| |
| |
| |
De cathedraal van Chartres
Door B. van Hasselt.
In het kleine, onbelangrijke Chartres staat een machtig bouwwerk; zóó overweldigend groot, dat bij het aanschouwen er van een gevoel over ons komt, alsof de cathedraal Chartres beheerscht, alsof zij het middenpunt is, waarin het leven van de gansche stad zijn oorsprong neemt.
Als we staan beneden aan de Eure rijst zij uit hoog boven de nauwe straatjes en de kleine huizen, en de lachende engel op de dakpunt ziet ver heen over het stadje in de diepte. Staan we op het voorplein dan spant zich in zijn volle grootte het vlak van den gevel voor ons uit, met de 2 torenspitsen een machtig silhouet vormend tegen de lucht.
Maar de cathedraal is niet te kennen door een enkelen indruk, door de schoonheid van de hoofdlijnen en de groote verhoudingen alleen; wie haar begrijpen wil moet in haar doordringen, moet de gedachten opspeuren, die in haar zijn neergelegd, moet de rijkdommen opzoeken die ze verborgen houdt in de stille geheimenis van schemerhoekjes. Dat immers is 't wezen van de Gothiek! niet één groot effect, één machtige indruk, die zich ineens geweldig aan
| |
| |
ons openbaren moet, maar verzorgdheid, gedetailleerdheid tot in de kleinste onderdeelen, telkens nieuwe aspecten geven, telkens nieuwe schatten laten zien, die de oppervlakkige beschouwer niet vermoeden zou.
En wie doordringt in de werken van dit tijdvak, wie die werelden van schoonheid ziet, wie beseft wat al moeite, wat al kennis en kunstenaarsgave noodig waren voor het tot stand brengen er van, zal zich allicht verbazen dat van al die knappe werkers niet meer dan een enkele naam tot ons kwam, een enkele onduidelijke onderteekening.
Groot is 't contrast daarin tusschen de Middeleeuwen en onzen tijd, waarin we ontelbare namen weten, maar waarin tevens zoo weinig waarachtig ernstige kunst wordt voortgebracht, dat die zich haast verliest onder de overstelpende hoeveelheden slecht en oneerlijk werk.
De cathedraal van Chartres behoort in hoofdzaak tot de vroeg-Gothiek, en heeft het strenge eenvoudige, dat een kenmerk is van dien tijd.
Het oudste stuk (het onderdeel van den gevel, waarin de 3 poorten staan van het portail royal) draagt nog een sterk Romaansch karakter, al voelen we in de beelden de nieuwe levenwekkende gedachte door den ouden vorm heen. De kerk werd gewijd in 1260 in tegenwoordigheid van Lodewijk den Heilige, en maar een enkel stuk dateert van later, zooals de linker toren, de clocher neuf, een fijne flamboyant-bouw, van een geheel ander karakter dan de verdere kerk.
Een machtigen indruk maakt het front, en alle eer komt den man toe, die 't zóó heeft gedacht. Wanneer de zon er op schijnt, is de heele gevel als één licht vlak, onder in de poorten wat schaduwen in kleine vlakken en lijntjes, daarboven de strakke, donkere kanten langs de 3 ramen, dan de groote boog van de roos, en links en rechts in de lichtheid van de torens enkele eenvoudige diepe donkerheden van raamopeningen; die vlakken licht en donker zijn juist tegenover elkaar gewikt en gewogen, 't licht is onverdeeld licht gehouden en 't donker is aangebracht in vaste vlakken met strakke, zuivere omtrekken.
| |
| |
Heerlijk is ook de roos met haar streng geometrische ornamentvulling! Eene openbaring van schoonheid kan zoo'n cirkel wezen, wanneer zijn vorm als een levend bewegen, als eene zwiepende buiging door een kunstenaar is gevoeld, wanneer hij dien cirkel in 't steen getrokken heeft, met vaste overtuiging, zeker van de plaats, de grootte, de waarde er van in de compositie van het geheel!
Aan het portail royal is een menigte beeldwerk aangebracht, daaronder zijn figuren, die misschien 't volmaaktste te zien geven wat er toen op dat gebied is gepresteerd.
