Onze Eeuw. Jaargang 7
(1907)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 412]
| |
I.
| |
[pagina 413]
| |
een bezoek dat hij den schrijver in diens vaderstad Vicenza bracht. Dit landelijke stadje met zijn oude paleizen geeft met dat andere uithoekje Valsolda aan het meer van Lugano, het kader aan het leven van onzen dichter. Want Fogazzaro is een provinciaal: Lombardije en het Venetiaansche land zijn de achtergrond van zijn leven en van zijn kunst. Ook zijn taal draagt, zegt men, het karakter dier streek, zij is niet geheel vrij van dialect, niet slechts waar zijn personen maar ook waar hij zelf aan 't woord is. En de herinneringen aan wat die gewesten in beroering heeft gebracht gedurende de jaren van 't Oostenrijksche schrikbewind 1848-1859, zijn hem uit zijn jeugd altijd levendig bijgebleven. Fogazzaro is dus de dichter van 't meirdistrict en van 't Venetiaansche land niet alsof hij opzettelijk deze omgeving had gekozen, maar omdat zij in zijn leven van den aanvang is ingeweven. In Italië is de beschaving nog niet, gelijk elders, gecentraliseerd: Rome is geen hoofdstad der hedendaagsche nationale kultuur, gelijk Londen, Parijs, Berlijn; de eeuwige stad heeft meer de heerschappij over 't verleden dan over 't heden, zij beslist niet over stemming en smaak te Milaan, Florence, Napels; een kunstenaar kan in één dier middelpunten populair wezen en bijna onbekend elders. Zoo gevoelen de schrijvers geen behoefte eerst in de hoofdstad hun lauweren te verdienen, of 't volle leven te leeren kennen; zij blijven gewestelijk: Verga en Capuana behooren op Sicilië t'huis, Grazia Deledda op 't eiland Sardinië, d'Amicis te Turijn, zelfs Gabriel d'Annunzio, de meest algemeen erkende der Italiaansche dichters, blijft gehecht aan zijn land der Abruzzen. Zulk een verbrokkeling schijnt, evenals bij de schilderscholen der Renaissance, door rijkdom en verscheidenheid een volle ontplooiing van leven te waarborgen; toch heeft zij misschien ruim zooveel nadoelen dan voordeelen. E. Tissot, al is hij geen Franschman maar Zwitser, rekent deze decentralisatie onder de ‘plaies’ niet onder de ‘beautés’ want, zegt hij, de beperkte kring, waarvoor dichters en schrijvers werken, maakt dat hun boeken een klein debiet en niet ten volle | |
[pagina 414]
| |
nationale beteekenis krijgen. Hun naam en werk blijft binnen enge grenzen, er is geen publieke opinie die hen aanmoedigt en draagt. Zoo had ook onze Lombardo-Venetiaansche dichter lange jaren alleen binnen den cirkel tusschen Turijn, Florence, Venetië een naam; Rome en Napels wisten weinig van hem; maar met Il Santo is zijn roem over zijn grooter vaderland verbreid, ja in de wereldlitteratuur gevestigd, al is het misschien minder door de kunstwaarde van het boek dan door de vragen die het opwerpt en de kerkelijke veroordeeling die het trof. Die vragen en de wijze waarop onze schrijver ze behandeldt verdienen meer dan de oppervlakkige belangstelling van het romanlezend publiek. Om er over te oordeelen moet men de beide voorafgaande verhalen met dezelfde nauwkeurigheid als Il Santo zelf beschouwen. Deze drie romans vormen als een triptiek, waarvan Il Santo het hoofdwerk is, geflankeerd door de beide andere stukken die er op verschillende wijze mee samenhangen. Met nadruk moet ik verklaren dat mijn bespreking zich bepaalt tot den geestelijken inhoud dezer werken, trouwens datgene waaraan de schrijver zelf 't meest waarde hecht. Doch daarbij blijft een geheele zijde buiten beschouwing: de vorm die bij elk kunstwerk wezenlijke beteekenis heeft, en waarover hij niet kon oordeelen die van een schilderstuk alleen een copie, en van een gedicht of roman alleen een vertaling kent. Zoo is mijn schets eenzijdig; maar zij zal toch belangrijke trekken van dezen schrijver en zijn arbeid kunnen doen zien. Fogazzaro is niet uitsluitend letterkundige, al heeft van zijn jeugd af zijn geest die richting ingeslagen. Hij heeft zich evenmin aan de plichten van het openbare leven onttrokken als dat hij, gelijk schrijvers van beroep die voor de markt werken, zich slaaf heeft gemaakt van een overhaaste, gedwongen productie. Een deel van zijn tijd wordt in beslag genomen door ambtelijke werkzaamheden in verschillende besturen en commissiën, terwijl hij in later jaren ook tot senator van het rijk is benoemd. | |
[pagina 415]
| |
Maar onder dàt alles is zijn drang tot litterair scheppen nooit verstikt. In zijn jeugd heeft hij in langere, verhalende of beschrijvende gedichten, waaronder Miranda, Valsolda op den voorgrond traden, zijn indrukken en idealen neergelegd. Reeds vroeg kwamen daarnaast de verhalen in proza: Malombra, Daniele Curtis, het boek dat voor het eerst een zeker meesterschap aan den dag legt. Ook in een aantal theoretische verhandelingen heeft hij zijn beschouwingen neergelegd. Al deze vruchten zijn langzaam gerijpt, hij gunt zich den tijd en overpeinst zijn plannen.Ga naar voetnoot1) Zijn stof geeft hem het leven, meer nog dan zijn, trouwens uitgebreide lectuur. Hij is in zoover geen modern auteur, dat hij in zijn boeken bovenal iets zeggen, prediken wil. In dit opzicht staat hij lijnrecht tegenover zijn beroemderen, 20 jaar jongeren tijdgenoot Gabriel d'Annunzio: deze vermag zijn talent telkens te vernieuwen, geeft als een klinkende echo allerlei geluiden weer; men wil Renan en Nietzsche, Tennyson en Ibsen bij hem terugvinden, of men vergelijkt hem met een acteur die zoowel Shakespere als Sophokles of welk dichter ook meesterlijk speelt. d'Annunzio deinst voor het bedenkelijkste niet terug; en dan weer vat hij 't plan op van een leven van Jezus, waarvoor hij zelfs een bewonderenswaardig eerste hoofdstuk moet geschreven hebben. Kortom hij is geheel artiest; qualis artifex, zeide Fogazzaro eens van hem, vol van bewondering voor zijn buitengewoon talent, en toch dat zuiver artistieke afkeurende. Fogazzaro zelf is geheel anders: hij wil slechts geven eigen gevoel, eigen overtuiging. Wat hij schrijft, hij zegt het zelf, komt uit 't diepst van zijn ziel. Daardoor is er eenheid in het werk van dezen denker-dichter-romanschrijver: het is alles diep, waar, het wortelt in een vaste werelden levensbeschouwing. Daar nu zijn denkbeelden niet in | |
[pagina 416]
| |
afgetrokken vorm zijn bezit zijn, maar in hem leven en vorm en gestalte hebben is hij waarlijk dichter. Een dichter die niet uiterlijk moraliseert, doch die een roeping gevoelt om leiding te geven, licht en kracht te verspreiden: zoo heeft hij het steeds gevoeld en herhaaldelijk uitgesproken, o.a. in een voordracht over den ‘grooten dichter der toekomst’ in 1898. Fogazzaro heeft dus de objectiviteit, dien eersten eisch aan den modernen kunstenaar, bereikt noch nagejaagd. Hij ziet de wereld in het licht der groote denkbeelden waarin hij leeft, hij kleurt ze door zijn gevoel. Hij is zich hiervan bewust en heeft zelfs herhaaldelijk zijn denkbeelden opzettelijk uiteengezet, toch daarbij steeds ze als denkbeelden van een dichter voorstellende. Men kan hierbij aan Schiller herinneren; doch Fogazzaro heeft minder dan deze een bepaald wijsgeerig stelsel aangenomen. Doch al dergelijke vergelijkingen falen. Fogazzaro is te veel kind van een anderen tijd en heeft daarbij te sterk de invloeden der romantiek ondergaan. Vaak ook brengt men hem in verband met Manzoni, zijn onmiddellijken voorganger trouwens op meer dan een halve eeuw afstand, Manzoni dien hij als verteller niet evenaart, als lyrisch dichter overtreft. Of men denkt aan de natuurpoëzie van Lamartine; 't meeste echter aan Duitschers, zoodat aan Franschen, die over hem schrijven, woorden als: ‘Sehnsucht’, ‘Träumerei’ in de pen komen. Voor het epische en dramatische mist hij de ‘Sachlichkeit’, hij treedt niet buiten zichzelf, hij blijft lyricus die alles tint met zijn gevoel, die indrukken der natuur aanstonds verinnerlijkt, verdiept, voor wien de omgeving allicht symbool wordt. Een treffend voorbeeld van wat ik bedoel levert het slot van 't vijfde hoofdstuk van Piccolo mondo moderno, waar na een feest op een somberen avond de heldin den brief leest, waarin Piero Maironi haar de indrukken mededeelt van zijn bezoek aan de plek door zijn ouders bewoond en van 'tgeen hij daar omtrent hen had vernomen. Kunstig door elkaar spelen de stemming waarin deze brief geschreven en die waarin hij gelezen wordt, het landschap waaruit hij verzonden | |
[pagina 417]
| |
is en de natuur op het oogenblik dat hij in het hart der heldin het vlijmende gevoel van scheiding brengt: dit alles is met een waarheid teruggegeven, waarvan wij waarlijk niet weten of wij ze aan hooge kunst of aan diepen eenvoud moeten toeschrijven. Maar dat zulke tooneelen, dat de geheele bouw der verhalen; - men lette b.v. op de hoofdstukken waarmede elk der drie romans begint; - door en door lyrisch zijn springt in 't oog. En: een lyrisch verhaal, in poëzie of proza, ziehier een der karaktertrekken van de romantiek. Heeft mijne teekening hier lichtzijden doen uitkomen, de schaduw ontbreekt niet. Wanneer ik als zoodanig noem dat ons een dergelijke kunst als die van een ouderwetschen tijd voorkomt, dan ligt daarin niet noodwendig afkeuring, maar wel dat er een afstand is tusschen den modernen lezer, van wien nu eenmaal V. Hugo veel verder staat dan Goethe, en de werken die hier voor ons liggen. Maar scherper wordt de kritiek wanneer wij de gevaren gevoelen, waaraan onze schrijver niet altijd vermocht te ontkomen: het gewilde, het emphatische, het sentimenteele. Doch het is moeilijk hier scherp de grenslijn te trekken tusschen deugden en gebreken. Allerminst zou ik tot de laatste willen rekenen dat onze dichter getrouw is gebleven aan de patriotische en christelijke gevoelens waarin hij is opgevoed, die wel door de stormen en twijfelingen der jeugd zijn heengegaan, maar die toch het kapitaal zijn waarvan hij nog leeft. Wij boeken dus geenszins zijn levensernst en zijn trouw aan overtuigingen als schadepost, alsof de kunstenaar dit eerst waarlijk is, als hij van dien ballast bevrijd is. Evenmin overdrijve men wat ik zeide over den ouderwetschen bijsmaak van zijn boeken. Hij leeft met zijn tijd en volk mede, en de vragen onzer eeuw houden ook hem bezig. Heeft in zijn jeugd zijn hart warm geklopt voor de vrijheid en de eenheid van Italië, hij is, ook al is hij de trouwe zoon der kerk die met het nationale koninkrijk nog steeds niet verzoend is, aan dit ideaal trouw gebleven. En, als ik straks de questies zal bespreken die zijn geest bezig | |
[pagina 418]
| |
houden, dan zal duidelijk genoeg blijken dat zij de meest actueele zijn van 't eind der 19e, 't begin der 20e eeuw. Romantiek moge hij dan wezen, zijn fijnere en diepere psychologie toont wel dat hij een zoon is onzer dagen. Zou hij anders zooveel nadruk leggen op de hereditaire eigenschappen van zijn held, ja zelfs op de stemming zijner ouders op Isola Bella? Toont hij niet in tal van opvattingen en opmerkingen dat hij, om nu eens zeer modern te spreken, het verband tusschen het zenuwleven en de godsdienstige aandoeningen wel kent? Wat zijn psychologie haar bijzonder karakter geeft naast die der ontleders van 's menschen zieleleven in de litteratuur, een Ibsen, een Dostoiewski, is dat hij in de diepte van het godsdienstig gemoed echtere en fijnere aandoeningen en roerselen weet te vinden dan die voor de anderen open liggen. Genoeg reeds om ons er op voor te bereiden dat deze schrijver, wiens denken niet oorspronkelijk en wiens kunst niet objectief en niet plastisch genoeg zijn om hem een eerste plaats te verwerven, toch door de diepte en echtheid van zijn leven en woord bezit, wat verdient ver buiten de grenzen van zijn vaderland opgevangen te worden door al wie belang stellen in de geestelijke toestanden onzer dagen. | |
II.
