| |
| |
| |
Iets over Australische
literatuur
Door M.P. Rooseboom M.A.
Onder de velen in Holland die Engelsche boeken lezen en apprecieeren kunnen, zijn er zeker nog maar heel enkelen die iets van Australische schrijvers gelezen hebben. En geen wonder, want wij met onze kennis van moderne talen, met onze eigen groote literatuur, hebben zooveel te lezen dat wij moeielijk op de hoogte kunnen zijn van iets wat eerst sedert een paar jaar in Engeland, het moederland, bekend wordt. Werd daar vroeger uit de hoogte geoordeeld over ‘Australasian literature’, tegenwoordig hoort men meer over wat Australië in zijne literatuur leeren kan. Onder Australische schrijvers bedoel ik dezulke die in Australië geleefd en geschreven hebben, en niet menschen als Henry Kingsley die Australië bezocht en zijn Geoffrey Hamlyn schreef, of mrs. Humphry Ward, Australische door geboorte, in Engeland levende en schrijvende, en anderen.
In 1825 werd het eerste boek in Australië uitgegeven, en nu na een tachtig jaar heeft het reeds een eigen literatuur. In Amerika duurde dit een paar eeuwen. Doch Australië werd gekoloniseerd in een tijd van vooruitgang
| |
| |
en ontdekkingen, en het is wonderbaarlijk gauw tot ontwikkeling gekomen.
Wanneer wij Australische schrijvers lezen, moeten wij in 't oog houden dat zij kinderen van Old England zijn, meerendeels daar opgevoed, totdat ze, hetzij vrijwillig, hetzij gedwongen het vaderland moesten verlaten. En zoo vinden wij eene Engelsche literatuur, maar veranderd door het klimaat en de natuur, veranderd door de sociale toestanden en veranderd door de speciale, meest weinig geëquilibreerde mentaliteit der schrijvers.
Zoowel in proza als in poëzie spelen natuurbeschrijvingen een groote rol. Men voelt, men hoort het, dat deze schrijvers in hunne soms maandenlange eenzaamheid in de woeste streken van Australië de natuur in hare eindelooze en oneindige openbaringen lief hadden en begrepen, en hoe hunne innerlijke gevoelens, 't zij bewust, 't zij onbewust, er door beïnvloed en gevormd werden. Ja, het is soms treffend te bespeuren hoe sommige dezer mannen, door de Europeesche maatschappij uitgestooten en als slecht gebrandmerkt, de teederste en fijnste gevoelens voor de natuur koesterden en zich niet schaamden er voor uit te komen.
Het is een van de kenmerkende eigenschappen in de Australische literatuur. Daar de streken woest en grillig zijn en de eenzaamheid groot, daar de natuur nog niet bedorven is, en in het voorjaar alles nog vrij groeit en bloeit, de vogels jubelen en de lucht vol is van zoete geuren, zoo vinden wij in de literatuur en vooral in de poëzie dit alles terug, dit woeste, dit groote wereldraadsel en tegelijk weer dit zachte, dit pathetische. Bladen zou men kunnen vullen met aanhalingen, elke phase typeerend, of weer een andere beschrijvend.
En dan komen de sociale toestanden. Australië is een nieuw land, een land dat aan 't opkomen is, een land van erop of eronder. Ieder werkt, ieder vecht voor zijn bestaan; luxe is onbekend, evenals adel. Men is er, wat men praesteert. Zoetsappigheid zal men tevergeefs zoeken. Het is een hard leven, vol gevaren, vol ontberingen, een leven meerendeels te paard. Maar o, de rust in de wildernis,
| |
| |
de inkeer van den mensch in zichzelf alleen in de natuur, na een dag van hard werken of getrotseerde gevaren, en de terugkeer tot zijn Schepper en Formeerder! Dit is de hoofdfactor in de poëzie, en hoewel de toestanden veranderen, treinen en verkeerswegen hun heilzaam werk verrichten en de zoogenaamde beschaving met reuzenschreden vooruit komt, toch zal het nog geruimen tijd duren voordat deze frissche geest er uit is. En wat is het voor ons kinderen dezer eeuw nog een voorrecht om de vorming van nieuwe naties te mogen gadeslaan, zij het dan ook op grooten afstand, en wat zal het prozaïsch zijn als ‘alles vol is’.
Het paardrijden en het paard, de edelste en meest mannelijke en interessantste van alle sports, beslaat een groote plaats zoowel in het proza als in de poëzie. De liefde voor en kennis van het paard, het heerlijk opwekkende van het rijden, zelfs van het wedrennen, in deze literatuur zoo op den voorgrond tredend, zal ieder die er zelf aan doet zeer aantrekken.
