Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 5
(1905)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 298]
| |
Elisée Reclus.Elisée Reclus behoort aan geen volk in 't bijzonder maar aan de geheele menschheid, en zijn dood zal als een verlies gevoeld zijn door ieder mensch die tot zekeren graad van bewustzijn en moreele verhevenheid kwam. Hij behoorde aan de menschheid, eerstens door de gedachten die hij steeds heeft beleden en beoefend, gedachten hoog verheven boven alle vooroordeelen van landen en rassen, daarna in zijn hoedanigheid van eerlijk geleerde: want de wetenschap waardig van dien naam, zij die geen ander doel kent dan 't betrachten der waarheid, heeft geen vaderland en kent geen grenzen! Dit, onder andere, is het wat haar onderscheidt van de officieele wetenschap die Fransch is, of Duitsch, of Engelsch; die een nationaliteit heeft en maar de waarheid aanvaardt zoolang zij zekere grondslagen der staten niet hindert en wanneer zij wordt aangeboden als verschuldigde hulde op het altaar van het Vaderland. Daar nimmer Reclus iets doen wou wat zijn geweten van eerlijk geleerde en vrij man hem ontraadde, verkreeg hij van zijn land geen enkele der onderscheidingen die de regeerders beweren uit te deelen aan de verdienstelijksten. Men bood hem zelfs geen gestoelte aan in het ‘Collège de France’, gestoelte dat hij waardiger zou bekleed hebben dan de meesten aan wie men die onderscheiding toekent. Wanneer ik de reden daarvoor | |
[pagina 299]
| |
vroeg aan iemand die in de middens der officieele wetenschap verkeert, kreeg ik tot antwoord: ‘hij heeft het nooit gevraagd’ (leest: er om gebedeld). Dít is het wel: om die ‘wetenschappelijke’ onderscheiding te verkrijgen, ware het noodig geweest dat Reclus ging handjes geven aan financiers-aan-'t bewind en buigingskens maken in de ministeries. | |
IElisée Reclus werd geboren den 15den Maart 1830, te Sainte-Foy-la-Grande, een stadje op de boorden van de Dordogne. Hij was de tweede zoon van een protestantsch predikant, een man van streng geloof en volkomene rechtschapenheid. Deze diepgeloovige vader, vol betrouwen in de Voorzienigheid, was vroom tot op den hartegrond. Zijn geweten zou hem nooit hebben toegelaten af te wijken in zijn daden, al was het in de allerminste mate, van de beginselen der moraal die hij beleed. Niemand paste strenger dan hij de woorden toe van 't Evangelie: ‘Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten? of wat zullen wij drinken? of waarmede zullen wij ons kleeden? Maar zoekt eerst het koninkrijk Gods en de gerechtigheid, en al deze dingen zullen U toegeworpen worden.’ - Hij had met de zijnen in een gegoeden toestand kunnen leven, de wedde aanvaarden die de Staat hem gaf, in een streek blijven waar hij in aanzien was bij de invloedrijke lieden. Maar zijn godsdienst verdroeg die compromissies met de wereld niet, en hij verkoos gehoor te geven aan den oproep der christenen van Orthez (Lage Pyreneën), waar een propagandist van Zwitserschen oorsprong | |
[pagina 300]
| |
was uitgewezen, omdat hij preekte voor de ‘autonomie der kerken’, gevormd door groepen bekeerden buiten den Staat en de kerkeraden. En in dit afgelegen hoekje van Frankrijk begon hij te prediken voor de menschen van goeden wil, terwijl zijn vrouw een school opende voor kinderen. In zijn gezin - dat talrijk was als een bijbelsche familie - was de predikant niet alleen aanzien als het hoofd, maar, om zoo te zeggen, als de vertegenwoordiger van God: zijn gezag was onbeperkt; zijn voornaamste bezigheid was de opvoeding der zielen: hij was geheel ingenomen door de overweging en de leering van het Godswoord, en hij ging zóóver in zijn zorg voor de geestelijke zaken dat hij de aardsche werkelijkheden erdoor vergat. Dezelfde deugden worden later bij Elisée teruggevonden, maar vruchtbaarder geworden door het feit dat zij in dienst werden gesteld van een breedere zaak, van een vrijere levensopvatting: hij ook had die onbuigbare zielseerlijkheid die hem belette ooit een vergelijk te treffen met zijn geweten, dit misprijzen der stoffelijke gebeurlijkheden dat alléén toelaat het ideaal te verwerkelijken in 't dagelijksch leven. 't Is dus in dit gestrenge midden, geheel doordrongen met de idee van moreelen plicht, dat het kind opgroeide; gelukkig groeide het ook in de natuur met vele broers en zusters. De enkele boomen die de hoeve omringden waren bijzonder lief aan dit wereldje. ‘Het was daar het verrukkend domein van het kinderleven, de tooverwereld waar alles wat men gehoord had zich weerom herschiep in persoonlijke figuratie. Die boomen vormden den waren tempel, nog heel wat heerlijker dan de tempel van Baigts waar men twee maal elken | |
[pagina 301]
| |
Zondag heentoog, en somtijds veelvuldiger nog, langs de lange witte baan.’ Zoo vertelde het later Reclus zelf. Nog zeer jong, in 1840, werd hij ver van 't vaderland gezonden naar Neuwied, in de Rhijnprovinties, in een gesticht van ‘Moravische broeders’ waarheen de predikant Reclus, die zonderlinge illusies had over de waarde der inrichting, reeds zijn oudste zoon had gezonden. Die ‘Moravische broeders’ waren meest allen ‘tamme schepsels, het leven voorhands geregeld door een weerzinwekkende ritournelle van kinderlijke practijken en van conventioneele leugens; wat de bestuurder van 't gesticht betreft, die was ‘een laf mannetje, gelukkig degene onder zijn leerlingen die hij rijk wist platweg te fleemen en, met den grijns van den kinkel, degene te hoonen die hij als arm kende.’ De leerlingen kwamen uit alle landen, maar behoorden meest allen tot de germaansche rassen. De toenmalig nog heftige nationale haten waren oorzaak dat allen zich tegen de Franschen vereenigden en dat zij hen knuffelden onder voorwendsel Waterloo te spelen. Zoo leerde Elisée van af zijn prilste jeugd, door rechtstreeksche ondervinding, twee der afschuwelijkste trekken kennen van de burgermaaatschappij: de voordeelen die de rijken overal genieten en den haat die onder de volken wordt aangekweekt; - ook streedt hij gansch zijn leven voor de maatschappelijke gelijkheid en voor het internationalisme. Die verwijdering van het ouderlijke huis, die harde, van af de jongste jaren doorgemaakte levensleer waren uitstekend gëeigend om een karakter te stalen. De sociale gebeurtenissen eindigden met het te rijpen. | |