| |
[pagina 419]
| |
sioni umane vormenGa naar voetnoot1) Motto is dat Psalmwoord dat volgens de Vulgaat niet, gelijk bij ons, spreekt van de ‘gebaande wegen’ maar van de ‘opgangen’ in 's menschen hart: disposuit ascensiones in corde suo. De hier voorgedragen leer is geen descendentie- maar een ascendentie-leer: niet op de lagere afkomst maar op de hoogere bestemming, op het doel en den weg die daarheen leidt, op de algemeene beweging opwaarts in geheel de schepping, is het oog gericht. Ziehier dus een pleidooi voor orde en vooruitgang in Gods schepping, en daarbij voor een verzoening van geloof en wetenschap. Want de blik dien de kerk van ouds, dien reeds Augustinus op de wereld had, wraakt het Darwinisme niet. Daarom zij de christen onzer dagen niet enghartig noch bevreesd voor de wettige resultaten van het onderzoek, die, wij zien het reeds, Gods heerlijkheid in zijn werken ons beter doen verstaan. Onze denker, hoe groot zijn geestdrift ook zij, is nuchter genoeg om te weten dat met het woord evolutie niet alles gezegd en verklaard is: ons inzicht groeit nog; maar reeds nu hebben wij de verheffende zekerheid dat onze kennis der wereld niet buiten onze vroomheid om gaat, integendeel dat de opklimming van het natuurlijke tot het geestelijke, waarvan reeds Paulus spreekt, als een openbaring Gods kan worden aanschouwd. Zoo treedt de evolutie niet, gelijk in 't naturalisme, voor God in de plaats: zij toont ons de methode van Gods schepping en ontneemt niets aan de geestelijke waarden. Fogazzaro wil geenszins de wetenschappelijke hypothese; want dat is ten slotte de evolutieleer ook voor hem; voor de zekerheid van 't geloof schuiven: de waarheid die de kerk ons predikt wint er slechts bij als haar licht mede schijnt over de vondsten van studie. Van deze opvattingen zegt de schrijver te recht dat hij ze bezit en mededeelt als dichter. Want zij zijn bij hem een blik, een visie op den samenhang der wereld, op | |
[pagina 420]
| |
de eenheid van het leven. Men spreekt oppervlakkig soms van hem en van zijn ‘heilige’ als van rationalisten getint door mystiek; gelijkvloersch opgevat is dit oordeel zeer onbillijk. Alleen in zeer edelen zin bedoeld mag het gelden: onze vrome denker verwerpt niet wat de rede wettig verovert, en meer dan één leus der mystiek is bij hem te vinden. Zijn geloof is de christelijke vorm van het zoo algemeen verspreide beginsel dat, schijnbaar verheven maar meestal vrij schraal van inhoud, het leven uit den algemeenen levensdrang verklaart. Met het christelijk geloof nu komt in deze gedachte merg en kracht. Het lagere wordt voorbereiding en middel voor het hoogere; de schepping doordringt een algemeen verlangen naar verheffing dat in 's menschen geest bewust wordt. Omhoog gaat het leven: dit is de prediking van dezen dichter en vrome. Ascensioni umane: hij heeft lief al wat tot de hoogte waar God woont stijgt, verachtelijk is geen leven dat naar boven zich uitstrekt; maar een diepe verachting voor al wat laag is en wil zijn gaat door geheel zijn werk. Haar volle licht geeft deze waarheid eerst wanneer de blik niet aan deze aarde blijft hangen: niet hier beneden is de vervulling voor alle streven, er zijn bloemen die eerst in den dood ontluiken. ‘In het licht des levens’ (in lumine vitae): zoo staat boven de beschrijving van een bijzonder aandoenlijk sterfbed in piccolo mondo moderno. In het gemoed van onzen dichter is er geen strijd, geen moeilijk te overbruggen kloof tusschen de kerkelijke vroomheid die den nadruk legt op de andere wereld en het evolutiegeloof dat onzen blik tot deze aarde schijnt te beperken. Want - zou het gezocht zijn hier aan Dante te herinneren? - het is één weg die door en van deze aarde opwaarts voert, en de kracht voor den vooruitgang hier ligt in datgene wat voor den hemel bereidt. Liefde en dood: deze twee, wier tegenstelling en samenhang zoo menige aandoenlijke of hartverscheurende tragedie ons voor den geest brengt, waarvan ook 't werk van den vurigen en somberen d' Annunzio vol is: Fogazzaro ziet ze in harmonische eenheid. Zijn liefdesverhalen zijn | |
[pagina 421]
| |
niet het stramien nu eenmaal voor den romanschrijver onontbeerlijk; zij zijn een deel van zijn prediking. Laat mij den inhoud van enkele bladzijden uit de voorrede der Ascensioni umane hier mededeelen. De liefde brengt zonder twijfel een conflict in 't menschelijk leven. De geslachtsdrift trekt hen die aan ongebreidelde zinnelijkheid toegeven naar de laagte van het dierlijke. Maar in den gloed van hartstocht, in de behoefte aan volkomen vereeniging ligt een verlangen naar het oneindige, waardoor God den mensch naar boven trekt. Zoo moge de liefde voor velen een klip wezen, zij is in het proces opwaarts tevens de machtigste factor. Dit blijkt reeds waar de reine aardsche liefde naar boven haakt, waar zij de hoogere gevoelens wekt, het gemeene veracht en dus tot God opstijgt. 't Sterkst blijkt dit waar aan de volkomen vereeniging van hen die elkaar liefhebben hier beneden onoverkomelijke bezwaren in den weg staan en hun liefde uitloopt op een offer hier, om elkander gereinigd en verheerlijkt daarboven weer te vinden. Zoo ligt ook dit offer, ook de heiligheid van het geestelijk celibaat, op den weg der opklimming tot onze hoogste bestemming. Deze theorie verklaart vele der figuren van Fogazzaro's boeken: het ondergeschikt zijn van de natuurlijke wet der liefde aan de goddelijke van den plicht, het thema van Daniele Curtis, de poëzie van een rein huwelijksleven, en de troost en de adel van hen bij wie de geslachtsliefde haar zinnelijke zijde te boven streeft. Zeer opmerkelijk is dat Fogazzaro uitdrukkelijk in zijn leer van ‘ascensioni’ de geslachtsliefde boven demoederliefde stelt. De bekende Henry DrummondGa naar voetnoot1) had in zijn The ascent of man in het moederlijk instinct, dat tot zelfopofferende liefde wordt, de groote natuurlijk-geestelijke wet van vooruitgang gevonden. Ik acht dat de Katholieke Italiaan in dezen dieper grijpt dan de Protestantsche Schot. De toonladder klinkt veel voller die loopt van de zinnelijke geslachtsdrift tot de geestelijke eenheid, dan die van | |
[pagina 422]
| |
het instinct tot de moederliefde. Om dit te doen gevoelen hebben wij ons slechts duidelijk te maken hoeveel dieper beteekenis èn het offer èn het geloof aan den hemel heeft bij 't eerste dan bij 't laatste, waar de onzelfzuchtige liefde der moeder toch altijd meer streeling brengt dan 't opgeven van alle aardsche hoop, en waar de gezichtskring ten slotte toch tot het hier beneden beperkt blijft. Zonder kritiek heb ik de denkbeelden van Fogazzaro in 't kort medegedeeld, in zooverre zij tot het verstaan zijner werken noodig zijn. Dat er vragen overblijven: elk lezer zal het wel gevoelen. Doch waartoe tusschen het weergeven van anderer geloof altijd eigenwijs bedenkingen ingeschoven? Liever vat ik het gezegde nog eens samen in de opmerking, dat deze dichter der liefde ook als denker en christen haar niet ziet als een verwoestende, maar als een verheffende kracht, met haar gevaren bekend predikt hij geen ascese; offer en dood vernietigen die liefde niet, maar zijn voorwaarden van haar hoogsten bloei. | |
III.
