Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 5(1905)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 296] [p. 296] Een heugelijke Dag. (In Memoriam Élisée Reclus). Een Zondag was het, heugt het u, drie jaren nu geleên? We waren zoo vertrouwelijk, gemoedelijk bijeen, En luisterden aandachtig naar de goede, simple woorden Van hem dien wij, voor d'eerste maal, toen in ons midden hoorden; En ook voor 't laatst... Hij was een grijs met schoonen, eedlen kop, Er 't vroedend, scheppende gedacht als eeuwig teeken op. Zijn oog, waaraan ons aller blik, verwondringsvol bleef hangen, Sprak iets tot ons, ik weet niet wat, van eindeloos verlangen, Begeestering, geloof en liefd' en goedheid zonder maat. - De volheid eener groote ziel blonk op zijn schoon gelaat. - 'k Vergete nooit dit schittrend oog, vol blij, gelukkig stralen, Wanneer hij 't heerlijk toekomstbeeld ons met zijn woord ging malen, En poogd' ons aller kloppend hart nog sneller doen te slaan Voor d'eedle zaak, waaraan hij gaf zijn ziel, zijn gansch bestaan. Soms midden in zijn diepbewogen, geestdriftvolle reden, Gebeurde 't dat hij ophield plots, en sloot zijn oogeleden, Als was hem d'arbeid tóch te zwaar en hij niet verder zou, De hand aan 't jagend harte bracht, of 't eindlijk breken wou. [pagina 297] [p. 297] Doch weder hoorden we zijn stem, die langsom innig-lijzer Ons sprak van heel zijn diep geloof in eene wereld: wijzer En grooter, waar elk wezen fier in vrijheid kan bestaan En 't leven prijzend, kan gelukkig tot het einde gaan. Dan bleek het - zagen we weerom die sprekend' oogen open - Alsdat een vol en rijk gemoed allicht kan overloopen, Daar in zijn oogen bevend blonk een groote, heldre traan. Toen staarden, in verrukking, wij dien wondren grijsaard aan, Na vele jaren rustloos werk steeds tot den kamp besloten, Begeesterd, hechter in 't geloof dan ál zijn zielsgenooten, En, schoon zijn lichaam moegeleefd, gebroken neeg ten val, Toch, spijts zijn hooge ouderdom, de jongste bleek van al'!... En later, vrienden, heugt het u, hoe wij hem begeleidden? Als konden w'ons dien ganschen dag van dezen man niet scheiden, Als hield hij ons aan zich gehecht met wonderbare macht, Nadat hij ons de schoonheid van zijn heerlijk wezen bracht. We zegden noode hem vaarwel, hem dankend voor de rede, En droegen zijne beeltnis diep in onze harten mede. Siska van Daelen. Vorige Volgende