‘The stimulant which the horseman feels
When he gallops fast and straight,
To his better nature most appeals
And charity conquers hate’.
En naast het rijden komt dan het schapenfokken en het gouddelven met eindelooze, aangrijpende en pakkende beschrijvingen van rooveraanvallen en ‘bushrangers’ die zoowel ouden als jongen weten te boeien. En waarom boeien ze zoo? Is het alleen om het gewaagde, den factor van gevaar er in? Het is voornamelijk om de zoo ware en eenvoudige beschrijvingen. Men voelt: deze schrijvers spreken nog van eigen ervaringen in vroegere dagen.
En ten slotte de schrijvers zelve. Meest allen waren het mannen die het vaderland moesten verlaten, omdat zij niet in het kader pasten of niet deugen konden in ons eng gareel en in de kleine opvatting onzer beschaving - zoo dikwijls een middel tot zelfbescherming dezer maatschappij. Het waren allen menschen met iets in zich, met ontembaren moed en energie en toch ook weer vaak met eenvoudige kinderharten, getuige zoo menig weemoedig gedenken van
| |
| |
het moederland en herinneringen uit de jeugd. En sommigen gingen weg, onbegrepen en verstooten, omdat men onder al het losbandige en woest-ruwe het warmkloppend hart niet had kunnen ontdekken. En deze karaktertrek zet zich voort in deze literatuur. Tot nog toe is er haast geen een kalm, wel geëquilibreerd dichter - maar het is een forsche, flinke en reine literatuur, waarin het melankolieke en morbide overstemd wordt door het mannelijke, en tegelijk weer het teedere element zich uitspreekt in een verborgen religieusen zin, die zich vaag bewust is dat wij geen speelbal van het toeval zijn, en toch weer niet begrijpen kan waartoe alles dient.
Onward, onward, toiling ever,
Doubting oft, despairing never,
(A.L. Gordon).
Boeken over Australië en biographiën, alhoewel in een aanzienlijk aantal - sommigen er van zijn bepaald zeer interessant - zullen in deze kleine schets, die voornamelijk ten doel heeft landgenooten een klein idee te geven van, en misschien een beetje lust tot, Australische literatuur, niet vermeld worden. Zij die er meer over willen weten, lezen: ‘The History of Australian discovery and Colonization’ van Samuel Bennett (Sydney 1867).
De romans zijn veelal meer beschrijvend en onderhoudend dan leerend. Ook trachten zij niet groote moreele, sociale of sexueele problemen op te lossen; vandaar dan ook hun eenvoudige charme en hunne aantrekkelijkheid na een dag van hard werken. Zelfs is er in sommigen een zoo goed als geheele afwezigheid van fictie, en voelt men dat de schrijver bijna geheel zijn eigen ervaringen weergeeft. Dit is vooral het geval met de ouderen onder de schrijvers.
Een van de beste prozaschrijvers is wel T.A. Browne, beter bekend onder zijn ‘nom de plume’ Rolf Boldrewood, die in een aantal zeer pakkende en goed geschreven romans ons een idee geeft van de verschillende perioden in het leven der settlers. Zijn eigen leven was vol variatie
| |
| |
en ervaringen. Eerst had hij een veestapel ver in het westen van Victoria, waar de inboorlingen talrijk en vechtlustig waren. Daarna had hij een groot gedoente in New South-Wales en beschrijft hij in zijn A. Squatter's Dream (Macmillan, London) hoe door aanhoudende droogte hij al zijn vee en al zijn geld verloor. Daarop werd hij een Marechaussee-officier en opzichter over de goudvelden. Zijn boek A Colonial Reformer kan gerust vergeleken worden met Kingsley's Geoffrey Hamlyn, want Rolf Boldrewood, alhoewel geen geletterd man, had veel innerlijke beschaving en een groote gave zijn personen zoo uit te beelden en de karakters zoo te nuanceeren, dat men ze ook letterkundig apprecieeren kan. Zijn beste boeken zijn: Robbery under Arms, een mannelijk boek, goed gevoeld, zoowel in actie als expressie, en The Miner's Right, dat het leven van gouddelvers beschrijft. Deze boeken zouden zich uitstekend voor vertaling leenen, en wellicht een welkome schat zijn zoowel voor Hollandsche jongens als ouderen. Ook vindt men zeer goede kinderboeken bijv. van Ethel Turner Seven little Australians en anderen. Maar het zijn niet de gewone kinderboeken, waarin men eenige goede kinderen vindt en een slecht kind voor de moraal. Neen, het zijn gewone kinderen, die hier beschreven worden in hunne onberekenbaarste ondernemingen en gevolgtrekkingen. En toch zijn ook deze boeken vol pathos, zooals alles wat natuurgetrouw is.