[pagina 302]
| |
Het tijdperk dat voorafging aan de oproerige bewegingen van 1848-49, was een der ijverigste en vruchtbaarste uit de geschiedenis: toen kiemden al de gedachten die op 't einde der negentiende eeuw een groote uitbreiding namen en die nu de overtuiging vormen van al wat verstandig, eerlijk en vrij is onder de jongelui en de gevormde mannen. De gebreken der burgermaatschappij, gesproten uit de fransche revolutie, vertoonden zich toen reeds aan alle helderziende geesten. Het verkregen resultaat kwam stellig niet overeen met de betrachtingen van de wijsgeeren der achtiende eeuw, met de verwachtingen door het volk gekoesterd. Men moest het groote werk hervatten en het voortzetten met behulp der opgedane ondervinding. En van alle kanten begonnen denkers en mannen der daad een nieuwen strijd, veel grootscher dan dien door hunne voorgangers gestreden; ditmaal viel men aan op den grondslag zelf der verleden en huidige maatschappijen, het eigendom, en men stelde zich voor een maatschappelijken vorm te vinden waarin geen onterfen zouden zijn, waarin niemand zou beroofd wezen van zijn deel in de gemeenschappelijke hulpmiddelen. Het socialisme was geboren Het was ditmaal niet alleen in Frankrijk dat de gedachten gistten; Duitschland dat toen nog niet het onvruchtbare, getuchtigde, gemilitairiseerde, verpruisischte land was dat we kennen, Duitschland dat sinds een eeuw een massa genieën - schrijvers, toondichters, wijsgeeren - had voortgebracht, zat vol vrije geesten, edelhartige utopisten, denkers die omwentelaars werden door de kracht van eerlijk logisch te zijn. En 't jonge russische volk, dat rang in de beschaving nam, bracht aan de beweging maagdelijke krachten, nog niet ontzenuwd door een te | |
[pagina 303]
| |
lange en te uitsluitende oefening der gedachte, mannen uit één stuk, kloek gebouwen, met machtige instincten en een ontembaren wil tot handelen, zooals Bakounine was. De revolutie van 1848 had gezegepraald in Frankrijk: de jongelui konden illusies koesteren, gelooven aan 't nakende van diep-ingrijpende sociale vervormingen, aan de naderende verwerkelijking der nieuwe gedachten. Elisée die het protestantsch college van Sainte-Foy had bezocht van 1842 tot 1848, was met zijn ouderen broer Elie en een gemeenschappelijken vriend, in 1849, aan de Universiteit van Montauban; de kameraden bewoonden den buiten, enkele kilometers van de stad; weinig ingenomen met het theologisch onderwijs, woonden zij zelden de leergangen bij en brachten hun tijd door met gretig de geschriften der philosophen en sociologen te lezen, met te redetwisten, met te genieten van de natuur. Zelfs gunden zij zich een escapade van verscheidene dagen om de middelandsche zee te gaan zien. Dit weinig voorbeeldig gedrag, die té vrije handelwijzen, de subversieve gesprekken die ze hielden, dit alles bracht hen in kwaden geur bij de overheid en de deken der faculteit, niettegenstaande zijn natuurlijke toegevendheid, was verplicht ze weg te sturen. Reeds dan was in hem de gedachten-kern gevormd, waarrond zich de sociale opvatting concreteerde die Elisée Reclus zijn leven lang verdedigde. Die gedachten hadden hun eindvorm nog niet verkregen; wij vinden ze echter zonder moeite weer in een onuitgegeven handschrift dat tot dit tijdperk opklimt. Ik trek er de kenmerkende fragmenten uit die hier volgen:Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 304]
| |
‘Notre cri c'est Vive la République universelle, cette République future où le Grec aura les mêmes droits que le français, où le Samoyède parlera dans la même assemblée que le Parisien. Ne voyez-vous pas déjà que les haines nationales s'effacent et qu'on désigne les hommes plutôt par leurs opinions que par leurs patries? Il n'y a plus maintenant dans le monde que des hommes d'avenir et des hommes de passé, et chacun de ces deux parties immenses forme une confédération gigantesque qui se poursuit dans tous les pays sans distinction de race ni de langue.’
...‘Ainsi, pour résumer, notre but politique dans chaque nation particulière, c'est l'abolition des privilèges aristocratiques et dans la terre entière, c'est la fusion de tous les peuples. Notre destinée c'est d'arriver à cet état de perfection idéale où les nations n'auront plus besoin d'être sous la tutelle ou d'un gouvernement ou d'une autre nation; c'est l'absence de gouvernement, c'est l'anarchie, la plus haute expressions de l'ordre. Ceux qui ne pensent pas que la terre puisse jamais se passer de tutelle, ceux-là ne croient pas au progrès, ceux-là sont des réacteurs. Mais la liberté politique n'est rien, sans les libertés, n'est rien sans les libertés sociales. Ce mot de liberté peut-il avoir une signification peur ceux dont la sueur ne suffit pas pour acheter le pain de la famille, pour ces ouvriers qui puisent de nouvelles douleurs dans les révolutions qu'ils font eux-mêmes? La souveraineté du peuple n'est-elle pas une risée lorsqu'elle est exercée par des hommes couverts de haillons et mourant de faim? Le droit d'aller une fois par an porter | |
[pagina 305]
| |
un morceau de papier à l'Hôtel de ville de son canton peut-il compenser le droit à la vie?’