Eéne groote gedachte houdt alle beelden samen: het is de glorificatie van den Christus.
In den tympan van de middenpoort troont hij als de Rechter uit de Apokalypse, met de symbolen van de 4 evangelisten om zich heen. Engelfiguren, apostelen, en de 24 apokalyptische grijsaards zijn in randen en bogen er om heen gezet. De tympan links toont den Christus opstijgend uit wolken, door 2 engelen geflankeerd, en in den rechtertympan zit de Madonna met het Christuskind op den schoot. Terweerszijde van de deuren zijn zuilen, en groote beelden staan daar tegenaan, waarschijnlijk voorstellend de voorvaderen van Christus uit het geslacht van Jesse. Langs de kapiteelen dezer zuilen is eene doorloopende voorstelling: de Lijdensgeschiedenis.
Verschillende meesters hebben aan deze poort gewerkt, van één hand zijn de groote voorvaderen, op de 3 links en de 3 rechts na. Een andere meester maakte den tympan met de tronende Maria, welke groote overeenkomst heeft met die van de Porte St. Anne (rechterpoort) van de Notre-Dame in Parijs, en die waarschijnlijk door den zelfden meester is gemaakt.
Zeer eigenaardig zijn die voorvaderen van Christus, ze zijn lang, gerekt en smal, hun vorm voelen we niet als een vrij iets, maar als zeer sterk gebonden ornament. Tot nu toe had de Romaansche kunst in Frankrijk zuilportieken doen ontstaan, waarbij de decoratie bestond uit naast elkaar gezette zuiltjes langs de schuine kanten. Toen men er toe kwam die zuilportiek met beelden
| |
| |
te versieren, bleef 't idee van de zuilen hoofdzaak, en werden de beelden versiering van de zuil en aan de zuil ondergeschikt. Dat verklaart eenigszins hun karakter. Nog sterker evenwel voelen we hoe de gebonden stijl dier beelden uit iets anders voortkwam. De blokken steen waaruit zoo'n portiek bestond, werden op 't atelier bewerkt, vóór ze op de voor hen bestemde plaats aan den gevel werden opgesteld. De balkvorm dier blokken, welken de meester zich koos als den meest geschikten vorm, werd bij hem het uitgangspunt, en bepaalde om zoo te zeggen èn vorm, èn karakter van de versiering. Binnen de grens dier blokken werd alles vervat, zóó vast erin sluitend, zóó innig ermee vergroeid, zóó uit dien blokvorm voortgekomen, dat deze in alles voelbaar bleef. De zuilschacht is diep in zoo'n blok ingebeiteld, en de figuur, er tegen geplaatst, is dus in den voorkant van het blok gedrongen, in eene zeer beperkte, nauwbegrensde ruimte. Vandaar die symmetrische stand, die aan het lichaam gesloten armen, die afglijdende voeten.
Links van de middenpoort staat eene vrouwefiguur in een lang, in orgelpijpplooien afhangend gewaad, waar maar even de voeten uitkomen. De stijve handen houden een boek. Bijna recht gaan de omtreklijnen van de figuur omhoog en buigen zich bij de schouders om, tot mooie strakke bogen.
De kop staat volkomen in de as van het lichaam; op 't haar, dat in 't midden gescheiden is en in twee lange vlechten afhangt, rust een kroon, een doek valt om 't gezicht heen, hals en kin vrijlatend.
Een rustige groote stijl spreekt uit dit beeld, het is van een vasten gedecideerden bouw, streng en eenvoudig zijn de plannen van het modelé er in gezet, zijn de verhoudingen en de omtrekken tegenover elkaar gevoeld.
Eene ernstige studie van de natuur moet hieraan zijn voorafgegaan, we voelen die als een vasten grond achter eiken vorm.
Zien we bijvoorbeeld de omsluitende boog van den doek om den kop. Er is in die ééne beweging zooveel begrip en waarheid, dat we voelen hoe dit is een styleeren, het in
| |
| |
eenvoudigen vorm samenvatten van al wat te voren aan dergelijke vormen in de natuur was opgemerkt.