| |
[pagina 423]
| |
Hij verplaatst ons in de Valsolda, in de kleine plaatsjes aan een der inhammen bij 't meer van Lugano hem zoo intiem bekend. Dat meer met zijn betooverenden glimlach en zijn onstuimig woeden speelt een groote rol in het leven der bewoners van dit afgelegen stukje aarde, van die ‘kleine wereld’ door eenzame bergen afgesloten, maar waar toch wat op het groote wereldtooneel gebeurt zijn invloed doet gevoelen. Want den achtergrond aan den roman geeft niet minder dan de natuur de politiek. Het zijn de jaren der Oostenrijksche onderdrukking die aan de bevrijding voorafgaan: 1851-1859. Toen waren spionage, aanbrenging huiszoeking, geweldpleging aan de orde van den dag. Doch na 1848 begonnen zich in de ‘antieke’ wereld reeds de kiemen der ‘moderne’ te vertoonen: in den strijd om vrijheid, in het opkomen der nationale gedachte, en vooral niet het minst in de onzekerheid en onstuimigheid welke zulk een tijd in de karakters brengt. De tegenstelling tusschen de beide hoofdpersonen van het boek is niet alleen type van een algemeen verschil van geestesrichting, meer evenzeer beeld van den tijd welks woelen en lijden zulke karakters voortbrengt. Met fijnen tact is dit alles: het algemeen menschelijke en het door plaats en tijd bijzondere in de teekening ingewerkt. Dit vooral verleent zijn hoogen rang aan dit kunstwerk. Het boek geeft de geschiedenis van den jongen edelman Franco Maironi die tegen den wil zijner tyrannieke grootmoeder een meisje beneden zijn stand Luisa Rigey huwt. Het jonge paar woont, nadat zeer kort na hun huwelijk Luisa's vrome moeder gestorven was, bij haar oom den ouden ingenieur Ribera. In hen leefde geheel de wrok tegen het vreemde bewind en de nationale hoop, die vol verwachting het oog richt over de Piemonteesche grens naar Turijn. Daarbij zijn zij door de onverzoenlijke oude markiezin Maironi geheel van middelen verstoken, en zouden gebrek lijden indien niet oom Ribera hen uit zijn bescheiden inkomen onderhield. Dit is des te schandelijker van de oude vrouw, omdat zij het vermogen onder zich houdt dat bij testament eigenlijk reeds nu aan | |
[pagina 424]
| |
haar kleinzoon toebehoort, 't geen evenwel geheim was en eerst in den loop van 't verhaal aan 't jonge paar bekend wordt. Deze willen echter dit recht niet doen gelden, te minder omdat tevens uitkomt dat aan den oorsprong van 't geheele fortuin der Maironi's een onrecht kleeft aan een der godshuizen te Milaan aangedaan. Inmiddels leiden zij een sober bestaan, zijn door Oostenrijksche spionnen omgeven en wordt hun toestand nog benarder, als ook de oom zijn inkomen ziet verminderen. Groote gebeurtenissen zijn in dit boek schaarsch, genrestukjes, kleine tafereeltjes en ontmoetingen zeer talrijk. Bijzonder aantrekkelijk zijn die tooneeltjes van het dochtertje Marie, bijnaam Ombretta, met den ouden oom die voor haar altijd weer het liedje van Mipisissi moet zingen. In een bloemlezing van kinderen in de litteratuur zou de kleine Ombretta Sissi een eereplaats krijgen. En dan de wanhoop der moeder als het dochtertje op een middag in 't meir verdrinkt. Zij raakt haar stuur al meer kwijt; haar man, dien zij wel hartelijk liefhad maar van wien zij steeds meer los was geworden, is deels door den nood deels door de nationale hoop te Turijn werkzaam, en zij zoekt haar troost in spiritistisch bijgeloof. Zijn oplossing vindt deze verhouding te gelijk met de nationale toestanden in 1859. Franco trekt ten oorlog en ontmoet nog voor 't laatst op weg naar den troep zijne Luisa, die zich verbijsterd in zijn armen werpt. Maar.... zij hebben geen toekomst meer op aarde. Franco keert gewond uit den krijg, en ziet zijne vrouw terug alleen om te weten dat nieuwe moederhoop in haar leefde en dat zij zijn geloof, dat haar steeds vreemd was gebleven, omhelst. Zij zijn weer vereenigd op den rand van 't graf. En 't boek eindigt met het uitzicht op de geboorte van een kind dat den strijd, de vreugden en de smarten van een nieuwen tijd te gemoet zal gaan. Dat kind, Piero Maironi, vinden wij in Piccolo mondo moderno volwassen terug. Zijn moeder Luisa is reeds twee jaar na zijn geboorte gestorven; ook de overgrootmoeder is niet meer onder de levenden en heeft aan haar achter- | |
[pagina 425]
| |
kleinzoon het groote fortuin der Maironi's nagelaten. Piero is opgegroeid bij verre verwanten, den markies en de markiezin Scremin, heeft zonder echte liefde hun dochter getrouwd, maar de jonge vrouw is buiten hoop op herstel reeds eenige jaren in een krankzinnigengesticht. Zoo leeft de onbestorven weduwnaar, met al de aanvechtingen van een vurig gestel, in het huis zijner schoonouders en in 't stadje waar hij een van de leiders der Katholieke partij is, en als zoodanig door zijn talenten en zijn positie nog jong reeds aan 't hoofd van 't gemeentebestuur staat. Hij is er door zijn ambt en ook door zijn persoon, somber en teruggetrokken, middelpunt van veler belangstelling. De teekening der geheele omgeving, de gezelschapspraat met allerlei toespelingen, zullen wel fijn zijn uitgevoerd; den vreemdeling boeien zij veel minder dan de eenvoudige, pakkende tooneeltjes van 't eerste werk. Een bom in de klein stedelijke wereld werpt de verschijning der rijke vreemdelingen, broeder en zuster, die de villa Diedo betrekken. Tusschen de jonge vrouw Jeanne Dessalle en Piero ontstaat een hartstochtelijke verhouding, en alleen het toeval belet dat zij ten slotte zijn minnares wordt. Op dat uiterste oogenblik wordt Piero geroepen aan 't sterfbed zijner vrouw, die in den dood haar bewustzijn terug heeft, en wier verscheiden bij haar man die schokken te weeg brengt, waardoor hij zijn verzaakt geloof terug en daarbij een nieuwe levensroeping ontvangt. De aantrekkelijkste figuren van 't geheele boek is de priester don Giuseppe Flores, wien Piero zijn strijd en zijn nood in den aanvang reeds had gebiecht, die den afgedwaalde met liefde en gebed blijft volgen, die aan 't slot in de Valsolda, waar Piero bij de graven zijner ouders tot een groot besluit komt, den uitersten wil ontvangt, waarbij geheel het onrechtmatige erfgoed der Maironi's voor een christelijk-sociale onderneming, een landbouw-coöperatie afgestaan wordt. Piero verdwijnt zonder spoor. Wij zullen hem als ‘heilige’ terugzien. Het derde, meest geruchtmakende, werk, bestaat gelijk ik reeds zeide grootendeels uit losse tooneelen. Piero | |
[pagina 426]
| |
duikt op, onbekend, onder den naam Benedetto, als tuiniersknecht in een Benedictijnerklooster. Ik ontleed het boek niet, omdat ik veel er van straks toch moet behandelen. Laat mij hier alleen wijzen op de bijfiguren die bijzonder in 't licht staan: don Clemente den kloosterling, die met zijn raad en vertrouwen Piero-Benedetto steunt, in hem den ‘heilige’ ziet, dien de kerk noodig heeft; het echtpaar Selva in wier huis de kring bijeenkomt, die een hervorming binnen de kerk beoogt; diens schoonzusje de Protestantsche Noemi, een der liefelijkste gestalten, die onze dichter heeft geteekend. De draad, waaraan dit losse verhaal min of meer vast zit, is dat Benedetto uit het klooster, waar hij als leek en werkman onderkomen had, weggewezen, daarop te Jenne in 't Sabijnsch gebergte als wonderdoener door het bijgeloovige volk vereerd, eindelijk te Eome komt, waar hij velen om zich verzamelt, altijd gelijk te Jenne onder sluipende maar zeer werkzame tegenkanting der priesters, een ontmoeting heeft met den paus en eindelijk aan uitputting sterft. Il Santo is een serieus en nobel boek, een meesterstuk is het niet. De held, voor wien de belangstelling van menschelijke sympathie bij de lezers van picc. m. moderno al niet zeer groot is, wordt hier geheel tot een ideale figuur, grootendeels naar de Christusgestalte gecopiëerd. Zijn beteekenis heeft dit boek door zijn ideëen, door den kijk dien het geeft op toestanden; de menschen zijn er te weinig wezens van vleesch en bloed. Zal dit anders worden wanneer de dichter, gelijk verluidt, zijn serie mocht besluiten met La Santa? Dat zou dan een boek wezen waarin Jeanne, die het crucifix heeft gekust haar door Maironi stervend toegereikt, zelf een heilige zou worden. De taak is zwaar. Mocht Fogazzaro haar aandurven, dan hoop ik er hier ter plaatse verslag van te doen. Uit mijn vluchtige overzichten blijkt reeds hoeveel gewicht hier de psychologie heeft. Men proeft nog wel den ouden lyricus met zijn pathos en sentiment, men hoort | |
[pagina 427]
| |
wel den prediker die zijn personen laat redeneeren, maar de psycholoog wint het van die beide, vooral in 't eerste reeds minder in 't tweede, 't minst, schoon toch nog altijd, in Il Santo. Eer ik hierover uitweid wil ik nog wijzen op de fijne trekjes en humoristische tooneeltjes, waaraan deze boeken, weer in de zooeven aangegeven orde, zoo rijk zijn. Ik kan ze ook niet bij benadering volledig opsommen; waarschijnlijk gaan nog vele voor den uitlandschen lezer verloren; ik wil er toch enkele staaltjes van geven. Reeds dadelijk het genrestukje waarmede picc. m. antico begint: Pasotti, een der straks genoemde spionnen en handlangers der oude markiezin, op een guren, winderigen dag in een bootje op 't meer, zijn doove vrouw, de bibberende ziel in doodsangst in 't schommelende schuitje tyranniseerende en plagende. En dan die gezelschappen en maaltijden bij de statige markiezin die haar gasten, een serviel troepje van ambtenaren, priesters enz. met alle nuanceeringen van minachting, zoowel ruwheid als vleierij behandelt. Het is de avond waarop in haar salon het verdrinken der kleine Ombretta bekend wordt. Ieder is verlegen; hoe zal de kwade oude vrouw, wier onverzoenlijkheid jegens de ouders van 't kind genoeg bekend is, de zaak opnemen? Zij is somber en zal heden avond haar partijtje niet maken; de gasten kunnen alleen spelen. Met magistralen ernst beslist zij: jammer voor 't kind, voor de ouders is 't een straf van God. En nu de houding der gasten: bij enkelen komt een beter gevoel op tegenover zooveel hardheid, de meesten haasten zich op de aangeslagen noot mee te zingen; 't gelukkigst is wel het doove oudje dat in stilte haar pater's, ave's en gloria's prevelt. En dan in dienzelfden nacht de bange droomen en de doodsangst der booze oude vrouw, die zij meer dan half vergeet als kort daarop haar kleinzoon voor haar staat. Niet licht zal men die tooneeltjes vergeten. Evenmin die andere oude markiezin Nene Scremin uit picc. m. moderno, de kleine ziel die 't geheele huis op stelten brengt, omdat een ei verdwenen is in de vasten; ten slotte blijkt haar man 't verorberd te hebben. Maar | |
[pagina 428]
| |
bij al haar zieligheid en onhandigheid, bij al haar doorzichtige slimheid en onverstaanbare mededeelingen, hoe innig vroom en goed is die oude vrouw! En dan die bijeenkomst in 't begin van 't derde hoofdstuk, waar men samenspant tegen Maironi en ieder den ander te sluw af wil wezen en niet durft te zeggen, wat hij toch wil doen verstaan. Schaarscher zijn humoristische trekken onder den diepen ernst van Il Santo; maar de hertogin en de Engelsche lady, die te Jenne trachten met den heilige aan te binden, zijn toch ook heel goed gezien. Natuurlijk gaf ik slechts enkele proeven uit vele. Grappig is onze schrijver eigenlijk nooit; maar de humor die bestaat in fijnen zin voor schakeeringen is bij hem overvloedig. Hij ziet der menschen kleine ambitiën en de kronkelwegen die zij betreden. Hij kent hun slimheid en hun serviliteit, hun zuurheid en hun zoetelijkheid. Hij toont dit alles als kunstenaar, zonder sententies, maar eenvoudig door die kleine roerselen bloot te leggen. 't Is geen satire; de humor komt hier van zelf te voorschijn uit de fijne toetsen der psychologie. | |
IV.