... ‘Pour que le socialisme arrive à sa parfaite expression, pour qu'il soit réellement l'idéal humain de la société, il faut qu'il sauvegarde à la fois les droits de l'individu et les droits de tous, il faut que chaque membre de l'association humaine se développe librement selon ses moyens et ses facultés sans en être en rien empêché par la masse de ses frères; il faut en même temps que le bien être de tous profite du travail de chacun. Quelques variétés communistes, par réaction contre la société actuelle, ont l'air de croire que les hommes doivent s'absorber dans la masse et n'être plus que comme les bras innombrables du polype qui s'agite sur son récif, ou comme les gouttes d'eau perdues dans la mer et soulevées par l'ouragan dans une même vague. Ils se trompent grandement: l'homme n'est pas un accident, mais un être libre nécessaire et actif, qui s'unit il est vrai avec ses semblables, mais ne se confond pas avec eux.’Ga naar voetnoot(1) | |
II.Met zijn vertrek uit Montauban begon voor Reclus een der meest bewogen tijdperken uit zijn leven. Eerst ging hij naar Berlijn, zoogezegd om zijne theologische studiën te voltooien, maar in werkelijkheid om er den leergang te volgen van den aardrijkskundige Karl Ritter. Daar leefde hij uiterst karig door 't geven van | |
[pagina 306]
| |
slecht betaalde lessen; hij was zóó arm dat hij, geen brandstof kunnende koopen, te bed moest blijven om te studeeren. Bij gebrek aan geld betaalde hij de universiteits-taksen niet: hierom werd hij officieel uitgesloten, wat hem niet belette voort te gaan met 't volgen van den leergang. In September 1851 kwam Elisée terug naar Orthez, in gezelschap van zijn broer Elie die hij te Straatsburg had vervoegd. Te voet gingen zij van Straatsburg naar Orthez, vergezeld van een grooten hond waarvoor zij meer zorgen over hadden dan voor hun eigen persoon: samen hadden zij maar een dertigtal franken en moesten zich tevreden stellen met brood te eten en onder den blooten hemel te slapen. In December brak de staatsaanslag uit. Terwijl de meeste republikeinsche notabelen van Orthez voorzichtiglijk afwachtten wat in de naburige steden ging gebeuren en vermeden zich te comprometteeren, handelden alleen de broers Reclus met eenige vrienden: zij verspreidden een manifest en trachtten, maar zonder goed geluk, het stadhuis te overmeesteren. Ten gevolge van die feiten en om te ontkomen aan vervolgingen, moesten Elie en Elisée uitwijken. Zij staken over naar Engeland; dan ging Elisée naar Ierland, waar hij zich bezig hield met landbouw; vandaar trok hij in 1853 naar Amerika waar hij, zonder hulpmiddelen, allerlei stielen uitoefende: hij was kaailosser te New-York; hij werkte bij een inzouter, waar het weinig scheelde of hij werd verpletterd door de machine die de vaten wegvoerde; nadien nam hij zijn intrek als leermeester bij een planter uit de omstreken van Nieuw-Orleans, waar hij gauw werd geacht, maar hij was | |
[pagina 307]
| |
reeds voorstander van de afschaffing der slavernij en verkoos die oasis te verlaten. In 1856 vinden wij hem in Zuid-Amerika waar hij tracht te landbouwen en, als overal, belang stelt in de menschen en in het land, waar hij studeert en zich ontwikkelt. In 1857, na de amnistie, komt hij naar Frankrijk terug. Dan begint voor hem een kalmer tijdperk, een tijdperk van onverdroten arbeid die hem in korten tijd tot een beroemden geleerde maakt. Van 1859 tot 1867, geeft hij in de ‘Revue des deux Mondes’ een reeks artiekelen over de aardrijkskunde en de politiek, 't grootste deel ervan met betrekking op Amerika; hij werkt tezelfder tijd meê aan de ‘Tour du Monde’ en andere aardrijkskundige uitgaven; hij stelt verscheidene der reisgidsen op onder bestuur van Joanne door het huis Hachette uitgegeven; hij vertaalt Duitsche en Amerikaansche boeken. In 1868-69 verschijnt zijn groot werk in twee deelen ‘La Terre’ (De Aarde), dat hem bepaald rangschikt onder de eerste geographen van de wereld. Maar nieuwe stuiptrekkingen gingen Frankrijk doorschokken. Wij zijn in 't tijdperk van den Fransch-Duitschen oorlog; gedurende 't beleg van Parijs is hij in dienst der luchtvaarders, in gezelschap van Nadar die tot het einde van zijn leven zijn beste vriend zou blijven. De Commune breekt uit: hij dient als simpel soldaat en wordt gevangen genomen, het wapen in de vuist, bij een uitval der gefedereerden. Hij leed toen ál de beleedigingen, ál de mishandelingen die de bloedgierige burgers, waarvan Thiers de waardige leider was, deden onderstaan aan de overwonnenen. Men zond hem van gevang naar gevang en eindigde met hem te veroordeelen tot depor- | |
[pagina 308]
| |
tatie, straf die werd omgezet in verbanning, ten gevolge der nobele protestatie onderteekend door een reeks Engelsche geleerden met Darwin aan 't hoofd. Dit protest dat in hooge mate tot eer strekt aan hen die 't hebben opgevat, gaf in volgende bewoordingen een mooie les aan de Fransche bourgeois: ‘Wij durven denken dat dit leven (van Reclus) niet alleen toebehoort aan het land dat hem zag geboren worden, maar aan de geheele wereld, en dat Frankrijk, door alzoo dergelijk man tot stilzwijgen te brengen, zich enkel zou verminken en zijn rechtmatigen invloed op de wereld verminderen.’ Al die gebeurtenissen hadden Elisée maar kunnen versterken in zijn overtuiging. Tezelfdertijd dat hij zijn wetenschappelijk werk hervatte, nam hij met nieuwen ijver deel aan de propaganda der sociale gedachten. In 1872 is hij te Lugano waar hij zijn welbekende brochuur schrijft ‘A mon frère le paysan’ (Aan mijn broeder den boer). In 1874 gaat hij aan het meer van Geneva op de ‘Tour de Pelz’ wonen en 't volgende jaar vestigt hij zich te Clarens waar hij verblijft tot in 1890. Daar begint hij zijn ‘Géographie Universelle’, waarvan hij 't eerste deel, ‘'l Europe Méridionale’ in 1875 schrijft. Van dan af geeft hij, regelmatig, elk jaar een deel uit van zijn ontzaglijk werk, wat hem niet belet zich te bemoeien met de sociale beweging, ijverig deel te nemen aan de opkomende anarchistische beweging; hij woont de vergaderingen bij van de ‘Fédération jurassienne’, hij werkt mede aan de ‘Travailleur’ (De Werker) en de ‘Révolté’ (De Opstandeling). In 1890 keert hij in Frankrijk terug en gaat te Sèvres wonen, waar hij, in 1892, zijn ‘Géographie’ voltooit en het | |