't Lijkt me, dat een beeld als dit aan de hoogste opgave van ornament beantwoordt. Het is alleen bruikbaar op de plaats, waar 't staat; 't is daarvoor alleen gecomposeerd, die plaats is 't uitgangspunt voor den kunstenaar geweest; de opgave, eene zuil te versieren, en het zich gebonden voelen aan den blokvorm, waren voor hem geen belemmerende omstandigheden, ze zijn de oorsprong, de levenwekkende gedachte geweest van zijn werk. Overal aan de Chartrespoort voelt men eerst de zuilen, dan eerst ziet men de beelden, en die beelden zijn zonder de zuilen niet bestaanbaar.
Dat alles lijkt heel eenvoudig, en toch is een zuiver gevoel van ornament maar in enkele kunsttijdvakken bij de menschen levend geweest. Zie b.v. de beelden aan het voorportaal in Reims, uit de 13e eeuw; ze zijn heel verschillend van die van Chartres, ze zijn vrijer geworden, losser in hunne bewegingen, ze staan er om hunzelfs wil, men kan ze desnoods van hunne plaats nemen en ergens anders zetten. De beelden van Reims zijn mooi in vele opzichten, maar hun verband met de kerk is van weinig belang meer.
't Is karakteristiek dat dit gevoel van ornament meest thuis hoort in dat gedeelte van een kunstperiode, waarin de kunst nog niet haar hoogste punt, haar wijdste expansie heeft bereikt. 't Chartresportaal staat aan den aanvang, is niet 't volle rijpe midden. Eene Grieksche vaas uit 't Louvre, uit den vroegtijd, met eene versiering erop van fijn omlijnde menschfiguurtjes, met hunne spitse baarden, hunne eigenaardige ranke bewegingen, de styleering der vingers tot golvende lijntjes, de borsten die paarsch zijn gekleurd tegen de verdere figuur zwart, zoo'n vaas is een volmaakt stuk ornament, de figuurtjes erop zijn juist gevoeld in verhouding tot de vaas, wat kleur en lijn betreft, de menschfiguur is niet anders dan een versieringsmotief, en zooals zij is gebruikt, is 't niet in de eerste plaats de vorm van den levenden mensch, die den kunstenaar bracht tot deze lijnen en verhoudingen, maar is het de
| |
| |
vorm der vaas en zijne opvatting van dien vorm geweest.
Wie zal zulk mooi ornament voelen in de anatomisch veel zuiverder geteekende figuren op de groote Attische vazen uit den bloeitijd, waarvan we eene verzameling vinden in eene andere Louvre-zaal?
En is niet in de kerk van Chartres 't meest volmaakt van lijn, 't zuiverst gestyleerd, het oudste raam, dat met den Boom van Jesse? Wonderlijk dat versiering altijd eindigen moet met hare oorspronkelijke bestemming te vergeten, met zich los te maken van de voorwerpen, waarvan haar bestaan afhangt, waaraan ze eene ondergeschikte rol moest vervullen.
Even mooi als de genoemde vrouwefiguur, is 't Koninginnetje er naast met de lange gestyleerde vlechten, de ornamentplooitjes op den arm, met de fijne contours van hals en schouders, het nauw merkbare relief van de borsten en het kopje met den fijn geestigen lach. Daarnaast twee mannefiguren, met stijf aan 't lichaam gedrukte armen, en denkende, levende gezichten. Fijn, nerveus leven spreekt uit deze koppen, die volstrekt niet één type vertegenwoordigen, zooals vele der latere Gothische beelden, maar die verschillende karakters uitdrukken; deze koppen zijn gansch niet mooi, maar levend onregelmatig.
Eén van de mooiste figuren aan de poort is de tronende Christus. Volkomen symmetrisch is hij gevoeld binnen de omsluitende lijnen der mandorla, welker buiging van boven even onderbroken wordt door den nimbus, terwijl de halfronde schijf, welke de Christus onder de voeten heeft de punt der mandorla van onder afrondt. De Christus zit daar volgens de apokalyptische opvatting, als de Rechter met het boek in de linkerhand, de andere opgeheven, terwijl de Symbolen van de 4 evangelisten zich om hem heen groepeeren, en zich met den vorm der vleugels en de buigende lijnen der lijven inpassen in de overblijvende hoeken van het gevelveld. De Christus heeft in zijn onbewogen symmetrischen stand iets van de rust en de majesteit van een Egyptisch Koningsbeeld.
