Onze Eeuw. Jaargang 7(1907)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 494] [p. 494] Verzen Door Wallis. Ketenen. Geen ijz'ren keet'nen noemt ooit zwaarste boeien, Want met den druk wast ook in hen, die sterk zijn, Te machtiger de drang om ze af te scheidden, De drang naar vrijheid, die het ijzer breekt. Veel zwaarder boeien smeedt het grijze spinrag, Het vale, grijze spinrag der gewoonte, Het onverdelg'bre, nimmer weggevaagde; Een webbe, in schijn te broos om voor te vreezen. Maar, als men ze eens uit traagheid heeft geduld. Steeds groeiend, dichter steeds en dichter wordend, Tot zij ten slotte alles heeft omsponnen En zwijgend toegedekt. Niet onder keet'nen, Neen, onder spinrag ging de meeste vrijheid Verloren. [pagina 495] [p. 495] Storm in stad. O arme wind, die tusschen hooge daken Gevangen, vrucht'loos u te pletter slaat Aan op elkaar gedrongen huizenmuren, Wat eindloos diep verlangen naar de zee, Naar wijde velden, waar ge u vrij gevoeldet - Waar de ongemeten golven u verstonden, De halmen antwoord ruischten, als gij spraakt - Moet u vervullen! Arme, fiere wind, Geboeide storm, hart dat niet kloppen mag In volsten hartslag, dat de verte zoekt, Die lonkt en wenkt, en - onbereikbaar blijft, Hoe weent en woelt uw wee in 't wrokkend rukken, Aan al de steenen banden, die u niet Gedoogen voort te snellen op uw pad, U zelf te zijn in woeste majesteit. Klinkt niet in nacht'lijke uren als uw echo Van leger zonder slaap uit veler borst U de eigen zucht van diep verlangen na? [pagina 496] [p. 496] Te bevreesd. ‘Wie klopt zoo luid?’ ‘Maak open gezwind, Ik ben het geluk.’ Gij zijt de wind, De muren beven, den grendel voor! Gij komt hier niet binnen, gij krijgt geen gehoor. Nu is het weer rustig. - En als het eens toch 't Geluk geweest waar! ‘O keer, keer nog, De deur is open, zie, hoe men u wacht.’ - Geen woord, geen stap meer, slechts zwijgen en nacht. Vorige Volgende