The last of the bushrangers van F.A. Hare is een vlot jongensboek vol avonturen en gevaarlijke ontmoetingen. Ook eenige schrijfsters zijn niet zonder veel verdienste, o.a. Mrs. Cross die in haar boeken bijv. Not all in vain en A marked man en The three Miss Kings etc. meer handelt over sociale vragen, zooals het bindende van het huwelijk, en het slechte van een hard, eng dogma op te dringen aan een gevoelig, ontwikkelend gemoed. Tegen zulke vraagstukken trekt zij met eene energie en eene aandoenlijke verontwaardiging te velde, die ook in haar wellicht een verdrukte, in elk geval eene energieke persoonlijkheid doen kennen, gewend voor zich zelf te handelen en voor hare belangen op te treden. Onder vele andere schrijfsters moet
| |
| |
nog Mrs. Praed genoemd worden, met haar goed gevoelde dramatische episoden en hare groote gave in het uitbeelden harer karakters. De beste aller Australische prozaschrijvers is ongetwijfeld Marcus Clarke geweest. Jammer dat een vroegtijdige dood aan zijn veel belovend leven een einde maakte. Ook hij moest als jongeling Engeland verlaten en een nieuw leven in Australië beginnen. Zijn beste boek is wel His Natural Life, dat handelt over de wreedheid en onrechtvaardigheid, waarmee de autoriteiten in de kolonie de arme ballingen behandelen. Ware het literair niet zulk een goed product, de inhoud zou niet te lezen zijn, zoo schrikwekkend zijn de bijzonderheden die er ons in worden meegedeeld. Clarke schreef ook voor couranten en tijdschriften en zijn artikelen onder den naam van ‘Peripatetic Philosopher’ zijn te vergelijken met de heerlijke essays die Charles Lamb schreef, alhoewel ze niet zoo afgewerkt zijn. Hij is echter door en door origineel, en zijne philosophie is wellicht dieper dan die van den zachtaardigen Lamb.
Een tijd lang was hij ook op een farm in de woestenij, en schreef daar zijn Pretty Dick, eene exquise idylle.
Maar het zou te ver voeren op dezen auteur door te gaan, want, hoe vreemd het ook moge klinken, het is eerder in poëzie dan in proza dat Australië zich doet kennen.
Gaat men er zich in verdiepen en gaat men zoeken, zoo is het wonderbaarlijk veel wat gedurende 'n halve eeuw in verzen het licht gezien heeft in Australië. Of dit gelukkig is valt zeker te betwijfelen, want veel ware beter niet gedrukt, en niet geschreven.
Maar toch onder al die poëten en poëtasters zijn er eenige zeer goede, en twee van zeer goed gehalte die dan ook tamelijk bekend en bemind zijn bij het Engelsch lezend publiek.
Een van de vroegste die vermelding verdient is Charles Harpur, die door zijne landgenooten omtrent 1850 de Australian Wordsworth genoemd wordt. En zeker is er iets in dezen auteur met zijn stil en intiem verkeer met de natuur en zijn door en door eenvoudige manier van zeggen
| |
| |
dat aan Wordsworth herinnert en zijn The Creek of the four Graves is hiervan zeker wel een bewijs.
Bij zijn dood zegt Kendall van hem:
‘And far and free this man of men,
With wintry hair and wasted feature,
Had fellowship with gorge and glen,
And learned the loves and runes of Nature.’
Een geheel ander schrijver is A.B. Paterson die hoofdzakelijk over rijden en races schrijft met een zaakkennis, een tintelenden gloed en een gezicht op den grappigen kant eener situatie die hem alhoewel tot geen groot dichter, in elk geval toch tot een zeer onderhoudend verzenschrijver maken. Hij is dan ook zeer beroemd in dat land van paardensport en paardenliefde, en zijn Idyll of Dandaloo and Our new Horse, zijn zeker lezenswaard.
Meer ontwikkeld en zeer belezen en bereisd is de Schot Brunton Stephens. In zijne poëzie vindt men niet alleen een fijn gevoel voor natuurschoon en een geprononceerd talent zijne gedachten in woorden te brengen, maar hij heeft ook meer dan de anderen de gave van introspectie en analyse van gedachten en gevoelens, zoo noodig voor den waren dichter. Vinden wij in zijne Mute Discourse iets van Milton terug, zijne Drought and Doctrine is vol sarcarsme en geestigheid.
Ook aan vrouwelijke dichters ontbreekt het niet, om alleen maar mrs. Cross te noemen, die in haar The Shadow eene solutie voor ons bestaan tracht te geven.