De Madonna rechts heeft dienzelfden stijl. Zij is eene
| |
| |
heel andere figuur dan de latere Fransche madonna's zooals b.v. die uit de Notre Dame in Parijs, de weemoedig zacht lachende, die zich in wondervolle buiging naar haar kind neigt; de Madonna van Chartres is in de eerste plaats de Hemelkoningin, die tot verlossing van de Menschheid haar 't uitverkoren kind toont.
Bovenlangs de kapiteelen waarop de Lijdensgeschiedenis staat loopt een rand acanthusblaren, streng en puntig. Ook langs de tympans zijn bladranden aangebracht, zwaarder, meer echt Romaansch van karakter. In al deze blaren echter zit de conventionneele styleering van bladvormen, die ver van de natuur afstaan, en er nauwelijks meer aan herinneren. Met de nieuwe natuurstudie, die het Gothische tijdvak kenmerkt, ontstaat daar een ander bladornament, welks vormen meer direct met de natuur verband houden. Zoo komen in de kunst de halfontloken varenblaadjes, de klimop-, kastanje- en wingerdblaren, zelfs heele takken worden, zooals in Reims, om de kapiteelen gewonden.
Heel interessant zijn de teekenen van den Dierenriem en de voorstellingen van de maanden, welke langs den linkertympan staan.
Het was een oud gebruik, al in de Oud-Christelijke kunst dergelijke voorstellingen in of buiten aan de basilieken aan te brengen. Eene mooie gedachte ligt er aan ten grondslag. De menschheid, zooals zij na den zondenval is, kan alleen door God en door het offer van den Christus worden verlost, maar die menschheid kan zelf meewerken aan hare verlossing, door te arbeiden, met lichaam en geest, ten einde haar waard te zijn. Die arbeid, met Adam in de wereld gekomen, is van dien tijd af een plicht geweest, maar een plicht die ter verlossing leidt! 't Is geen heiligschennis dien arbeid af te beelden aan de kerk, waar hij staat, dicht onder de oogen van den zegenenden Christus, hij is één van Zijne wetten en hoort onder Zijne bescherming. Zoo vinden we aan bijna alle groote Cathedralen naast de teekenen van den Dierenriem, den arbeid van den landman, die met de verschillende maanden overeenkomt, die arbeid, die te allen tijde door de zwoegende mensch- | |
| |
heid is verricht, en altijd door haar verricht zal worden. Bij de Parijsche cathedraal staat de Dierenriem aan de linkerpoort in het front, in Reims aan het middenportaal, in Amiens onder de groote beelden van het portail St. Firmin. Ze zijn steeds als kleine reliefs voorgesteld van verschillend formaat.
In deze reliefs zien we 't leven van den landman uit de middeleeuwen; we zien in Chartres hoe de menschen trekken naar 't land, er ploegen, zaaien, maaien, er den wijnstok snoeien, druiven plukken en stampen.
We zien hem zich warmen bij 't vuur in Februari en hem aan het feestmaal zitten in December.
Wat we in al 't werk aan deze poort voelen, is ook weer in deze voorstellingen aanwezig: 't streng decoratieve. Zie b.v. de afbeelding van April: een mannenfiguur, die eenige bloeiende takken naar zich toebuigt; zoo'n tak is gezet in eene buigende lijn, 't is niet de naturalistische afbeelding van een tak, maar hij is tot ornament geworden, de bloemtrossen zijn niet gegeven met hunne toevallige afwijkingen en onregelmatigheden, maar als een groote vaste vorm, gevuld met 't vele malen herhaalde zelfde bloemmotief. Ook de figuur doet mee in die buiging en de plooien van haar kleed eveneens. Bij al 't ornamenteele, bij alle overeenkomst met de andere beelden, ook weer hier eenige individualiteit, een gezicht met een eigen karakteristiek, en lijf en handen met sterk geaccentueerde, haast individueele bewegingen. Sterk is in deze figuur de buigende stand uitgedrukt, goed gevoeld 't terugbuigen van het bovenlijf, de houding der schouders tegenover elkaar, de hoekige stand der armen ten opzichte van het lijf. 't Zit er alles zóó vast en natuurlijk in, dat men 't nauwelijks als iets heel knaps opmerkt, en eerst als men analyseert komt het uit, hoe volkomen begrepen die vormen en standen zijn.