[pagina 309]
| |
voorwoord schrijft voor Kropotkine's boek: ‘De Verovering van 't Brood.’ Ik weet niet of ik door die korte uiteenzetting een gedacht heb gegeven van de wonderbare werkzaamheid van Reclus; maar wat ik niet heb gekunnen, is zijn innerlijke evolutie samenvatten. Ongelukkiglijk heb ik hem slechts in zijne hooge jaren gekend. De ontwikkeling van zijn geest voor oogen stellen, zou een werk van hersamenstelling vereischen, dat ik op 't oogenblik niet kan beproeven. Volgende bladzijden, waarin ik zal trachten hem aan te toonen zooals hij was op 't einde zijner loopbaan, zullen misschien toelaten den invloed te gissen dien de gebeurtenissen uit zijn bewogen bestaan hadden uitgeoefend op de vorming van zijn geest. | |
III.Elisée Reclus woonde bijna gedurig in België sinds 1894 tot aan zijn dood. Tijdens deze dagen van vaderlandslievende uitboezemingen, waarop ongetwijfeld vele vijanden van vóor tien jaren zich de hand drukken, malkaar gelukwenschend omdat ze leven in een vrij en een welvarend land, is het misschien wreed te herinneren aan den storm die werd uitgelokt door de komst van Elisée Reclus. Maar de geschiedschrijver heeft tot taak de waarheid te zeggen, zoo volledig als dit aan een mensch mogelijk is, zelfs op gevaar af te mishagen aan lieden die naderhand verkiezen dat men zwijgt over daden die zij zich niet schaamden te volbrengen. De Vrije Hoogeschool van Brussel had Reclus | |
[pagina 310]
| |
agregaat-doctor benoemd en hem uitgenoodigd een leergang te komen geven over vergelijkende aardrijkskunde. Maar toen er spraak was den openingsdatum voor dien leergang te bepalen, besloot de raad van beheer, in zijn zitting van 30 December 1893, dien tot een onbepaald tijdstip te verdagen. Het was 't oogenblik der heftige conflicten uitgelokt door de aanslagen van de propagandisten met de daad. De burgerregeeringen, het hoofd op hol als tijdens alle crisissen, leverden zich blindelings over aan 't genot eener bloedige weerwraak. In Frankrijk werd de geheele familie Reclus vervolgd omdat enkele harer leden anarchistische gedachten beleden; op de post opende men alle brieven die hen werden toegezonden (wat de bedienden vijf jaar later nog voortgingen te doen uit gewoonte [authentiek!]). Paul, de neef van Elisée, werd veroordeeld onder de beschuldiging deel te hebben genomen aan aanslagen waar hij niets van af wist, en daar hij zoo voorzichtig was geweest te vluchten, hield men zijn vader Elie aan (1 Januarie 1894) dien men aanstonds moest loslaten, daar het schandaal paal en perk te buiten ging. Volgens de Belgische tradities - die bestaan in Frankrijk altijd na te apen in wat het slecht heeft - wilden onze goede liberalen in domheid en lafheid niet onderdoen voor hun confraters uit het Zuiden en de Universiteit, die men ‘de vrije’ noemt, weigerde Reclus te ontvangen. Deze laaghartige en onzinnige daad, waardoor de zoogezegde vrije Universiteit - die nu juist niet overkropt was met mannen van waarde - zich de medewerking onttrok van een der grootste geleerden van Europa, zou stellig waard geweest zijn van een melding | |
[pagina 311]
| |
in de nationale feestkalenders en men verbaast er zich over dat zij geen bijzondere eere-onderscheiding bezorgde aan haar dadersGa naar voetnoot(1). In ieder geval schonk zij hen het misprijzen van alle verstandige lieden en veroorzaakte een opstand van de universitaire jeugd die, zoo hij op revolutionairdere wijze was gevoerd, de waardige steunpilaars van 't vrije onderzoek had omgeworpen. Maar de jonge Belgische burgers, vooral bedacht het zich zacht en rustig te maken en een goede positie te verwerven, zijn niet voor zulken kamp geschapen, en de leeraars bleven bijna eensgezind aan den kant der orde-vrienden. Na besloten te hebben dat de leergang van Reclus onder hun beleid zou worden ingericht, hadden de studenten de zwakkeid te verklaren dat zij hierdoor den Raad van beheer niet wilden kwetsen; zij lieten zich in de luren leggen door de jesuïtische kunstgrepen van aan politiek gewende lieden; zij werden afzonderlijk geroepen bij den ‘prorector’ die hen nu wit en dan weer zwart zegde; zij kwamen er toe een dubbelzinnige verklaring te onderteekenen; in plaats van vereenigd te blijven in stevigen blok lieten zij zich verdeelen; daarbij waren er afvalligen in hun rangen, en zoo gelukte men er 18 uit te sluiten, om een voorbeeld te geven, en de anderen waren getemd. - Maar al wat eenigzins vrij en eerlijk was in 't land hield het met de uitgeslotenen: de jongelui die niet heelemaal verdord en onvruchtbaar waren voelden hun geweten ontwaken en de leergang van Elisée Reclus had plaats in het lokaal van een der vrijmetselaarsloges, in tegenwoordigheid eener groote menigte. | |
