Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 5(1905)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 424] [p. 424] In den Oogst Wijd strekt het land en blakert in de zonne, Verschroeiend in den brandend heeten dag. Toch ligt alom, in eenen zaalgen lach, Voldaanheid, weelde en weidsche zomerwonne, Waar ginds de goudgetinte korenschoven In menigt staan op onafzienbre rij, Met twintig t'hoop, vertrouwlijk zij aan zij, Als goede zusters bij elkaar geschoven. Een reeke hooge, grillig-stamm'ge boomen Verlijnt zich op de donkerblauwe lucht, Waarboven henenstrijkt, in breede vlucht, Een vogel die verdwijnt aan d'hemelzoomen. Nog even blijft in d'ijlen luchtkring hangen Het lijze trillen van zijn vleugelslag, Zoo zacht alsof 't de rust niet storen mag Van 't land, dat lijkt in loomen slaap bevangen. Maar ginder, op de zandig-mulle bane, Klinkt naâr en naâr nu dieper trilling door, En door het stof, dat stuift en stijgt als smoor, Wuift etwat als het wappren van een vane. Kan 't peilend oog niet duidlijk onderscheiden Wat nog héel ver is en nog lijkt héel klein, Toch moet wat nadert iets bijzonder zijn: 't Is of heel 't land, ontwakend, 't wil verbeiden. [pagina 425] [p. 425] Een heerlijk wagenspan komt aangetogen: Twee forschgebouwde, fiere peerden gaan Met breeden hoefslag; machtig-stampend slaan Zij 't witte zand langs alle zijd' omhooge, Wijl heen en weer de roode franjen wuiven Rondom hun zonnekap en gordelband. Zie, 't brengt iets blij en lustig over 't land, Dit fel bewegen hunner lichte huiven. Hoe lang z'ook tegen hindernis zich weerden, En kampten met het zengend zongespeel, Al torsend hunne vracht, én juk, én greel Nog gaan zij kloek, die vlaamsche reuzenpeerden En volgen trouw de diepe wagensporen. Zij schudden machtig hunnen schoonen kop, Zij sloven wijd hun neuzevleugels op, En rekken stijf de luisterende ooren. Al schomlend bolt de zware wagen verder, De raders blinken in den zonneschijn, En alles blinkt en wil verheerlijkt zijn: De wagen, 't tuig, de peerden met hun voerder. En deze, op zijn rossen vast betrouwend, Houdt nu de zweep onachtzaam in de hand, Als ware koning van dit glorend land Met rustig oog de velden overschouwend. Siska van Daelen. Vorige Volgende