| |
[pagina 429]
| |
niet veroordeeld, maar aan liet geestelijk, zedelijk oordeel onderworpen. Ik ken weinig romans die erotische onderwerpen zoo gezond behandelen. In welk licht de schrijver der ‘ascensioni’ dit onderwerp ziet heb ik reeds doen kennen. Nu moet ik de gestalten beschrijven die de psycholoog heeft geteekend. Merkwaardig genoeg is telkens de man de meer spontane, impulsieve natuur, de vrouw verstandelijk, sceptisch, koel; de man geloovig, de vrouw ongeloovig. Schoon de liefde van den man zinnelijker is die der vrouw geestelijker, kan de eerste toch in de proef van 't leven den toets meer doorstaan; de man heeft de grootere, de ware liefde; hij staat ten slotte hooger. Met diepen blik en fijn gevoel is de verhouding van Franco en Luisa geteekend. Zij hebben elkander hartelijk lief, maar de tegenstrijdigheid hunner karakters die hen tot elkander heeft getrokken, maakt dat zij ook telkens elkander afstooten. Het is waarlijk niet uiterlijk opgevat, dat hij trouw zoon der kerk en zij aanvankelijk onverschillig, later ongeloovig is, dit onderscheid hangt met geheel hun dieper wezen, hun levensinhoud samen. Hij is een artistieke natuur, zonder vasten aanpak aan 't leven, tevreden met een vrij ledig bestaan, waarin hij bloemen kweekt, muziek maakt, vrouw en kind liefheeft, en droomt van andere tijden, waar hij meer t'huis zou behooren. Zij is een zeer positieve natuur, werkzaam, met helder verstand en practischen zin. Zij heeft haar man lief, maar ziet en beoordeelt hem vrij streng, en zij moet erkennen: haar geheele ziel, haar diepste wezen behoort hem niet, de fiere onafhankelijkheid van haar geest bood ten slotte aan de liefde weerstand. En als zij in den nood des levens gedwongen wordt eens haar geheele gemoed te luchten, dan kan zij niet anders dan haar man bitter krenken. Want zij vindt hem met zijn kunstzin en zijn godsdienst zwak en ledig, haar kloek verstand en krachtige energie minachten hem. Telkens komt dit uit: hij zal zijn kind voorhouden dat God ze ziet; zij zal het kind inprenten dat dit of dat op zichzelf als kwaad te schuwen is. Hij wil uit een zekere fierheid en piëteit, waarbij een tintje van gemakzucht, zijn | |
[pagina 430]
| |
grootmoeder over dat geld niet lastig vallen; zij heeft de sterkste behoefte der oude vrouw haar verontwaardiging in 't aangezicht te slingeren over zooveel onrecht en laagheid. En toch; - 't is een uiterst fijne opmerking des schrijvers; - toch leefde zij minder in de werkelijkheid dan haar man met zijn bewegelijken, droomenden geest en en zijn ontvlambare verbeelding. Want Franco had zijn fantazie naar buiten en zijn rede in de diepte, de koelere Luisa wist uiterlijk haar verstand over haar leven te doen heerschen, innerlijk werd zij door vurige fantazie geleid. Dit kwam sterk uit in de beproeving. Franco berust en vindt troost in de gedachte aan den hemel waar hij zijn dochtertje terug zal vinden, Luisa twist met de voorzienigheid en verwerpt hartstochtelijk wat zij nog van algemeen geloof aan God over had. En nu zal steeds meer blijken, hoezeer hij boven haar staat. In de lange tijden van afwezigheid schrijft en denkt hij te Turijn veel warmer aan haar, dan zij aan hem. Haar trotsche geest is door het leed geheel gebroken, terwijl Franco, meer kinderlijk van van zin, zich vermag op te richten. Voor haar is er geen toekomst meer, in het telkens oproepen van den geest van 't gestorven kind dreigt haar geest geheel beneveld te worden; voor hem worden 't aardsche vaderland aan welks bevrijding hij mee zal werken en het hemelsche tehuis waarop zijn geest zich richt, steeds meer een werkelijkheid. En zijn geloof en zijn liefde wint haar ten slotte terug; terwijl zij niet anders meer wilde dan te leven bij 't graf van Ombretta, ontkiemt na die ontmoeting te Isola Bella zoo sober en echt en rein beschreven, weer nieuw leven in haar. En 't verwondert ons niet dat zij ten slotte ook voor zijn geloof gewonnen wordt, in het opschrift op het graf van haar Franco noemt Luisa zich ‘de zijne in God.’ Geheel anders dan het huwelijk tusschen het burgermeisje dat in armoede zich aan haar Franco verbond is de liefdesbetrekking tusschen haar zoon, als kind der weelde opgegroeid, en de verpersoonlijkte verleidster, Jeanne Dessalle. Men heeft verwantschap tusschen de beide | |
[pagina 431]
| |
vrouwenfiguren willen opmerken, toch is 't verschil niet minder groot, het ligt waarlijk niet alleen in de uiterlijke omstandigheden. Jeanne is veel hartstochtelijker in de liefde, heeft veel minder behoefte aan en neiging tot werkzaamheid, zij loopt geen gevaar om, gelijk Luisa, tot de grenzen van den waanzin te komen. Zij is modern nog in anderen zin, nml. die van haar verfijnde beschaving. Daarbij leeft zij in abnormale toestanden en omgeving, waarin wij ons een natuur als Luisa niet zouden kunnen denken. Zij is feitelijk, niet wettelijk van een ruwen en onwaardigen man gescheiden en leeft met haar broeder Carlino in de groote wereld, die vaak een dubbelzinnige en twijfelachtige wereld is. Het zijn beschaafde en geestige lieden, die haar partijen bijwonen, maar men spreekt in 't kleine stadje zonderling over de vreemdelingen die hun vrijdenkerij en ongodsdienstigheid niet verbergen, over de gescheiden vrouw en haar broeder in de villa Diedo, waar vrije manieren en soms losse gesprekken heerschen; en vele preutsche dames zouden er niet gaarne den voet zetten. Ook in haar omgang met Piero doet en zegt Jeanne meer dan velen in een vrouw van selfrespect verwachten. Toch blijft zij onder dit alles een hoogstaand, rein karakter, vrij van vooroordeelen maar nobel van zin. Van lagere passie is haar natuur afkeerig, en haar huwelijk heeft dien afkeer zeer versterkt. Haar hartstocht is niet zinnelijk, zij wil een verheffende, een veredelende liefde, die haar hart en leven vervult. Zij is de grande amoureuse die geheel voor en met haar geliefde leeft. Zij wil hem boeien, maar allerminst als coquette met hem spelen; hem aan zich binden, zoodat hij voor lagere liaisons gevrijwaard in haar zijn geestelijke geliefde zal vinden. Tot Piero gaat er van Jeanne een magnetische bekoring uit, en ook hem staat wel die geestelijke band voor den geest. Maar niet slechts heeft hij telkens weer andere aanvechtingen, doch de gedachten van een dergelijke hoogere, platonische verhouding, voor wier gevaar don Giuseppe zijn biechtvader hem waarschuwt, geeft hem geen vrede; soms is hij in haar bijzijn rustig, doch meestal brengt zij | |
[pagina 432]
| |
zijn ziel in onrust. Toch sleept zij hem telkens mee; op twee beslissende oogenblikken: te Praglia en dien nacht te Vena, juist nadat hij 't besluit had genomen elken band met haar te verscheuren. Hij kan niet van haar loskomen al wil hij het telkens. Zij heeft voor hem altijd iets van de verleidster die hij schuwt en vlucht, toch brengt zij hem altijd weer onder hare macht en maakt van hem een ander man. Ten slotte gevoelt zij, dat zij hem niet kan vasthouden dan door zich geheel aan hem te geven, en schoon zij hem altijd weerstand bood en trots haar tegenzin zal zij hiertoe komen, liever dan hem te verliezen. Ware zij zijn minnares geworden zij zouden verbonden gebleven zijn, maar de andere stemmen in hem zouden niet tot zwijgen zijn gebracht. Dit is het tragische in de verhouding welke picc. m. moderno teekent. Zij volgt, vervolgt hem met ware, diepe liefde, zij houdt hem vast en gevoelt toch dat zij hem niet geheel vasthouden kan; hij zoekt andere, hoogere dingen, zijn geweten protesteert tegen de zwakheid die hem in haar boeien slaat: zij zoekt hem steeds en hij wil, doch kan niet haar ontloopen. Zoo is haar liefde veel echter, haar leven, haar godsdienst. Zij verwijt zich niets: ontneemt zij iets aan de krankzinnige vrouw? Wil zij iets anders dan haar geliefde verheffen en gelukkig maken? Zij dringt in zijn wezen door, zij doorgrondt en kent hem, zij heeft voor hem reine toewijding, die ten slotte het grootste offer zal brengen. Voor hem is zij veel minder persoon, zij is het ‘ewig weibliche’, de lokstem, en dit maakt hem tegenover haar beurtelings zwak en hard. Doch in hem woelen sluimerende hoogere behoeften die haar vreemde zijn. Zij is een intellectueele natuur, door en door sceptisch, op wie godsdienstige indrukken van haar jeugd niet anders dan voorbijgaande en nooit diep vat hebben gehad. Aan een andere wereld dan deze heeft zij geen behoefte. En als Piero, mede door haar aanraking, zijn kerkelijk geloof over boord heeft geworpen, dan onderscheidt zij juist en scherp wat er in de onbewuste diepte van zijn wezen nog van mystieke vroomheid sluimert. Ook | |
[pagina 433]
| |