[pagina 312]
| |
Dan zag men den man, dien men teruggewezen had als verdediger van onzedelijke en heiligschennende stellingen. Zijn blik drukte al de hoogste deugden uit die men huldigt in den mensch: de goedheid, de edelmoedigheid, de rechtschapenheid, 't geloof in een heerlijk ideaal. Op 't nog krachtvolle gelaat van dien ouderling, in zijn klare oogen, waarin sprankels flitsten bij de vóórspiegeling van elke schoone en edele zaak, las men zijn zuiver leven, heel en al in dienst van de waarheid, zijn breed leven van geleerde en denker waar geen plaats in was, noch voor een kleinzieligen hartstocht, noch voor een eng belang. Hij sprak goed, maar zonder kunstgrepen; hij sprak als een die 't publiek meesleept en tot de schoonste oratorische effecten komt door de eenige warmte van zijn hart, door de eenige macht zijner overtuiging. Innig en diep had hij de Menschheid lief, en die liefde voelde men in al zijn woorden en deed alle ontvankelijke zielen genegenvol trillen. Tusschen dien profeet eener betere toekomst en de ‘steunpilaren der Maatschappij’, die hem onwaardig hadden geoordeeld om in de door hen beheerde instelling te treden, was de tegenstelling leerrijk: 't was voldoende, na hem gezien te hebben, hun koppen te beschouwen: de eene, die sinds een halve eeuw hetzelfde methaphysische deuntje afdreunde, scheen een oude phoetus doorweekt in een alcohol van slecht allooi; een ander had een droog, aanmatigend en autoritair uiterlijk, die zijn koudte en zijn mangel aan edelmoedigheid verraadde; een derde vertoonde de zeemzoete vriendelijkheid en de loosheid van beroepspolitiekers, die hun leven doorbrengen met verschalken en met huichelen; allen hadden iets beknopt en hard, iets zelfzuchtig en eng | |
[pagina 313]
| |
en bij hun zicht zou ieder schrander mensch geneigd zijn op zijn hoede te blijven. De vergelijking tusschen hen en Elisée Reclus was bewijzend en ieder die bekwaam was te begrijpen, begreep. De zaak was beoordeeld. Al wat te Brussel moreel iets te beteekenen had juichte Reclus toe. En in die opwelling van geestdrift stichtte men een Nieuwe Universiteit en een Instituut voor Hoogere Studies, een stoute onderneming in een land als België waar de belangstelling voor de hoogste geestelijke beschouwingen zoo luttel is. Maar op dit oogenblik werd men meegesleept; men was in opstand gekomen en Reclus was dàar die zijn ijvergloed, zijn betrouwen in de zegepraal der rechtvaardige en grootmoedige gedachten aan allen meedeelde. Door hem leerde men het anarchisme kennen, het aandachtig overwegen, het eerbiedigen als een grootsch ideaal, het lief hebben; en zelfs zij die het nieuw gedacht niet omhelsden waren dikwerf verplicht het te bewonderen. Onder de jeugd zag men een massa bekeeringen: 't was een wonder oogenblik; kameraden die zich sinds eenigen tijd uit 't oog verloren hervonden zich, en van af de eerste gewisselde woorden voelden zij dat een nieuwe band tusschen hen bestond, dat een gemeenschappelijk geloof hen vereenigde. En men had den ijver der nieuw-bekeerden, men wou strijden, men sprak van werkdadige propaganda te maken, zelfs van gevang te ondergaan om zijn geloof te verdedigen. Zij beleefden wonnige uren, de jongelingen die toen verbroederden, voelend dat de twijfel vervloog die hun ziel beduisterde en dat heel hun wezen ontwaakte tot een nieuw leven. - Tien jaren zijn sinds dien verloopen | |
[pagina 314]
| |
en er blijven maar weinig strijders meer van 't eerste uur; de meesten hebben trapsgewijs ‘geëvolueerd’ naar beter ontvangen en voordeeliger meeningen; anderen bleven ‘sympathiek’ maar zwijgen en verrichten niets; het zijn de platonische anarchisten; de enkelen die standvastig zijn gebleven hebben dikwijls de smart gevoeld te zien dat juist degenen zich verwijderden die zij het meest besloten en het onverzettelijkst hadden gemeend. Maar 't zij zóo! Het doet hen goed terug te denken aan die tijden van lentelijke gisting, toen allen vertrokken schenen, in een zelfde vervoering, naar de verovering van 't geopenbaarde ideaal, toen 't legertje jonge mannen en meisjes vol hoop was en blij om de komende zegepralen; zij zien de oude makkers zooals ze toenmaals waren, verkiezen hun hedendaagsche gedaanten niet te kennen en te veronderstellen dat ze niet meer zijn: men laat zoovele dooden langs den weg! Reclus beminde de jeugd om de beloften voor de toekomst die zij meêdraagt; lijk allen die hun tijd vooruit zijn stelde hij zijn hoop in 't opkomend geslacht. Ook moedigde hij de jongelingen aan die geneigd waren deel te nemen aan de anarchistische beweging; zoo een hunner hem zijn inzicht te kennen gaf om vrij te handelen, in strijd te treden met de maatschappij, door woord en schrift de libertaire gedachten te verspreiden. dan zei hij dadelijk: doe dat! zet u aan den arbeid! handel! - In zijn leven was de gedachte nooit gescheiden geweest van de daad; zonder omwegen deed hij wat hem goed en nuttig leek; hij wikte niet het vóór en het tegen tot in 't oneindige alvorens een besluit te nemen; hij bekommerde zich niet om zijn gemak en hield niet té veel rekening met de materieele hinder- | |
[pagina 315]
| |
