Onze Eeuw. Jaargang 7(1907)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] Verzen Door U.E.V. Sonnet. Ik weet niet, of ik zwijge' of spreken zal. Mijn woorden zijn als dwalenden, als blinden, In donker tastende om licht te vinden, Dat voor hun blindheid licht ontsteken zal. Zijt Gij het, God, geweest, die ze op deed staan Uit duistre zielsgewelven, uit zeer diepe, Stille vertrekken, waar ze veilig sliepen? En kunt Gij wenschen, dat ik ze uit liet gaan? Neen, laat ze rusten en de hoofdjes vlijen, In veiligheid geborgen aan de borst Der moeder, die ze weer in slaap wil schreien, Opdat ze tastend niet, in blindheid, breken Het hoogste, dat mijn ziel bezitten dorst.... Ik weet niet, of ik zwijgen zal - of spreken. [pagina 55] [p. 55] De grond is wit, de nevel wit, De wolken, waar nog sneeuw in zit, Zijn wit, dat zacht vergrijzelt. Het fijngetakt geboomte zit Met witten rijp beijzeld. De wind houdt zich behoedzaam stil, Dat niet het minste takgetril 't Kristallen kunstwerk breke, De klank zelfs van mijn schreden wil Zich in de sneeuw versteken. De grond is wit, de nevel wit, Wat zwijgend tooverland is dit? Wat hemel loop ik onder? Ik vouw de handen en aanbid Dit grootsche, stille wonder. [pagina 56] [p. 56] Ik heb de heide rijk gezien, In zwart fluweel gekleed. Ze schoof haar gouden zonnemunt Door d'open wolkereet. Onder haar hooge koningstent Van gele en purpren zij Daar schreed ze, 't hoofd met goud gekroond, Mijn koninklijke hei. Daar stond ze, toen het gouden licht Des hemels was gebluscht.... Ik heb den zwart fluweelen zoom Van haar gewaad gekust. Vorige Volgende