tegenover het socialisme, dat langzamerhand bij hem de plaats van religie gaat innemen, staat zij afkeurend. Zoo beoordeelt ook zij haar geliefde en ziet veel van wat in hem omgaat als zwakheid en illusie, doch er is niets van den bijsmaak van geringschatting die Luisa's oordeel over Franco heeft. Integendeel: zij heeft oog voor het groote en bijzondere in zijn wezen, en ook hetgeen in hem haar vreemd is bewondert zij. Zal haar liefde hem reinigen, de zijne zou haar moeten verheffen, en met diep leed ontwaart zij wat hem van haar verwijderd houdt, ja zelfs gevoelt zij fijn als hij haar voor liefde medelijden schenkt. In Il Santo is hun verhouding niet meer het voornaamste onderwerp, maar de aangehouden toon klinkt toch nog door het boek. Voor Piero-Benedetto is Jeanne een wroeging; hij denkt aan haar en erkend ten volle dat zij het is die hun betrekking zoo lang rein heeft gehouden; maar het eenige wat hem nu nog aan haar bindt is de vurige begeerte haar tot zijn geloof te brengen. Eigenlijk heeft hij haar nooit waarlijk liefgehad, en hiervan wordt hij zich bewust door zijn opkomend, aanstonds teruggedrongen gevoel voor de jonge Protestantsche: ware Jeanne als Noemi geweest, hij zou zich wellicht niet hebben losgescheurd. Jeanne, met haar gewonde hart, volgt hem van verre, hij is steeds de alles verslindende, de eenige gedachte van haar hart. Zij gaat zijn gangen na, zij werkt voor hem, beschermt hem in gevaren, en als alles hem schijnt te begeven is er een oogenblik waarop hij gevoelt dat die trouwe liefde nog over hem waakt. Bij een ontmoeting, de eenige, wijst hij haar af, maar met de belofte haar op 't uiterste oogenblik tot zich te roepen. In de gestalte van Jeanne komt hier een trek naar voren die zich voegt bij dat selfrespect en die liefde, die wij reeds uit 't vorige boek kennen: haar onkreukbare waarheidszin. Wat bij Luisa het gevoel voor recht was dat is bij haar de behoefte aan waarheid. Zij zou alles, letterlijk alles aan haar liefde offeren: liegen kan zij nooit. Als zij in sterke gemoedsbeweging, en oprecht in de overtuiging van het oogenblik, heeft neergeschreven ‘ik geloof’, | |
[pagina 434]
| |
dat woord dat haar toch in elk geval hem nader moet brengen, dan zendt zij 't hem niet toe, omdat het gevoel zich aan haar opdringt, dat zij die belijdenis toch niet getrouw kan blijven. Als de ure gekomen is dat hij haar roept, en alles in haar zegt: tot hem, dan is zij nog te waar om er bij te voegen: en tot zijn God. Haar sceptische natuur is door en door eerlijk, zij zou er van gruwen den stervende met een leugen te naderen. Zoo verdient zij stellig de laatste te zijn op wie de stervende oogen van Piero rusten: en... zij kust het crucifix. Dit weten wij: zal zij La Santa worden, dan zal het geloof van Piero in waarheid het hare zijn. | |
V.
| |
[pagina 435]
| |
innemen. Zijn geheele leven, zijn strijd met een zwaar te bedwingen sensualiteit, zijn overgevoeligheid: alles is bij hem ziekelijk getint. Hij hoort stemmen en zijn roeping zal hij in extatischen toestand ontvangen. Voor de wereld is hij een zenuwlijder. Het geldt hem evenzeer als de menigte te Jenne, wanneer een arts in het weinig zeggende jargon der psychiaters hetgeen daar voorvalt, rangschikt onder de gevallen van ‘mystieke psychopathie’. Het is een stout stuk van Fogazzaro deze noot zoo vol te doen klinken. Is de wetenschappelijke geest des tijds hem te machtig geweest? Ik meen dat hij zelf zijn bedoeling duidelijk doet uitkomen. Hij weet dat van ouds de heiligen, een heil. Theresa en zoo velen, ja Paulus en Mohammed, gehallucineerden zijn geweest. En toch heiligen? Hij gelooft het vast, en aanvaardt niet de verdenking: nu ja, vroeger waren of heetten zij heiligen, maar in elk geval heden heeten zij nog slechts hysterici. Don Giuseppe schudt tegenover die taal der medische wetenschap wat treurig, wat verlegen, toch eigenlijk ongeloovig, door die wijsheid niet overtuigd, het hoofd. Fogazzaro zal wel 't zelfde doen. Hij zal zich niet bij machte gevoelen de grens aan te wijzen tusschen physisch-psychische stoornissen en geestelijke verschijnselen. Maar, juist doordat hij zoo de volle maat geeft aan die andere zijde laat hij te sterker de zelfstandige beteekenis der geestelijke bewegingen uitkomen, zij het dan ook dat deze in het menschelijk organisme met allerlei verschijnselen gepaard gaan, waarover de medicus oordeelt. Wie is alsnog in staat het zoo samengestelde weefsel der physisch-psychisch-geestelijke verschijnselen te ontwarren? Is de heilige niet eenvoudig zonder meer een neurasthenicus, stellig moet hij een bekeerde wezen. Fogazzaro heeft gevoeld dat hij zijn held niet kon laten blijven op den weg van traditioneel kerkgeloof, noch zonder strijd en schokken tot heiligheid doen komen. Van een leven van uitspatting of groven werelddienst hebben een Augustinus, een Franciscus van Assisi zich bekeerd. Eenigszins anders is de weg van Piero Maironi. Hij is in 't | |
[pagina 436]
| |
katholiek geloof opgegroeid en dit wortelt zoo vast in zijn ziel dat hij den boom wel kan kappen, maar nooit die wortels uitroeien. Hoe heeft eindelijk dit geloof hem geheel doordrongen? Langen tijd gevoelde hij zich niet bevredigd; de uitvoerige biecht waarin hij zijn hart opent voor don Giuseppe, in dat tweede hoofdstuk van picc. m. moderno zoo buitengewoon boeiend voor wie in zielstoestanden belang stelt, toont ons waar het bij hem hapert. Zijn geloof geeft hem niet de kracht om telkens opkomende aanvechtingen te bannen. Hij moge om zich te kastijden en het vleesch te temmen zelfs zijn arm zengen in een brandende kaars: het baat niet. Zoo komt hij tot den priester om hulp; hij meent dat alleen de kloostercel hem rust zal geven. Doch: aan den getrouwden man, al is zijn vrouw levend dood, staat de kerk zulks niet toe; en dan: het zou toch niet helpen, de verzoeking zou hem vergezellen. Doch blijft hij in de wereld, de trouwe zonen der kerk in wier kringen hij vooraan staat en strijdt, versterken hem waarlijk niet in 't geloof. Wat hij ziet van hun wereldsch leven bij trouw aan kerkelijke praktijken, van hun politieke intrigues in naam van geestelijke belangen: het boezemt hem weerzin in. Hij twijfelt niet, maar hij wil buiten de wereld zoeken wat hij in de wereld niet levend kan bewaren. Bewonderenswaardig zijn de wijsheid en de tact waarmede don Giuseppe, die deze ontroerende biecht hoort, den boeteling troost en raadt. Hij houde zijn verzoekingen niet voor ongehoord zwaar, zij zijn van gewone soort. Hij worde niet bijster aan de kerk die steeds zoovele heiligen heeft geteld, omdat de enkele tientallen van hen die hij kent hem uit de hand vallen. Hij breke met de gevaren die hem dreigen, hij breke ook den geestelijken band met Jeanne, maar blijve in de wereld, hij hebbe zijn cel in eigen hart, waar Jezus tot hem spreekt, Jezus die hem streng en bedroefd aanziet, wiens liefde machtig blijft hem te vergeven en te vernieuwen. Denzelfden dag nog, waarop de priester zoo tot hem sprak, heeft de ontmoeting bij 't klooster te Praglia plaats waarin Jeanne hem geheel herovert. Sedert dien dag | |
[pagina 437]
| |
verzuimde hij zijn kerkelijke plichten en trotseerde de publieke opinie in zijn omgang met de villa Diedo. Maar het kalme ongeloof en de rustige wereldsgezindheid van Jeanne konden nooit de zijne worden. Hij leeft buiten zijn geloof, meent het afgeschud te hebben, het sluimert toch nog in hem. Hij heeft met de Katholieke partij gebroken, maar zich daarom niet bij de liberale of de socialistische aangesloten. Ook de laatste is als kliek niet naar zijn zin; hij droomt van een apostolaat van sociale rechtvaardigheid zonder vijandschap tegen de Roomsche kerk, en waarbij 't geen 't socialisme hersenschimmigs, baatzuchtigs, of oproerigs aankleeft is uitgezuiverd. Zelf wil hij nu die sociale rechtvaardigheid toepassen door van zijn vermogen afstand te doen. Het plan begint bij hem te rijpen, zoodra hij weet dat aan dat goed der Maironi's onrecht kleeft. De vraag naar de billijkheid van particulier bezit is geheel vermeden; in dit speciale geval spreekt recht en onrecht duidelijk. Niet zonder zelfverheffing bedenkt Maironi dat hij buiten de kerk gaat kiezen wat de hoogste roem is van de heiligen der kerk: vrijwillige armoede. Het keerpunt ia zijn leven brengt het sterfbed van Elisa, onmiddellijk nadat passie hem voor goed aan Jeanne scheen te zullen kluisteren. Met aandoenlijke soberheid is dat uiteinde beschreven, de scheiding die in waarheid de nooit recht verbonden echtgenooten voor goed in den geest vereenigt, de eerste vlijm in Piero's ziel door de vraag zijner vrouw of hij dan niet meer bidt, kortom deze geheele dood gezien in lumine vitae. Aanstonds volgt nu de bijzondere roeping van Piero. Hij ontvangt ze niet door een intellectueel bewust worden, ook niet in een strijd om vergeving zijner schuld, maar in een visioen, met een evidentie waaraan hij later nooit heeft getwijfeld. Woorden als: waarom weerstaat gij mij? en: magister adest et vocat te (de meester is daar en hij roept u) treden voor zijn geest, en in een visie ziet hij zijn leven en zijn dood voor zich en ontvangt de roeping tot een leven van volkomen verloochening en tegelijk tot een | |
[pagina 438]
| |