nissen. En met het wezenlijk betrouwen dat hij in de menschen stelde, was hij geneigd te gelooven dat zij bekwaam waren om, zooals hij, de gedachten die zij aan den dag legden in hun leven te verwezenlijken. Maar de meesten onder die jongelingen kwamen tot het anarchisme uit gevoelsredenen: uit gulheid des harten, uit jeugdige geestdrift, uit ontevredenheid met den huldigen socialen toestand, uit bewondering voor een man als Reclus, uit vervoering. Weinig talrijk waren de anarchisten uit geaardheid, zij die in het bloed behoefte aan vrijheid hadden en die trachtten hun gedachten te documenteeren door een diepgaande studie der maatschappelijke verschijnsels. Bij de anderen ware 't noodig geweest het anarchisme gedurig herop te gieten. Reclus had hen aanmoedigingen en raad gegeven, maar daarna kon hij hen slechts op eigen vleugelen laten vliegen: 't anarchisme is geen leerstelsel dat kan onderwezen worden; 't is geen religie die op alles een antwoord heeft. 't Is een samenstel van gedachten die gedurig veranderen en volmaakter worden, een nieuw gevoel van 't leven, iets dat met ons opgroeit en voordeel haalt uit onze ondervinding; 't is een schepping waaraan we onophoudelijk moeten deel nemen. Wat een breede opvatting Reclus van 't anarchisme had, toont ons volgend gedeelte uit een brief van 1895:
‘En fait de livres, je vous dirai qu'il n'importe guère de les étudier pour y trouver des arguments dans la discussion. C'est là le petit, le tout petit côté de la question. Ce qui importe, c'est d'apprendre à fond, de fortifier ses convictions par de fortes études, de se créer un idéal bien complet embrassant | |
[pagina 316]
| |
l'ensemble de la vie, et de vivre conformément à cet idéal dans toute la mesure de ses forces adoptées aux possibilités ambiantes. Etudiez, apprenez, et ne parlez jamais de choses sérieuses qu'avec des personnes d'une parfaite sincérité. Il faut avoir assez de fierté pour ne pas prodiguer en des conversations légères le trésor de ses convictions. Du reste, si vous observez ceux qui discutent, sans prendre part au débat, vous remarquerez facilement que la sincérité parfaite est rare dans ce genre de tournois et que d'habitude les interlocuteurs cherchent à entraîner leur adversaire dans une question secondaire, dans une petite difficulté de détail. Ils peuvent ainsi se procurer un triomphe apparent, qui ne signifie rien, mais qui est absolument contraire à la vérité. Aussi vous ferez bien de vous méfier de ces joutes oratoires. Ce qu'il faut c'est d'assurer ses convictions et de vivre suivant sa foi: de cette manière vous ferez la meilleure de toutes les propagandes. Les jeunes s'imagiment volontiers que les choses peuvent changer rapidement, par de brusques révolutions. Non, les transformations se font avec lenteur, et par conséquent il faut y travailler avec d'autant plus de conscience, de patience et de dévouement. Dans la hâte d'une révolution immédiate on s'expose par réaction à désespérer quand on constate l'empire des préjugés absurdes et des passions mauvaises. Mais l'anarchiste conscient ne désespère point: il voit le développement des lois de l'histoire et les changements graduels de la société. Et s'il ne peut agir sur l'ensemble du monde que d'une manière infinité simale, du moins peut-il agir sur soi-même, travailler | |
[pagina 317]
| |
à se dégager personnellement de toutes les idées préconçues ou imposées, et grouper peu à peu autour de soi des amis vivant et agissant de la même façon. C'est de proche en proche, par petites sociétés aimantes et intelligentes, que ce constituera la grande société fraternelle.’Ga naar voetnoot(1) Dit waren bewonderenswaardige raadgevingen, maar niet aan allen was het gegeven haar op te volgen, en in zulk een schoone omlijsting moest men wat te zetten hebben. Wat opviel bij Reclus, wanneer men hem een eerste maal zag, dat was zijn eenvoudige houding, maar die den stempel droeg van een zeer hooge waardigheid en veel bescheidenheid, houding die de uitdrukking was van een onberispelijk leven, van groote zelfbeheersching en van den wil op anderen in te werken; dat was, langs een anderen kant, een uiterste beleefdheid die bij hem geen eenvoudige vorm van opvoeding was, maar voortsproot uit het ontzag dat hij gevoelde voor den mensch in 't algemeen, uit zijn eerbied voor de menschelijke persoonlijkheid. Hij wou zijn meerderwaardigheid niet doen gevoelen; hij behandelde ieder als zijns gelijke; hij had de nederigheid te handelen alsof zijn tijd niet kostbaar was; men mocht hem komen opzoeken op elk uur en hij onderbrak zich midden in zijn arbeid, om zich te onderhouden met lieden wier gesprek meermaals geen enkel belang voor hem moest opleveren. Dit alles stemde overeen met zijn gedachten, maar in de practijk leverde dit gedrag meerdere zwarigheden op: vele jongelingen betoonden tegenover hem een | |
[pagina 318]
| |
ongeloofelijke ‘sans-gêne’ en, onder voorwendsel dat hij anarchist was zooals zij en een ‘kameraad’ lijk de anderen, behandelden zij hem zonder eenig ontzag en vertoonden een vulgariteit en een onkieschheid die hem pijnigden. Ook gevoelde hij niet veel sympathie meer gedurende zijn laatste jaren voor die zoogezegde anarchisten wier heele anarchie bestaat in geestelijke losbandigheid, in grofheid van manieren, in een idiote gelijkerigheid die wonderwel past bij hun ijdelheidje dat hen belet bij een ander elke meerderheid te erkennen. Men moest in zijn intimiteit binnendringen om te gevoelen wat er diep-menschelijk in hem was en om zijn gevoelshoedanigheden te waardeeren: zijn goedheid, zijn naïef betrouwen, zijn geestdrift, zijn natuurliefde, zijn vreugd te leeren, al wat hem tot 't einde toe het leven deed lief-hebben en hem belang deed stellen in de gebeurtenissen die de wereld beroerden lijk in de aandoeningen die de harten zijner vrienden deden kloppen. Al was zijn gezondheid erg wankelbaar gedurende de laatste jaren en had hij aanvallen van hartkwaal die hem vreeselijk deden lijden, alhoewel hij overladen was van werk - opstellen van artiekels en boeken, leergangen aan de Nieuwe Hoogeschool, bestuur van 't Aardrijkskundig Instituut dat hij gesticht had - verloor hij geen moed en had niet alleen betrouwen in het leven, maar genoot er nog ten volle van. Zooals hij 't zegt in een brief die geschreven werd in het begin van 1904, toen hij, met zijn eeuwig optimisme, zich inbeelde dat zijn broer Elie had gezegevierd over de ziekte die hem wegvoeren moest: ‘Chaque jour est une lutte, mais qu'importe si cette lutte se termine par une victoire, si chaque | |