Ge ziet den rijkdom van gedachten, de opeenstapeling van voorstellingen aan zoo'n enkele poort aangebracht; juist die poorten zijn zulke belangrijke stukken van de kerk! Zij moeten aan de menigte vertellen van de verlos- | |
| |
sing door den Christus, van de gelukzaligheden van den Hemel, van de verschrikkingen der Hel, van de wonderen der heiligen, duidelijk en sprekend moet dat alles staan in 't beeldwerk der poorten, opdat de menschen ook zonder boeken het kunnen lezen voor ze de kerk binnengaan, waar de legenden en verhalen voort worden gezet in de kleurige voorstellingen op de ramen.
Het Noord-portaal, aan het ééne einde van de transept, bestaat uit 3 veruitspringende poorten. In de middelste staat aan den pijler tusschen de deuren St.-Anne, met het kind Maria op den arm. De 10 figuren, aan elken kant 5, terweerszijde der deur, zijn patriarchen of profeten, die den Christus hebben voorspeld of figuren uit den bijbel, die een beeld van den Christus zijn.
Ze zijn chronologisch opgesteld van links naar rechts, en ze vertellen dus ook, hoe door alle tijden heen de wereld met den Christus samenhangt. Ze zijn: Melchisedec, Abraham, Mozes, Samuel, David en Jesaias, Jeremias, Simeon, Johannes de Dooper en Petrus.
De menschen uit de Middeleeuwen voelden in alles symbolen, in elk ding zat eene goddelijke gedachte, en 't was belangrijker die gedachte te leeren kennen dan de wetenschap van de dingen zelve. Zoo zijn daar de helden uit het Oude Testament niet alleen groot door hunne daden, maar ook doordat God door hen aan de wereld heeft willen doen kennen het beeld van den Verlosser. Melchisedec, Koning en priester, die het brood en den wijn aan Abraham bood, is het symbool van den Christus, die zijn lichaam offerde aan de menschheid. Abraham, die Isaak dooden wilde op Gods bevel, is het symbool van den Vader die den zoon offert, het hout dat Isaak torst is het kruis dat de Christus moest torsen. Mozes verloste de joden uit de woestijn en gaf hun de eerste Wet; zoo ook verloste Christus de menschheid en gaf haar nieuwe wetten.
Samuel, David, Jesaias, Jeremias, Simeon hebben allen den Christus voorspeld, Johannes de Dooper is zijn onmiddellijke voorganger, en Petrus zijn eerste groote opvolger.
Deze figuur sluit rechts de rij af.
| |
| |
In den tympan van de rechterpoort zien we het Oordeel van Salomo, en Job uitgestrekt in al zijne ellende, terwijl de Christus hem een palmtak reikt.
Hierin vinden we weer het beeld van den Verlosser terug: Salomo, in zijne rechtvaardigheid, het beeld van de Zon van Rechtvaardigheid, den Christus; Job, die door zijn lijden en zijne overwinning het beeld is van de Lijdensgeschiedenis.
Langs de gewelfbogen staan in al deze poorten heele rijen figuurtjes; langs den linker tympan staat in kleine groepjes voorgesteld de Strijd tusschen Deugden en Ondeugden.
Vaak komen zij voor in kleine reliefs aan de Middeleeuwsche cathedralen, vooral de Romaansche. De gedachte van den strijd tusschen Deugden en Ondeugden is zoo oud als het Christendom zelf. Tertullianus (Latijnsch kerkvader uit den 2e eeuw na Christus), spreekt van den strijd die met het Christendom in de wereld kwam: de Christelijke ziel is een strijdperk waarin Deugden en Ondeugden voortdurend om den voorrang vechten. Prudentius (belangrijk Christelijk dichter ± 348) heeft dien strijd nog nader beschreven, hij laat de 7 Deugden de 7 Ondeugden beurt voor beurt bekampen en na meer of minder strijd de Deugden zegevierend te voorschijn treden.