groote taak in de kerk. In een verzegeld geschrift legt hij neer wat hem wedervaren is, dat hij in handen stelt van den priester met bevel het eerst na zijn dood te openen. Treffend is don Giuseppe's houding hiertegenover. Hij wil den overspannen jongen man kalmeeren, hij roept hem tot de werkelijkheid terug door hem er op te wijzen allereerst aan de stervende Elisa den troost te brengen dat haar gebed voor haar man verhoord is, hij wil vooral op den voorgrond brengen de vergiffenis van schuld die Piero nu zeker is geworden. Eigenlijk staat hij min of meer twijfelend tegenover de visie, en de roeping en taak die zij insluiten zou; maar de wijze en nederige priester buigt zich voor Gods raad en weg met den jongere, dien hij met zijn zegen zal begeleiden. Na den afstand van al zijn goederen verdwijnt Piero om als tuinier bij de Benedictijnen te Subiaco op te duiken, waar wij hem vinden, nadat hij er reeds drie jaar verborgen heeft geleefd. Hij is dus priester noch monnik geworden. Trouwens, in 't begin van Il Santo is hij nog min of meer onzeker aangaande den weg waarop God hem leiden zal. Voorloopig leeft hij van zijn handenarbeid, maar is daarbij overvloedig in vasten en bidden, ook in studie en nadenken, terwijl zijn wandel en omgang op allen een diepen indruk maken van heilig leven. Zal hij de heilige worden naar wien sommigen uitzien hier en daar, en die tot heil der kerk als leek zal werken en getuigen? Hij stelt zelf zich die vraag niet, hij heeft geleerd te wachten op den meester die tegenwoordig is en hem roept. Dien Heer lief te hebben en te volgen is 't groote gebod, ver boven het zelfzuchtig najagen van eigen behoud. Dit leeren hem telkens weer Augustinus en de Imitatie. De gebeurtenissen zullen hem Gods wil doen kennen. De omgang met don Clemente, zijn vromen leidsman, die alras zijn groote krachten en gaven speurt, heeft hem voorbereid. De vrije en hooge denkbeelden in den kring van Selva opgeworpen krijgen vat op hem. Het weder-verschijnen van Jeanne in zijn omgeving brengt een wending in zijn lot. Benedetto, die soms verlof kreeg, | |
[pagina 439]
| |
buiten 't klooster zich af te zonderen om te bidden, worstelt in een stormnacht eerst met de matheid van zijn ziel daarna met de verzoekigen van grootheid die in een visioen op hem aandruischen. Het beeld van die onstuimige zielsaandoeningen en schokken in geheel het organisme is met groote zorg geschetst. Is het juist? Mij dunkt dat zulk een tafereel, al is het ‘verdicht’, een plaats verdient onder de geestelijke documenten zooals een William James ze verzameld heeftGa naar voetnoot1). Ten slotte is het de zedelijke mensch wien een gebed van volkomen onderwerping uit de Imitatie in het hart wordt gelegd, en die het gevaar overwint van in hoog geestelijke ervaringen en momenten God te verzoeken. En - merkwaardig - aanstonds na dien nacht vertoont zich wat voortaan als een noodlot hem zal vervolgen: het geloof van velen dat zijn aanraking wonderen werkt. Liever dan Piero-Benedetto op zijn weg te volgen wil ik de trekken van zijn geestelijk bestaan trachten samen te lezen. Zwaar is zijn innerlijke strijd, waarop alle nadruk valt, veel meer dan op zijn toch ook waarlijk harde ervaringen in de wereld. Deze strijd is doorgaande die van den Katholieken heilige, niet die van den Protestantschen vrome, of van den modernen mensch. Het is geenszins verstandelijke twijfel noch de menigerlei questies van de drukke wereld, waarin wij leven, wat op hem aanstormt. Ook over zijn roeping aarzelt hij niet: het visioen blijft vast staan. Evenmin is het schuldgevoel dat hem kwelt, al noemt hij zich bij herhaling een groot zondaar; datgene wat in de Protestantsche wereld zoo vaak beschreven is als de strijd der bekeering, de ‘Busskampf’ vinden wij bij hem weinig. Maar zijn aanvechtingen zijn nu en dan nog die der zinnelijkheid, al is deze grootendeels overwonnen; erger is het telkens terugkeerende gevoel van dorheid en geestelijke leegte; het ergst de opwellingen van hoogmoed waardoor hij den strijd zou gaan opgeven. | |
[pagina 440]
| |
Treffend is het tooneel waarin de abt van 't klooster van Subiaco hem met gewilde hardheid behandelt en hem in de wereld uitstoot: Benedetto buigt ootmoedig voor 't wreede woord, want de vernedering is hem welkom en lief; doch als de abt door zijn ouders aan te tasten buiten de grens gaat, dan wijst Benedetto hem fier en zelfstandig op dit vergrijp: ten slotte gevoelt hij zich in de hand van God niet van den abt, en deze komt sterk onder den indruk van zooveel echte vroomheid. Het diepst dringen wij in het gemoed van den heilige door bij 't lezen van een niet verzonden brief aan don Clemente. Piero is tijdelijk gast van Selva, in dien geestelijk zoo reinen en sympathieken kring heeft hij het goed; te goed; want niet tot een dergelijk geestelijk genot heeft God hem bestemd, hij gevoelt zich van God verlaten, overgeleverd aan al de benauwende gedachten die in hem woelen, waaraan hij alleen ontkomen kan door zijn roeping te volgen: naar Rome, Rome. Daar te Rome wachten hem de verschrikkingen van vervolging, van lijden, de verzoekingen der laatste uren. Het is fijn gevoeld dat onder die verzoekingen deze de zwaarste is dat de visie van zijn dood: onder een boom met het ordekleed over hem heen, naar de letter niet in vervulling gaat, alsof daarmede datgene waarop hij zijn leven had gebouwd hem ontviel. Geen schrijver is opgewassen tegen de zware taak zulk een figuur te teekenen. Ook Fogazzaro niet. Maar hoe voortreffelijk veel van zijn werk is, zal ons blijken als wij op de grenzen van zijn kunst in dezen wijzen. Ik heb reeds aangeduid dat de psychologische ontleding de heiligheid niet kan verklaren. Als zij deze niet wegredeneert door ze tot neurasthenie terug te brengen, wat zal zij dan vermogen? Welnu het is zeker dat de heilige al meer het fletse, onbelijnde krijgt van een ideaalfiguur, van een Christustype, waarin dan toch altijd slechts enkele trekken van Christus zijn. Doch wat het menschelijke is, en waarop ik dus hier bij voorkeur gewezen heb: het is de strijd om tot die heiligheid te komen en haar te | |
[pagina 441]
| |
bewaren. Eigenlijk vooral het laatste. Het bezwaar heeft Fogazzaro zelf gevoeld, waar hij een en ander maal den heilige als in bovenaardsch licht in ongenaakbaren glans voor de menschen doet staan, gelijk Jeanne, toen zij hem als verheerlijkt voor zich zag, alle aardsche hoop verloor. In deze Jeanne lag ook een groote klip voor het boek. Eigenlijk mag de heilige haar evenmin ontmoeten als loslaten. Zal hij zijn eigen zaligheid werken zonder zich om haar in de wereldsche laagte te bekommeren? Maar hoe kan hij met haar in aanraking komen? Van een strijd met haar hartstocht of een ontwaken van passie voor haar in hemzelf mag toch geen sprake zijn. Fogazzaro heeft 't bezwaar opgelost door de ééne onvermijdelijke ontmoeting te doen plaats hebben in een gewijde grot die ‘Silentium’ gebiedt, en waar alleen de fluisterende vraag, of zij tot het geloof gekomen is, mag gehoord worden. Maar met dat al is het tooneel pijnlijk stroef. Bijzonder fijn daartegen is, dat in dit boek de edelste eigenschappen bij Jeanne naar voren treden, zoodat wij voorbereid zijn op 't verzoenende slot. De zwaarste proef voor onzen schrijver waren echter de redevoeringen van den heilige, ik schreef bijna de preeken, te Jenne, in dat bovenvertrek achteraf te Rome waar zijn getrouwen als de oude christenen in de Katakomben samenkwamen, eindelijk van zijn sterfbed. Hij predikt tegen het bijgeloof en tegen de aardschgezindheid der menigte; hij wil bewegen tot geloof en gebed, waardoor de zegen Gods ervaren, de macht Gods werkzaam wordt. God te zoeken en te vinden in nederigheid, armoede, gebed, arbeid: ziedaar zijn leer en leven. Een imitatie van Christus, waardoor het Evangelie weer de wereld zal winnen. Hiertoe op te wekken, hiervan te getuigen zijn ook de leeken geroepen, want de kerk bestaat niet enkel uit de priesterschap. Zij die dit leven leiden zullen, van echten broederzin (het ware sociale gevoel) doordrongen, zich vereenigen om op elk levensgebied het geloof te doen zegevieren. Maar zij zullen tevens trouwe zonen der kerk blijven, ja haar beste zonen, want in hen leeft het ware beginsel van 't Katholicisme. | |
[pagina 442]
| |
Zoo is het hem zelf op zijn sterfbed een troost dat de paus hem gezegend heeft. Geheel bevredigend zijn deze redevoeringen niet. Het was even hachelijk den geest van den heilige in den vorm van een leer te kleeden, als ondoenlijk hem niet te laten prediken. Het kan niet anders of redevoeringen als deze hebben iets verkillends, of iets theatraals. Ik zal niet zeggen dat Fogazzaro dit heeft kunnen vermijden. En in die uiteenzettingen èn in sommige tooneelen is wel wat makelij. Dat de heilige behalve met den paus ook nog met den minister van binnenlandsche zaken een onderhoud moet hebben, vinden wij onnoodig en opzettelijk. Zoo is er meer. Doch de diepte en grootheid van het boek komt sterk uit als men het legt naast bekende, veel gelezen Protestantsche religieuse romans. Hoe armzalig is daarbij Frenssen met zijn Hilligenlei! Hoe pover zelfs Rohert Elsmere, en over 't geheel al die verhalen met de belangwekkende historie hoe een orthodoxe dominé modern wordt. Zou de Katholiek zooveel meer van de religieuse psychologie weten te geven dan de Protestant? Dit is in elk geval zeker dat terwijl zoo luide geroepen wordt dat het Christendom heeft uitgewerkt, dat het in elk geval gansch nieuwe vormen zou moeten hebben, wilde het in onze wereld levensvatbaar zijn, terwijl men van ‘heiligen’ alleen spreekt met de bijvoeging ‘middeneeuwsche’, een boek als dit een indrukwekkende getuigenis brengt voor heiligheid als de kracht voor dit leven met de belofte der toekomst. Wij kunnen allerlei voorbehoud maken, wij kunnen aantoonen dat de stoute greep den christen-kunstenaar niet volkomen gelukt is, wellicht nooit gelukken kan. Doch dat wij hier een boek hebben door de Imitatie ge-inspireerd, en niet van een dilettant, die van buiten de dingen des geloofs beschouwt maar als de getuigenis van een geloovig christen die de ziel van den ‘heilige’ tracht te peilen: dit mag stellig wel een teeken des tijds heeten. | |
[pagina 443]
| |
VI.