[pagina 319]
| |
jour l'organisme réussit à s'adopter au milieu, même à en tirer profit. La vie est bonne puisqu'on apprend, puisqu'on ce renouvelle et surtout puisqu'on aime. Je suis très heureux d'arrêter ma pensée de temps à temps sur tous ceux que j'aime. Il est même inutile que j'y pense d'une manière consciente: ils sont là, ils m'éclairent et me réjouissent, ils illuminent mon être comme un phare qui éclaire tout l'horizon. Il n'est pas même de nouvelle politique, pas de fait nouveau en géographie, en histoire, en science générale qui ne prenne un haut intérêt pour moi, parceque les amis sont là et que ma joie sera leur joie. L'affection est un éternel partage.’Ga naar voetnoot(1) De laatste gebeurtenissen in Rusland ontroerden hem diep. Hij gevoelde een bovenmatige geestdrift bij 't gedacht aan. ‘Ce grandiose drame de la Russie qui s'avance à genoux vers son Empereur, puis qui se redresse, fait sauter ses conseillers et se prépare à le faire sauter lui-même, cette alliance de toutes les classes et de tous les peuples de l'Empire en un même élan, cette simplicité merveilleuse dans l'abandon individuel de l'existence, cette belle solidarité dans le dévouement, et puis là-bas, comme fond, dans les neiges et les brumes de la Mandchourie, ces deux armées qui s'entretuent et ne demandent qu'à se réconcilier.’Ga naar voetnoot(2) Welke warmte in die regels, welke jeugd! Wie zou zeggen, als hij ze leest, dat het een grijsaard is, een door den dood bedreigd man die ze geschreven heeft? - Liefde voor de natuur, liefde voor het leven, | |
[pagina 320]
| |
liefde voor den mensch, dat alles was één en hetzelfde voor hem, en 't was door de liefde voor den mensch dat zij meestal zich uitte, geen theoretische - maar een daadwerkelijke, echte, voor iedereen tastbare liefde. ‘Le ‘mépris des hommes’ je ne l'ai j'amais eu, même quand l'éccès de jeune virilité m'avait empli d'outrecuidance. L'ivresse causée par les mille lectures et impressions entremêlées m'a fait souvent déraisonner, même elle a pu me démoraliser en apparence, mais en apparence seulement: les oscillations diverses me ramenaient toujours au centre de gravité qui était ‘la violente amour’ des hommes. Quant à mes premières pages de ‘l'Histoire d'une Montagne’ je me demande si au fond du fond elles n'ont pas un défaut, le manque de sincérité. Autant qu'il m'en souvient, j'étais alors en prison, et de plus je sentais autour de moi le mur épais, presque impénétrable de la haine, de l'aversion du monde entier contre la Commune et les Communards. Peut-être que je me mis raidi et que ce mouvement a combattu ma véritable nature.’Ga naar voetnoot(1). Alzoo verweet hij zich zelf op het einde van zijn leven een der enkele verbitterde bewegingen - beweging door de omstandigheden ten volle gewettigd - die hij gehad heeft tegen de menschen. De menschen moesten hem met smarten overstelpen vóor hij tot daar kwam, en 't was hen voldoende dat zij hem zoo weinig gaven gaven opdat hij hen erkentelijk was. ‘Je demande au faiseur de bouquins de me donner | |
[pagina 321]
| |
une page, sinon une ligne, sinon un mot utile, et s'il me donne ce mot, c'est moi qui lui dois gratitude, malgré les marrais dans lesquels j'ai risqué tout d'abord de m'enliser.’Ga naar voetnoot(1) Hij wenschte slechts te leeren, de wereld te kennen, zich-zelf te kennen; hij was oprecht tegenover zich-zelf zooals tegenover de anderen en tot 't einde werd hij gedreven door den lust zich te volmaken: ‘J'ai eu, j'ai encore mes défauts et mes faiblesses, mais j'ai aussi mes amitiés sincères, mes hauts désirs, mon idéal intérieur; je travaille toujours à la sculpture de l'effigie du héros que je rève et qui est mon meilleur moi.’Ga naar voetnoot(2) Bewonderenswaardig woord vanwege een man die reeds zoo hoog boven de overgroote meerderheid der menschen verheven stond, woord dat het best de verzuchtingen samenvat van alle anarchisten, naar een ideaal van moreele volmaking waarvan de gedroomde maatschappij de levende verwerkelijking zou zijn. Reclus, die goede, die oprechte, die eerlijke, die ons verschijnt als de vertegenwoordiger van de betere menschheid waarvan wij droomen, zou, zoo schijnt het, aan eenieder eerbied moeten afdwingen. En nochtans - ik zeg het tot schande onzer huidige menschheid - op elk oogenblik waren er wezens laag genoeg om zijn vertrouwen te misbruiken, om hem te bedriegen, om hem uit te buiten door hem fantaisiste vertelsels te doen die zijn geest, zoo vreemd aan leugen en geveinsdheid, niet mistrouwde. Hij werd niet boos als hij | |
[pagina 322]
| |
't bedrog ontdekte, hij gevoelde er hoogstens wat droefheid om, deed zich zelf de belofte beter op zijn hoede te wezen, en bij de eerste gelegenheid liet hij zich wéérom beet nemen uit vrees geen hulp te bieden aan iemand die werkelijk in nood zou zijn.