‘Whence did we eome? And it is there we go?
We look behind, - night hides our place of birth;
The blank before hides heaven, for aught we know.’
Dit is alleen slechts een enkele greep uit de vele, vele auteurs.
Twee dichters echter zijn er die eene uitvoerige beschrijving verdienen, namelijk: Henry Clarence Kendall en Adam Lindsay Gordon.
Kendall werd in 1841 geboren in het Ulladula district, hetgeen een der schoonste van Australië moet zijn. Zijn vader werd spoedig ziekelijk en zijne moeder, eene Iersche
| |
| |
van geboorte, was aan drank verslaafd; en zoo was zijn jeugd eenzaam te midden eener grootsche natuur. Uren aan uren droomde de jongen Kendall, liggende onder oude cederboomen op de bergen, turende naar de groote, woeste, nooit rustende oceaan aan zijne voeten. De natuur was toen zijn eenige vriend, en reeds op zijn vijfde jaar begon hij verzen te krabbelen en zijne gedachten in woorden weer te geven. Zijn langzaam stervende vader, uitgeput door moeite en ellende gaf hem nog zooveel hij kon les, en bracht hem wat kennis bij. Toen de vader stierf werd hij uitbesteed en daarna naar zee gezonden. Wat die jaren op zee voor hem, teeren, sensiblen jongen, eene marteling geweest zijn, wij weten het niet, want in geen zijner gedichten spreekt hij er over, zooveel te meer over zijne eenzame jeugd daarvoor. Dan komt hij in betrekking bij een mr. Michael, zelf een dichter, en van employé wordt hij weldra vriend. Hier ontvangt hij zijne literaire opvoeding en leert Shelley, Mrs. Browning en Tennyson kennen, hij leert zelfs Fransch en prefereert Victor Hugo. Dit is een tijd van gemoedsrust voor onzen dichter die echter niet lang duurde, want weldra werd hij assistent van een koopman in The Hunter River District, ver van alle beschaving en boeken en weer geheel in de natuur.
Aan deze periode danken wij eenige zijner beste verzen. - Nadat hij getrouwd is in Sydney komt zijne moeder bij hem wonen, die door haar drankzucht niet alleen al zijn geluk vergalt, maar zelfs, hoe wonderbaarlijk het ook moge schijnen, met het voorbeeld voor oogen, hem in haar ellende meesleept. En dan komt er een tijd van achteruitgang en armoede, en wordt hij een verworpeling onder de menschen. Vriendenhanden worden helpend den geliefden en vereerden dichter toegestoken, maar alles te vergeefs. De drankduivel houdt hem in zijne ijzeren klauwen en het slachtoffer is er zich van bewust. En al dien tijd blijft zijn drang om verzen te schrijven en vinden wij de meest teedere gedachten in zijne poëzie. Men moet zich afvragen: is het menschenhart als de bloem die des te sterker geurt naarmate ze in 's menschen hand verbrijzeld wordt? Dit schijnt wel
| |
| |
het geval met de Australische dichters. - Bijna allen maken zware tijden door, sommigen bezwijken er onder; anderen zooals Kendell komen er bovenop, betreurend de verloren idealen; gevoelend dat zij edeler gedachten en droomen nobeler en beter hadden kunnen weergeven; maar zooals Kendall zegt:
‘It is too late to write them now,
The ancient fire is cold;
No ardent lights illume the brow,
I cannot dream the dream again,
Are singing in the sunny rain
I think I hear its words,’
Kendall is zeker van allen het meest poeët; geen man van groote passie of doordringend analyseerder van het menschelijk hart, zingt hij met dankbaar kinderlijk gemoed van al het schoone dat de Australische natuur hem biedt, en geeft daaraan vorm voor ons.
Een geheel ander man was Adam Lindsay Gordon. Vurig en ontembaar, vol passie en enthousiasme weet hij ons in zijne gedichten misschien meer te boeien dan Kendall dit in zijne letterkundig hooger staande producten doet.
Gordon's moeder leed aan godsdienstwaanzin en zijn kinderlijk, naar liefde snakkend, hart werd afgestooten door dit koude en strenge optreden. Zijn vader was zwak voor hem, en bewonderde hem om zijn ridderlijk optreden, ook in zijne verkeerdheden. En als eindelijk Woolwich en daarna Oxford hem niet houden kunnen, komt eene ongelukkige liefde een einde maken aan zijn leven in Engeland, en moet ook hij een nieuw leven in Australië beginnen. En met een hart vol bitterheid vertrekt hij, vast besloten nooit meer iets te doen te zullen hebben met hen die hem zoo weinig begrepen:
‘Across the trackless seas I go,
And few my future lot will know,
And fewer still will care.
| |
| |
‘My hopes are gone, my time ia spent,
I little heed their loss,
And if I cannot feel content
En toch in later jaren gedenkt hij met liefde zijn vader en zijn overleden zusje, en betreurt hij zijn wangedrag. Niettegenstaande zijne vele tekortkomingen is en blijft Gordon zijn geheele leven door een man van eer die terecht zeggen kon:
That never reckless act of mine,
E'er worked a comrade wrong.