| |
[pagina 444]
| |
doch de echte Katholiek doorschouwt het uiterlijke en gebrekkige ook in deze beschrijving.Ga naar voetnoot1) Voor de ellenden en de gevaren der kerk toonen de schrijver en zijn held zich allerminst blind, al gelooven zij dat deze haar heerlijkheid niet kunnen wegnemen. Aan het opzettelijk blootleggen dezer krankheden is het geruchtmakende tooneel van het bezoek op 't Vatikaan gewijd. Ik kan niet ontkennen dat ik dit gedeelte met eenig vooroordeel begon te lezen. Een ontmoeting met den paus behoort tot de obligate effectstukjes der hedendaagsche litteratuur. Zola heeft er zich aan gewaagd in Rome, en Marie Corelli heeft ook dezen deun van haar draaiorgel afgedraaid. Ik moet evenwel bekennen dat mijn vrees bij de lezing van Fogazzaro's hoofdstuk beschaamd werd. De heilige vindt de gelukkigste uitdrukken om de vier booze geesten te brandmerken die in de kerk den invloed van den Heiligen geest weerstaan. Zij heeten: leugen, heersch-zucht, geldzucht, onbeweeglijkheid. En de paus erkent ten volle de waarheid die tot hem spreekt; vele dezer dingen heeft de geest ook reeds in zijn hart gezegd. Maar hij kan dit inzicht niet aanstonds in daden omzetten, niet slechts uit onmacht, uit voorzichtigheid, uit politiek, maar omdat hij de opperherder van millioenen, verantwoordelijkheid draagt voor de zielen en veel en velen moet ontzien zal hij 't schip der kerk veilig sturen. Piero kan alleen met God te rade gaan; den kerkvorst is opgelegd met de gewordene toestanden rekening te houden. Maar hij zegent den heilige die dezen zegen als van boven komende ontvangt. De paus verontschuldigt zich dus niet, gelijk velen het voorstellen, de kerk blijft de meerdere ook over den heilige. Die kerk heeft plaats voor alle vroomheid, in haar woont de kracht de booze geesten te overwinnen. Dat die kerk van heiligen en martelaren ook in onzen tijd haar universeel karakter behouden heeft: ziedaar een hoofdgedachte door don Giuseppe en don Clemente, door Piero en Selva, ja ook door de paus zelf uitge- | |
[pagina 445]
| |
sproken. De God der waarheid openbaart zich op verschillende wijzen: in het geloof, in de wetenschap, in de stemmen der menschelijke ziel: dit alles moet tot Hem leiden gelijk het uit Hem is, en de kerk telt honderden en duizenden van ware vromen in al haar kringen, onder priesters en kloosterlingen, maar evenzeer onder leeken. Zij kunnen verschillende roeping hebben, ten slotte omvat de kerk ze allen. Mannen als don Giuseppe, don Clemente gevoelen ook wel iets van de krankheden der kerk, maar hunner is niet de taak een hervormend woord of buiten de orde tredend leven te wagen; doch waar God dit bereidt en geeft, erkennen en zegenen zij het in den heilige. Het licht dat op deze gestalten valt is veel sterker dan de duisternis, waarin de spioneerende, verraderlijke priesters te Jenne en te Rome samenspannen. Trouwens is het opmerkelijk hoe weinig zorg in deze trits van romans aan de teekening van bepaald slechte karakters besteed is. De leegheid in wereldsche kringen, de sluipende ambtenaren of vijandige priesters: zij zijn er voor zoover verhaal en teekening ze dringend eischen, van die karakters is geen werk gemaakt, zij zijn weinig ge-individualiseerd, ze blijven of min of meer belachelijke typen een er soort of hatelijke vertegenwoordigers van een verkeerd stelsel. Tegenover die vijandige hierarchie staat de sympathieke kring van Selva, voor wien de heilige met nadruk den paus smeekt den geest der waarheid die uit hem spreekt niet te veroordeelen. In Il Santo is die kring klein, maar volgens den schrijver is de naam van Selva in de Katholieke wereld legio. In het verhaal is Selva bovenal een geleerde, vol van inzicht en vroomheid, bezield door de geestelijke waarheden die de vorm zijn, waarin hij Gods werk op aarde aanschouwt en begrijpt. Daarin heeft hij zijn roeping gevonden: de mensch moet Gods wil erkennen en volbrengen: fiat voluntas is geen formule van kalme berusting, maar van vurigen ijver. Toch blijft in Selva's leven iets kils en intellectueels; dit wordt o.a. in dezen vorm gezegd, dat hij meer theoretisch de menschen in God liefhad dan be- | |
[pagina 446]
| |
zielend God in de menschen zag; maar hij gevoelt zelf dat hij het hoogste niet bereikt. Deze beperking nu in de romanfiguur valt weg, waar Fogazzaro hem legio noemt en zijn ideeën ontvouwt als eigen overtuiging, gelijk hij dezen winter in een voordracht te Parijs en Genève heeft gedaan.Ga naar voetnoot1) Zooals telkens in de verhalen zoo staat ook in de lezing gehoorzaamheid aan en blijvende liefde voor de kerk vast. Indien men haar gebreken wil bekampen, het is niet in den zin van het Protestantisme, maar van de Katholieke hervorming der 16e eeuw. De weg mag nooit buiten de kerk leiden, tot geen prijs zal men ooit ketter of scheurmaker worden. Liberaal of progressief Katholiek, indien men ooit zulk een naam aanvaardtGa naar voetnoot2), het zij nooit in dien modernistischen zin van den maatstaf voor geloof en leven aan de wereld te ontleenen. Fel is de tegenstand dien Selva (legio) van de conservatieven en velen in de hierarchie ondervindt. Dit brengt het groote gevaar van elken, vooral kerkdijken, strijd mede: toorn en bitterheid tegen de vijanden; waartegen Selva met kracht waarschuwt. Eigenlijk houdt Selva meer dan die onbewegelijken aan de kerk vast die hij niet ‘zoolang mogelijk’ dient, maar waar hij zich nooit buiten zal plaatsen, want hij gelooft, meer dan velen harer officieele vertegenwoordigers, aan haar eeuwige jeugd en levenskracht. Zij kan niet verouderen, al roept men nog zoo luide dat zij ten doode is opgeschreven. Haar trouwe zonen durven elk terrein van menschelijke ontwikkeling te ontginnen, wetende dat zij overal een oogst voor de kerk van Christus kunnen garen. Zij schuwen de wetenschap | |
[pagina 447]
| |
niet al maken zij haar niet tot rechter over het geloof, al aanvaarden zij niet al haar resultaten en hypothesen om ze uiterlijk aan de kerkleer aan te passen; Selva weet dat wat de wetenschap wettig arbeidt, goddelijk licht over de wereld spreidt en in een heerlijke levens-visie is om te zetten. Dit blijkt reeds waar de evolutiegedachte tot een blik des geloofs is geworden. Evenzeer zal de historisch-kritische wetenschap, die zelf noch de religieuse noch de poëtische inspiratie verklarend kan benaderen, een dieper inzicht in den inhoud des Bijbels voorbereiden. Wetenschap, ontwikkeling smeden de wapens waarmede het geloof de wereld zal veroveren. Wel is heden nog de tegenstand tegen dit beginsel van waren vooruitgang machtig in de kerk. Toch heeft het de toekomst, zij het dan door het lijden van hen die het voorstaan. Aan die toekomst arbeidt Selva, de legio in alle landen, niet aan een politiek program gebonden, niet een uiterlijke vereeniging vormende, integendeel in verschillende omgevingen uiteenloopend in inzicht en houding. Zij willen den strijd tegen de hen soms fel bestokende vijanden tot de minst mogelijke afmetingen beperken; want zij erkennen het betrekkelijk noodwendige van het conservatieve standpunt waaraan steeds velen getrouw zullen blijven. En, gelijk naast Selva in den roman, als zijn hulp de uit het Protestantisme gesproten Marie d' Arxel werkt, zoo mogen de Selva's overal gesteund worden door het innig begrijpen en de warme toewijding der Katholieke vrouw, die niet in bijgeloovige devotie maar in echte vroomheid voor het geloof winnen kan, ook hare nog Protestantsche zuster. Dit alles wil niet alleen Katholiek blijven, het is ook echt Katholiek gedacht en gevoeld. Het centrale dogma, ook van de vroomheid, blijft hier de onvergankelijke, algemeene kerk. De kenmerken der godsvrucht zijn mystieke visie en wandel in de liefde. Dit sluit heel wat zedelijken ernst en strijd in, het grijpt niet, gelijk het Protestantisme, den mensch als zondaar in het hart van zijn zedelijk bestaan. Ook de heilige is een door en door Roomsche figuur. Gaat hij om te lijden en te sterven naar Rome, gelijk Jezus naar | |
[pagina 448]
| |
