
Waar de paarlemoeren vlakte
Onder bleeke hemelstrakte
En de blanke schitterschijn der
Zon een pad schiep naar den einder,
Waar het licht al deinend danst.
| |
| |
| |
Zomerdag.
Nu, voor het eerst van heel den natten zomer
Ligt op de velden zomerzonneschijn,
En zomerschoonheid doet de oogen loomer,
Trager tot scheiden zijn.
Nu voor het eerst op maaiensrijpe landen
Ligt vol de zonneweelde uitgestort,
Tot blauw en geel en zwart van dennenranden
Eén effen vreugde wordt....
Zou nu ook mij de weelde nog gebeuren,
De volle rijpheid mijner vreugdedracht?
Of komt alreê de gouden najaarspracht
Met stervenstint mijn lentverlangen kleuren,
Eer nog in zoelheid van den zonnelach
Mijn al te ijle zang zal rijpen mogen,
En door mijn lied de volheid komt getogen
| |
| |
| |
In het hooi.
Moet ik op, moet ik heen -
Maar ik weet nog niet, hoe
Had gemaaid, als het gras,
Dat dit hooi eenmaal was,
Meer te staan, niet rechtop
Meer door 't leven te gaan....’
| |
| |
| |
Toen ik een kind was.
Toen ik een kind was voor een schoonen dood
Hadde ik deze aarde gaarne willen geven;
Boven het lange, glorielooze leven
Scheen mij het glorierijke sterven zoet.
Sinds heeft de dood zijn luister ingeboet
En 't leven heeft me een liedeken doen hooren...
Alleen dit rijke land van most en koren,
Ik gaf het voor een glorieloozen dood.
| |
| |
| |
Bede.
Klinkt daar, Vader, in mijn zangen
Min ik meer het effen duister
Meer het slapende vergeten
Is daar in mijn hunkrend wachten
Kan mijn peinzen zich niet heffen
- Houdt tot U mijn schuwe oogen
Mij de aarde en hemel beide
Zoo ik beter had geloofd.
|
|