Eerst heeft de kunst vrij precies de beschrijving van Prudentius gevolgd, maar langzaam aan hebben de opvattingen zich gewijzigd. Hier in Chartres bij voorbeeld staan de Deugden niet meer strijdend daar, ze hebben den strijd achter zich en de Ondeugden liggen aan hunne voeten.
De latere Gothiek ging nog verder en stelde de Deugden voor als rustig zittende vrouwen, en onder deze reliefs werden de overeenkomstige Ondeugden afgebeeld door kleine tooneeltjes vol onrust en strijd. Zoo b.v. de Oneenigheid, door éen man en vrouw die twisten, de Wispelturigheid, door een monnik, die zijne pij afwerpt. Hierin ligt de mooie gedachte van de rust die heerscht in de zielen der deugdzamen, de disharmonie in de zielen der zondaars.
Vele van de voorstellingen aan deze poort zijn nauwe- | |
| |
lijks te zien, zóó zitten ze in kleine schemerhoeken verborgen, de kunstenaar beeft ze wel echt gebeiteld voor de eer van God alleen!
Hoog en wijd is de cathedraal van binnen, eene heerlijke ruimte!
Zoo heel in de laagte blijft het onrustige gedoe der menschen; rondom rijzen de stille, grijze zuilen omhoog en leiden het oog naar de bonte, schitterende edelsteenenpracht der ramen.
De samenstelling van gewelven en zuilen behoort tot den eenvoudigen strengen tijd van het Gothische systeem. Snel volgen de kruisgewelven elkaar op, worden beneden door overal even zware, alleen in vorm eenigszins verschillende zuilen ondersteund. De schalken langs den muur ontspringen op het kapiteel, doch daar tegen de zuil 4 zware schalken zijn aangeplaatst in de richting der hoofdassen, is het, of de verticale lijning langs den muur, nauwelijks onderbroken tot op den grond doorloopt.
Het kapiteel van de middenzuil is versierd met bladornament, als een krans van knoppen er om heen gelegd.
De 4 groote pijlers, die op de kruising staan van hoofdbeuk en transept, stuwen hunne vele verticale lijnen van ronde en hoekige, dunne en dikkere zuiltjes zonder onderbreking van den grond af naar 't gewelf omhoog.
Boven de bogen, die de pijlers tusschen hoofd- en zijbeuk onderling verbinden, loopt een triforium.
Daarboven wordt de heele ruimte in elke travée tot tegen den muurboog van het gewelf, gevuld door 2 groote langwerpige ramen met er boven een roosvenster.
Het zou eene uitgebreide studie zijn de ramen van Chartres te ontleden, òf om hunne voorstellingen, òf om hunne aesthetische waarde. Zij vormen een haast onuitputtelijken schat en we moeten de menschen uit dien tijd bewonderen, dat ze zooveel arbeid, zooveel gedachten gaven aan het tot stand brengen van een werk. Eene kunst als die der Chartres-ramen is eigenlijk alleen denkbaar in een tijdvak, waarin eene heele natie tot die kunst bijdroeg. De kerk kreeg gelden ervoor van den koning, van de edelen,
| |
| |
van de gilden, van de burgers, en de kunstenaars konden zich aan het werk zetten en hunnen arbeid in rust en aandacht verrichten.
Zuiver moet 't oog dezer werkers zijn geweest, fijn hun voelen, geweldig groot hunne techniek en hunne ervaring, die hen in staat stelde juist dàt te bereiken, wat ze bereiken wilden; men voelt dat 't bekwame werklieden waren en artisten tegelijk, dat hun tijd en geld werd gegeven om hun taak zoo volmaakt mogelijk te vervullen, om te wikken en te wegen en geen stukje glas te dulden, dat niet volkomen op zijne plaats was!