Jerusalem, bij hem zou het niet kunnen opkomen van die stad en haar tempels dat ‘geen steen op den anderen zou worden gelaten.’ Fogazzaro schaart zich onder de legio van Selva wiens ideeën hij ontvouwt. Piero, de heilige behoort niet tot diens kring, al gevoelt hij er levendige sympathie voor. Het verschil ligt niet in beschouwing, maar in persoonlijke levensroeping. De heilige moet wezen de geïsoleerde stem die predikt, de getuige Gods buiten 't officieele kader, die eenzaam lijdt en sterft. Hij heeft geen andere plichten die een breidel aanleggen, gelijk de paus. Hij belegt geen bijeenkomsten om te beraadslagen en voor te bereiden, gelijk Selva. Hij treedt in de wereld op, zuiver met het woord dat God hem gegeven heeft, 't Is niet louter een prediking van boete en oordeel, zooals van den Dooper in de woestijn, 't Is allerminst een Protestantsch-methodistische revivalprediking. 't Is de liefde Gods die roept tot de kerk, om door persoonlijke vroomheid haar leven te reinigen en uit te breiden. Terwijl in den kring van Selva de toon van Franciskaansche ascese als middel om de kerk te hervormen vreemd klinkt, zoo heeft de heilige beide zijden in zich. Persoonlijk drijft hij de onthoudingen en ontberingen tot het uiterste, als regel legt hij ze niet op. Even krachtig als bij Selva is zijn geloof aan den waren vooruitgang en aan de kerk als draagster daarvan. Zijner is dat optimistisch geloof, dat in het Katholicisme verscheidene vormen aanneemt (van Franciscus en van Selva) en dat in de Protestantsche kerken nooit recht heeft willen tieren. De vrome kan, te midden van zijn ascese, een open blij oog slaan op de wereld, als maar zijn leven, in eenheid met God, in imitatie van Christus, rein en heilig is. Dit maakt den heilige: de vereeniging van dat ruime hart en dien wijden blik met de volkomenheid van 't offer dat de uiterste grenzen van het mogelijke bereikt. Onder de vromen van het type Selva heeft Fogazzaro een woord van bijzondere waardeering voor G. Tyrrell, dien ik reeds een paar keeren heb aangehaald, den ‘grootste der hedendaagsche Katholieke schrijvers’, wien | |
[pagina 449]
| |
zijn vrij woord de uitbanning uit de orde der Jezuieten heeft berokkendGa naar voetnoot1), en die den moed heeft te pleiten voor de levensmacht der Katholieke kerk, waaraan ook hij onwankelbaar trouw blijft, onafhankelijk van allerlei vormen en leer. Een zijner beschouwingen tot het hart van mijn onderwerp behoorende moet ik hier ter sprake brengen. Niets raakt dieper het verschil tusschen Katholicisme en Protestantisme dan wat men aanduidt als ‘dubbele moraal’. Zulk een dubbelen maatstaf, hooger voor den priester of monnik lager voor den leek, anders voor den heilige dan voor den gewonen mensch veroordeelen wij Protestanten volstrekt; nog duurt de indruk voort van Luther's onstuimigheid, toen hij tegen dit bolwerk storm liep. Hij achtte het hoogste voor allen eisch, aller doel, aller roeping: ‘godsdienst het wezen van den mensch.’ Nu komt de Katholiek en zegt:Ga naar voetnoot2) dit is onreëel, de groote massa is niet godsdienstig, de meesten bezitten nu eenmaal niet dien specialen aanleg, die bijzondere behoeften die den godsdienstigen mensch maken, gaan wij met de werkelijkheid te rade dan spreken wij van religieuse menschen, evenals van poëtisch aangelegden, als van een bijzonder soort. Gij Protestanten miskent dit geheel. Gij behandelt alle menschen alsof zij waren, wat slechts weinigen zijn. Eigenlijk weet gij 't ook wel, als gij van uitverkorenen en ware geloovigen spreekt. Maar wie dat nu eenmaal niet zijn, ontvangen, bij u niets. Gij voedt hen met de fictie, de illusie dat zij het wel zijn of worden kunnen. Gij bezwaart ze, stoot ze af, brengt ze tot wanhoop door eischen die zij niet verstaan, waarvoor zij niets gevoelen. Doch in den schoot der kerk is er voor de scharen, voor de gewone lieden zonder godsdienstigen aanleg plaats. De kerk voedt ze en leidt ze als kinderen van wie zij niet meer vraagt dan eerbied voor en gehoorzaamheid aan den Vader en het vaderhuis, en wien zij daarvoor in ruil geeft genadegaven van leiding, troost, hoop en eeuwig leven. | |
[pagina 450]
| |
De bovenstaande beschouwingen leest men bij Fogazzaro niet, zij doen toch duidelijk zien waarin zijn heilige door en door Katholiek is. Reeds de gedachte dat heiligheid een bijzondere, niet een algemeene roeping is, ligt op die lijn. Ja, wel komt zulk een heilige uit de leekenkringen evenals Selva, maar deze mannen zijn toch ook voorgangers en leidslieden. Wij hebben hier te doen met de dubbele moraal in haar meest geestelijken vorm. Voor den heilige de zwaarste strijd, de meest bovenmenschelijke eischen, en al missen wij hier tot onze bevrediging de leer van verdiensten uiterlijk verworven en anderen toegerekend, al is het strijden en lijden voor anderen hier volkomen geestelijk, christelijk opgevat: het blijft toch dat de weg van den heilige een bijzondere is, op een hoogte boven het bereik der schare, en dat die menigte zelf met de zachtste, ik zeg bijna de slapste hand wordt geleid. Zeker heerscht hier een eigen en hooge opvatting van Christendom, zij is evenwel door en door Katholiek. Waarin de Protestantsche tegenover haar staat, en of deze twee elkander ook in zeker opzicht aanvullen: dit te onderzoeken zou mij ver voeren buiten het bestek dat mij een bespreking als deze stelt. Op één punt rest mij nog de aandacht te vestigen. Dit zoo bij uitstek Katholieke boek is op den index gegeplaatst, naar men zegt om het gesprek tusschen den heilige en den paus. En de schrijver heeft voor 't gezag der kerk gebogen, gelijk eene Didon, Loisy, Tyrrell en zoovelen voor hem gedaan hebben en na hem zullen doen. Wij kunnen dit uit tweeërlei oogpunt beschouwen, dat der berispten, dat der kerk die zulke meeningen veroordeelt, zonder (waarop wel te letten is) de geestelijken die zij met disciplinaire maatregelen straft, of de leeken wier werk zij afkeurt, uit te stooten. Er is iets verheffends in het schouwspel van ernstige mannen die zich onder de kerkelijke censuur buigen. Zij blijven in den boezem der kerk, ondanks den smaad van vrijdenkers en .... van Protestanten. En in de kerk zelf waaraan zij vasthouden, waarvoor en waardoor zij lijden, | |
[pagina 451]
| |
voegt de publieke opinie daar nog vaak haar smaad bijGa naar voetnoot1). Wij kunnen over deze gehoorzaamheid niet oordeelen zoolang wij in de oppervlakkigste zinnetjes gevangen zijn en declameeren tegen het karakterlooze van inzichten en overtuigingen te verloochenen door onderwerping aan een geestdoodende macht: zinnetjes die, helaas, in Protestantsche kringen nog steeds het gewenschte succes hebben. Men verplaatse zich in den geest van een man, die toejuiching, sympathie, steun, hem overvloedig aangeboden in wijde kringen, afwijst en zich blijft voegen bij hen die hem afkeuren en min of meer vervolgen. Waarlijk hij verloochent geen waarheid, maar hij handelt naar die diepste overtuiging dat hij der Kerk moet gehoorzamen, naar het innigst gevoel dat de eenheid met die kerk de groote levensvoorwaarde is; en op de proef gesteld blijft hij getrouw aan zijn vooropgevat voornemen zich aan de tucht te onderwerpen; hij is geen individualist voor wien eigen meening het heiligste is, hij handhaaft zijn persoonlijkheid door haar te blijven plaatsen onder 't gezag van Christus en Zijne Kerk op aarde. Dit is niet Protestantsch - toegegeven; het is op en top Katholiek. Wie durft zeggen dat het onedel is of onwaardig? En wie weet of deze weg van verloochening, voor hen die hem betreden, niet een weg is van toekomstigen triomf hunner beginselen in de Kerk die hun zoo lief is? Moeilijker voor buitenstanders te beoordeelen is de andere vraag, of de Katholieke kerk wijs en goed doet met verscheidenen harer beste zonen af te keuren. Zou zij zich daardoor niet moedwillig berooven van den invloed en de kracht die ten haren voordeele kunnen uitgaan van priesters en ook van leeken die uit haar eigen schat en met rijke persoonlijke ontwikkeling nieuwe dingen weten te putten? Van verre de zaken aanziende schijnt ons de scherpe koers en de onverzoenlijke houding in vele dingen door dezen Venetiaanschen paus met zijn Spaanschen secretaris aangenomen, geen voordeel voor de kerk. Stellig mag zij | |
[pagina 452]
| |
den geest der eeuw niet volgen; maar is zij niet op weg zelfstandige uitingen van haar eigen levensbeginsel te smoren? Doch hier wil ik niet verder gaan. Mannen als Fogazzaro, Tyrrell en anderen blijven getuigen en werken, van de kerk van heden zich beroepende op die van morgen, in het vaste geloof dat zij zich zal vernieuwen, omdat zij de waarheid bezit die in haar en door haar moet triomfeeren. Ons Protestanten zijn de aangeroerde vragen, toestanden karakters vreemd. Wij staan buiten dit geding. Toch is het geen ijdele belangstelling als wij er kennis van nemen. Wij hooren uit boeken als deze wel tonen die ons verwant of eigen klinken. En: zou er niets bij zijn dat ons beschaamt? |
|