Hij is een man die niet past voor onze tijden, doch die wellicht in vroegere eeuwen een heldenfiguur zou zijn geweest. Gezond en sterk, vol moed en onderneming, en van absolute onafhankelijkheid. Zijne vele gedichten doorlezende zou men dit als kenteekenend voor zijn karakter kunnen noemen:
‘Question not, but live and labour
Helping every feeble neighbour,
Life is mostly froth and bubble;
Two things stand like stone:
Kindness in another's trouble,
Gordon begon als een schapenteelder, maar zijne groote passie voor de paardensport bracht hem weldra in contact met races en race-menschen. Zijn boerderij ging failliet en met een hoofd vol van Browning en Shelley... en paarden, vinden wij hem afwisselend bezig als gouddelver en wilde runder ‘driver’. En al dien tijd schreef hij verzen telkens onder anderen naam, totdat hij op zekeren dag tot zijne verwondering en blijdschap bemerkte dat bijna iedereen zijn gedicht How we beat the favorite uit het hoofd kende. Had hij als onverschrokken en toch intens, nerveus sportsman er zich voor geschaamd verzen te schrijven, van nu aan schrijft hij onder zijn eigen naam.
En hoe kan men de charme van deze verzen beschrijven?
| |
| |
In hen vindt men al het luchte en luchtige, al het geheimzinnige en ook al het ernstige van de Australische natuur, en aan den anderen kant het opwindende, het gewaagde en de gecadanceerde beweging van een vliegenden galop. En dit laatste vooral wanneer hij wedrennen beschrijft, waarin hij eigenlijk den dood zocht, doch te vergeefs. Een kogel moest een eind aan zijn veel bewogen leven maken.
Herinneren sommige zijner liederen aan Bürger's Lenore, waarin de snelle, gejaagde rit zoo prachtig is weergegeven, anderen doen ons weer aan Lenau's Schilflieder denken en het inweemoedige van een zachten wind door een avondlandschap. Evenals Lenau leed Gordon aan zware aanvallen van depressie en ook hij sloeg de hand aan zich zelf. Zulke gedrukte stemmingen vinden wij terug in Cui Bono, Quare Fatigasti en in Wormwood and Nightshade.
Hij schreef eenige zeer goede balladen en romances, waarvan the Romance of Britomarte bijzonder pakkend en roerend is. Met het grootste zijner gedichten Ashtaroth genaamd was hij minder gelukkig. Het is een soort imitatie van Faust en alleen lyrisch, en mist geheel en al het diep philosophische en dramatische element, wat ons zoo in Faust bekoort. Zoodra deze dichters iets bijzonders willen geven vermindert hunne gave en daarmede tegelijk hunne bekoring. Gordon is alleen dán goed als hij natuurbeschrijvingen geeft, of vertelt van zijne gevaarlijke ritten. Zijn poëzie, meestal robuust en gezond, inspireert ook ons, en doet al het mannelijke en al het wagende dat in ons is, ontwaken. En ook zijne droomen, als de natuur tot hem spreekt en hij zijne eenvoudige bijna zakelijke philosophiën vrij spel laat, oefenen op ons kinderen dezer eeuw en der oude wereld eene weldadige bekoring uit. Soms ook laat hij de natuur zijne vragen beantwoorden:
‘Mortal! that which thou askest, ask not thou of the waves:
Fool! thou foolishly askest us - we are only slaves;
Might, more mighty, impels us - we must our lot fulfil;
He who gathers and swells us, curbs us, too, at His will.
| |
| |
Think'st thou the wave that shatters questioneth His decree?
Little to us it matters and naught it matters to thee.
Not thus, murmuring idly, we from our duty would swerve,
Over the world spread widely ever we labour and serve.’
Het leven dezer twee dichters en ook dat der anderen nagaande, zien wij dat geen hunner ooit eenig geldelijk profijt van hun poëzie trok; de meesten waren in dat land van hard werk en ontberingen verblijd, als zij slechts weinig met hunne publicatiën verloren. Maar zij zongen omdat zij er zich toe gedrongen gevoelden.
|
|