In den muur van den hoofdingang, dus van het portail royal, zijn 3 ramen, de oudste van de kerk, nog afkomstig uit de 12e eeuw. Boven deze ramen is een groot roosvenster, waarin het Laatste Oordeel is voorgesteld, de Christus tronend als een kleine figuur in het cirkelvormig midden. Vandaar straalt de roos in 12 richtingen uit en in haar verschillende groote en kleinere cirkels zijn engelen, die op de bazuin blazen, menschen die opstijgen uit hun graf en door engelen omhoog worden geleid, of door duivels in de vlammen worden getrokken.
In de 3 ramen staat: in 't Rechter de Boom van Jesse (dat zijn de voorvaderen van Christus, beginnend bij Isai of Jesse, den vader van David) in het midden- en linkerraam de geschiedenis van Christus, van de Annunciatie af, tot de Emmausgangers toe. De hoofdkleur in deze ramen is vooral in het rechter een diep, helder stralend blauw, als de vlam van brandende alcohol.
Het raam met den Boom van Jesse is wel 't mooiste in de kerk, 't is sterk gevoeld als kleurverdeeling, streng van compositie, en daarbij heel eenvoudig en heel gedistingeerd. Behalve blauw, komt er rood, wit, geel in voor, maar weinig in verhouding tot het blauw, en gelijk over het oppervlak van het raam verdeeld. De figuur van Jesse onderaan heeft een rooden mantel, de grootste heldere roode plek, en achter hem vandaan klimmen in ornamenteele lijnen de takken van den Boom omhoog, die lijnen vooral in wit aangeven. Ook 't rood komt op regelmatige
| |
| |
afstanden terug, maar in kleiner oppervlakte dan aan den mantel beneden. In elke bocht van den Boom is een zittende figuur en boven in troont de Christus in bruin en groen gewaad. De schoonheid van dit raam is ontroerend, niet vaak vindt men zoo'n gevoel van ornament, zoo'n voornaamheid en zoo'n soberheid vereenigd. Mooi ook zit het in den muur gevat, die er met eenvoudige, afgeschuinde kanten omheen sluit, zonder eenig detail, zonder eenige versiering; de kleur van het raam straalt er over heen, en de paarsch-grijze gedemptheid van den muur omsluit krachtig en vast het stralend blauwe oppervlak.
In het middenraam staat onder de Madonna welke met 2 engelen den boog van boven vult, in de middelste rij medaillons (er zijn 3 rijen naast elkaar) de Intocht in Jerusalem, met een klein blank ezeltje er in. Iets daaronder in de linker- en rechterrij staan op ééne hoogte de Vlucht in Egypte, en ik meen de Komst der Wijzen, zóó, dat er 3 dierfiguren staan in de punten van een driehoek, door kleur en compositie met elkaar in verband gebracht. Zoo voelen we, overal waar we opmerkzaam kijken, eene zuivere doordachte schikking, nergens toeval.
Wanneer we loopen in het triforium van het hoofdschip, straalt aan onzen overkant de lange rij kleurige ramen, strenge figuren erin: bisschoppen, koningen, evangelisten, apostelen, soms ééne figuur in een raam, groot en geweldig, soms meerdere tafereelen boven elkaar. De meeste figuren zijn symmetrisch gesteld, vóór zich starend, hun kleed in strenge plooien afhangend, de bisschoppen in stijve handen hunnen staf houdend, hun bonte kleeren met randen geometrisch ornament afgezet. Ze hebben iets over zich van den statigen stijl van Byzantijnsche mozaïeken. Om de ramen een afsluitende rand òf geometrisch, òf bladornament, in geen twee ramen gelijk.
De Noordroos, tegen het eind der transept, met de 5 ramen eronder, werd door Lodewijk den Heilige aan de kerk gegeven. Zijn wapen, het blauwe veld met gouden lelies en het kasteel van het wapen zijner moeder, Blanche de Castille, vullen de hoeken tusschen de ronde lijn der roos,
| |
| |
en den rechten bovenkant der ramen. In de roos troont in 't midden, klein en bleek Maria met het kind. In 't middelste raam eronder staat St. Anne, in vuurrood kleed; zij houdt een klein bruin kind op den arm, eene wonderlijke Maria, St. Anne zelf heeft een bruin gezicht, waar haast woest de groote oogen instaan met 't sterk sprekende wit. Links van St. Anne: Melchisedec met kelk en wierrookvat, en Salomo, jong met korte krullende haren, rechts de oude koning David, die speelt op een gouden harp, en Aaron met een groenen tak in de hand.
