Onze Eeuw. Jaargang 7(1907)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 292] [p. 292] verzen Door J. Van der Pant Jr. Vijver. In bleek beroeren van het manelicht, stonden de sparren zwijgend opgericht diep-zwart de slanke lijven en aan hun voeten, rimploos-glanzend, lag d'ovale vijver, donker-blauw - ik zag er droome-lichten drijven. De boomen rezen in rouw-zwarte pij als stoere wachters, tot een stille rij rondom de waterkomme. Wat wolken treuzel-glijdend langs de maan donzig, als zwanen door een vijver gaan, ook over 't water zwommen.... Hoog door de takken in de lichte lucht Zweefde nauw' hoorbaar zuchtend windgerucht en deed het water rillen; toen werd het eind'loos-rustig wonder weer en 't innig lichtmysterie droomend-teer lag als in dood - zóó stille.... [pagina 293] [p. 293] Bloei. Het zonlicht goudt de bleeke bloesembladen, die teer en blank zijn als mijn blonde bruid en stil-gelukkig met de zonnedaden staan z'in den tempel van den daggod uit. De takken dragen blij den plotsen buit; zij heffen stoer van trots de vol geladen ving'ren en als de dag zich heel ontsluit is 't al één schitter-witte bloei-genade. Ik zie er naar met wijd verwonderd' oogen alsof mijn lief daar lachend voor mij stond en 'k haar in hooge rust zou naad'ren mogen. M'n voeten treden stil als langs gewijden grond naar d'effen bloesemvreugde en bewogen ga ik aanbiddend om haar reinheid rond. Vorige Volgende