Zijn tien laatste levensjaren waren niet minder moeitevol dan de overige. Aan de Nieuwe Hoogeschool gaf hij zijn lessen, bestuurde de werken zijner leerlingen, en later, toen het Aardrijkskundig Instituut was ingesteld, werd hij er de ziel van. Niettegenstaande zijn dikwijls wankelbare gezondheid ging hij hier en daar voordrachten geven: te Antwerpen, te Charleroi, te Londen, te Edimburg. Hij schreef studieën in een massa tijdschriften, nu eens over aardrijkskundige- dan weer over maatschappelijke vraagstukken. In 1895 vatte hij het plan op van een wereldbol op een honderdduizendste: die bol was op 't punt de ‘clou’ te worden van de Parijzer tentoonstelling in 1900, en de onderneming leed maar schipbreuk door den slechten wil der kapitalisten, die in de zaak geen bron van voldoende winsten zagen. Tezelfdertijd hield hij niet af te arbeiden aan 't groote werk dat de gevolgtrekking van zijn levensarbeid, de bekroning van heel zijn werk moest zijn. Op 't einde van 1903 was 't boek voltooid, maar zijn eeuwig verlangen om alles wat hij deed te volmaken, belette hem er tevreden over te zijn. Tijdens de eerste dagen van 1904 schrijft hij: ‘J'ai fini mon bouquin, mais puisqu'il est fini, il faut le recommencer, c'est-à-dire le corriger, le compléter, le bousculer, prévoir la critique des amis et se | |
[pagina 323]
| |
conformer à leur avis. C'est le travail que je fais en ce moment sans espérer d'avoir dans tout ce fatras de 4500 pages un seul paragraphe d'un style aussi ferme, aussi clair, aussi nettement objectif que celui dont vous m'avez envoyé un extraitGa naar voetnoot(1); mais peutêtre y sentirez-vous, quand vous me lirez, un peu plus de tendresse humaine, et cela n'est pas non plus à dédaigner.’Ga naar voetnoot(2) Daarna begonnen voor Reclus de vervelingen die de uitgaaf van een aanzienlijk boek meestal oplevert. Men zou meenen dat de uitgevers elkaar de gunst zouden betwisten het werk van zoo'n algemeen gekend man uit te geven. Er was niets van. Hachette, die aanzienlijke sommen had gewonnen met den verkoop van de ‘Géographie Universelle’, wou l'Homme et la Terre (De Mensch en de Aarde), dat er de conclusie van is, niet drukken, onder voorwendsel dat die conclusie anarchistisch is! Reclus had een uitgever te Londen vóor hij er een te Parijs had. En 't is maar den 15en April van dees jaar 1905, dat de verschijning der Fransche editie begon. Maar 't in gang zetten der uitgaaf bracht veeleer een som van ongenoegens dan wel van vreugden voor Reclus. Het louter nijverheids- en handelskarakter dat zulk werk tegenwoordig aanneemt hinderde hem. Hij schreef in Maart 1.1.: ‘Quant à mon bouquin il ne me donne aucun plaisir: pour qu'il m'intéressât, il faudrait que je me sentisse vivre avec le prote, avec les compositeurs, avec les correcteurs, que chaque jour amenât son | |
[pagina 324]
| |
petit conflit, sa petite discussion, mais le travail se fait industriellement pour ainsi dire, je n'y suis pour rien.’Ga naar voetnoot(l)
Men zou uitvoerig over dergelijk man moeten spreken en zijn aandenken dikwijls in herinnering brengen. Gelukkig zijn er zijn boeken, die beter over hem zullen spreken dan ik het zou kunnen doen: men vind hem er in terug, zoo niet zooals hij in den huiskring was met zijn ongedwongenheid en zijn fijnheid van gevoel, dan toch in zijn hoofdzakelijke karaktertrekken. Want hij was geen van die geleerden (waarvan 't tegenwoordige Duitschland de volkomenste typen levert) die geen ander ideaal hebben dan de objectiviteit en bijna niets anders zijn dan machienen om feiten uit te knippen en ze volgens onveranderlijke methoden te verdeelen in vakkenkastjes. Uit alle door Reclus geschreven bladzijden borrelt de menschelijke sympathie en overal voelt men zijn hoofdgedachte; zijn ideaal straalt er uit. Hij heeft maar een beperkt aantal schriften gewijd aan de rechtstreeksche verklaring der anarchistische gedachten. Ook is hij door de meeste anarchisten minder gekend dan andere schrijvers, die oneindig minder ernstig zijn dan hij, maar die op hun actief verscheidene propaganda-boeken hebben. Ten onrechte voorzeker: want 't anarchisme is, in waarheid, minder een samenstel van sociale gedachten dan een algemeene geestesstand, een bijzondere wijze van 't beschouwen der menschelijke verschijnsels, een levensopvatting die op onzen wil zooals | |
[pagina 325]
| |
op onze voorstellingen inwerkt. En alzoo opgevat moet zij stellig aan de studie van alle takken der kennis worden aangepast. De invloed van Elisée Reclus zal nog lang voortgaan zich te doen gevoelen langs tweevoudigen weg: door zijn werk dat de ernstige geesten zal stemmen tot nadenken en degeen die oprecht zijn en vrij van vooroordeelen, overtuigen zal van de waarheid der anarchistische gedachten; door 't voorbeeld van zijn leven dat zal aantoonen tot welken graad van moreele verheffing - onbekend aan de verdedigers van den ‘godsdienst’ en van de ‘orde’ - een man kan geraken die noch goden, noch wetten, noch meesters erkent. Voor ons die sinds lang die gedachten aannamen - wier oorsprong overigens tot de Renaissance opklimt - is 't vooral in zijn leven dat wij onze bezieling moeten zoeken: lijk hij moeten we trachten de theorie niet te scheiden van de practijk, zelven de levende getuigenis onzer gedachten te zijn, zonder ophouden te werken om ons innerlijk te verbeteren. Zóó zullen wij het waardigst zijn nagedachtenis huldigen. - Wat ik op dees oogenblik maak is geen van die necrologische artiekels die men schrijft om een platonische hulde te brengen aan een man die ophield met geducht te zijn. Ik stort geen tranen op het graf van een doode. Elisée Reclus lééft onder ons, zijn gedacht gaat voort met werken en 't is een der duizende krachten die aandrijven tot de vervorming van de oude wereld.
Jacques Mesnil. |
|