Deze ramen zijn heel sterk van lijn en sprekend van kleur, rood in groote vlakken, plekken wit, onverdeeld; tegen den Boom van Jesse vergeleken zijn ze grover, harder, minder voornaam, de kleur, de lijn, de verdeeling niet zoo fijn artistiek gevoeld.
In het koor zijn ramen, gedeeltelijk door wit glas vervangen, indertijd gedaan, ten einde meer licht te krijgen in de kerk beneden. Er is meer aan het koor verknoeid, dat nu een ware wanklank is in de zuivere Cathedraal; de eenheid van de rest, de heerlijkheid van de warm-gele steen, houdt in eens aan 't koor op; daar is de muur met rozige vlammen beschilderd, caissons met bloemtrossen zijn aangebracht als versiering bij de bogen tusschen de pijlers, onderaan is de ruimte tusschen de pijlers gevuld met wit marmeren reliefs, gevoelloos, koud, van gansch anderen stijl dan de rest van de kerk; achterin bij 't altaar is een beeld, eene omhoog zwevende Maria met wijdwaaienden mantel, eene barocque, pathetische figuur, als een van Guido Reni, die hier heel hinderlijk is tusschen de heiligen en Madonna's met hunne strakke ernstige gezichten, hun soberen eenvoud en hunne stille majesteit.
Mij lijkt eene roos als die van het Laatste oordeel en die van de Zuidkant mooier dan de roosvensters in de Notre Dame te Parijs. De wijze van samenstellen zooals bij de rozen van Chartres wordt later gewijzigd, in Chartres staan de stukken van de roos afzonderlijk, elk glasfiguur in eene breede omsluiting van steen, men ziet ze als afzonderlijke lichte kleurige plekken in het donkere fond van
| |
| |
den muur oplichten. Daardoor stralen ze uit, komt elk tot zijn recht, evenals edelsteenen, die op juisten afstand van elkaar, eenigszins gëisoleerd staan. In Chartres is de vorm dier glazen lichtplekken, hun oppervlak ten opzichte van elkaar belangrijk, in Parijs is de lijn van den steen, tusschen het glas in, belangrijk geworden, het is één bont druk geheel van kleuren met enkele lijnen er door, gecompliceerd en woelig, terwijl de roos in Chartres is te overzien, ons rustpunten geeft, ons eene vaste, regelmatige structuur doet voelen.
Heerlijk zijn in de kerk de verschillende aspecten der ramen bij wisselend licht. Huismans zegt in ‘la Cathédrale’, hoe hij de glasschilderkunst voelt als de kunst die 't dichtst bij God staat, omdat Gods licht noodig is om haar te maken tot een levend iets. En werkelijk, 't is als of die ramen een eigen leven hebben, of ze niet óóne gedaante hebben, maar zich openbaren in altijd nieuwe vormen, wisselend bij elke wisseling van licht!
Op elk uur van den dag heeft de cathedraal een ander aanzien, lichten en kleuren worden gedoofd en nieuwe beginnen te stralen, wanneer de zon in haar loop ze aanraakt. 's Morgens schittert de zuidroos, met de ramen der profeten er onder, zwoegend onder hun' last; 's avonds staat ze daar rustig en stil; als edelsteenen lichten de glasopeningen in den duisteren muur op, en 't raam aan de overzij, 't sterk sprekende van St.-Anne, gloeit op zijne beurt in groote plakkaten rood en wit. Ook zijn er ramen, die staan in halfdonker, half overschaduwd, of zonder licht achter zich, zooals links in de kapellen bij het koor, die zien eruit als donker zwaar email met een enkel even oplichtend plekje stil wit, of veronese groen, onbeschrijflijk ontroerend!
Heerlijk is het terug te droomen in al die schoonheden, die vroegere geslachten ons hebben nagelaten, en zeer dankbaar moeten we ons voelen aan die uitverkoren werkers, die dat schoone hebben tot stand gebracht, dat door eeuwen heen menschen kan bezielen en gelukkig maken!
|
|