Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 5
(1905)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 270]
| |
In ItaliëIn mijn laatste kroniek vermeldde ik een overwinning der italiaansche spoorbedienden: heden moet ik verslag geven over eên neerlaag. 't Obstructionisme had, zooals ik zegde, het ontslag bewerkt van het kabinetshoofd en, hierdoor, de intrekking van de wetsartiekelen die aan de bedienden, onder straffe van gevang, verboden te werkstaken. Het nieuwe kabinetshoofd, dat tot dezelfde partij behoort als 't vorige, gedrongen door de noodzakelijkheid om binnen kort tijdsverloop een project voor te stellen tot overname van de ijzeren wegen door den Staat, (de overeenkomsten met de maatschappijen hun vervaldag nabij zijnde) hernam voor eigen rekening het voorstel van zijn voorganger, met aanbrenging van eenige veranderingen, bestaande in de terugname der bepalingen nopens een scheidsgerecht en de deelname (overigens ondoelmatig) van de bedienden in de winsten, alsook der artiekelen die de obstructie hadden uitgelokt. Wat betreft het laatste punt, kon hij zich niet besluiten tot 't doodeenvoudige weglaten der gewraakte artiekelen, uit vrees hierdoor in ongenade te komen bij 't meest achteruitkruipend gedeelte zijner meerderheid. Om zich uit den slag te trekken nam hij zijn toevlucht tot volgenden list: de spoorbedienden gelijkstellen aan openbare ambtenaars en (zonder de mogelijkheid te rekenen | |
[pagina 271]
| |
om ze met een boet te treffen, door zeker artiekel uit het strafwetboek gelegenheidshalve te ‘verklaren’; en ieder weet hoe de wetsartiekelen zich uitnemend leenen voor de behoeften der machthebbers) als ontslaggevers aanzien allen die vrijwillig hun post verlaten. In werkelijkheid hoeft men niet voor dergelijken maatregel te schrikken: hij zou heelemaal onmachtig zijn tegen een staking afgesproken door 't geheel eener talrijke en aangesloten vakvereeniging. - Dit niettegenstaande, oordeelend dat het wetsvoorstel hen geen enkel voordeel en geen enkelen waarborg leverde en daarbij strekte om hun vrijheid in te krimpen, besloten de spoorbedienden er zich tegen te verzetten door te werkstaken. De beweging mislukte en kon de stemming der wet niet tegenhouden. De oorzaken van die neêrlaag zijn veelvuldig: langs een kant is de organisatie van 't spoorpersoneel niet sterk genoeg; zij omvat een onvoldoend aantal bedienden, vooral wat zekere categorieën betreft; die organisatie begint nu eerst wat onafhankelijk te worden, maar zij was te zeer gewoon aan den leiband gehouden te worden door de afgevaardigden en de middencomiteiten der soc. democratische partij, om zich oogenblikkelijk te kunnen losmaken van de wettelijkheids-methoden en een waarlijk doeltreffende handelswijze aan te nemen. Langs een anderen kant is de solidariteit tusschen de spoorbedienden en de overige werkliê onvoldoende; zij worden eenigzins beschouwd door de werkersmassa als bevoordeeligden, alhoewel hun toestand op lange na niet schitterend is en zij, b.v., oneindig slechter betaald worden dan in België of in alle andere beschaafde landen van Europa (terwijl de vette kaasratten meer worden betaald). In 't huidig geval werden zij slappekens ondersteund | |
[pagina 272]
| |
door de werkliê, nog slapper door de socialistische afgevaardigden die de staking hadden afgeraden, en tegen hen hadden zij wat men noemt de openbare meening - des te gevaarvoller macht daar zij geheel brutaal en dom is - getroffen door de schrikaanjagende ontreddering der openbare diensten en de verliezen toegebracht aan den handel. 't Is te hopen dat die neêrlaag voor hen niet zal ontbloot zijn van nuttige gevolgen. Zij moest hun ondervinding vergrooten, hen onderrichten dat zij vóór alles op henzelven moeten rekenen en dat van de kracht hunner organisatie en van den geest waardoor zij bezielt wordt hun toekomstig succes zal afhangen. Te buiten hun dadelijke belangen, van uit het oogpunt der hervorming van de maatschappij, kunnen zij een hoofdrol spelen: men denke aan 't afdoende van een spoorstaking in 't geval eener oorlogsverklaring tusschen twee burgerstaten.
De staking heeft maar een zwakke opschudding verwekt in het land: eenige dagen van woede van wege degenen die vóór alles houden aan de goede werking der zaken - 't is te zeggen aan een toestand waarin de kapitalist zonder hinder zijn winstjes kan opstrijken - eenige bezondere oplagen van dagbladen, meer met leugens opgepropt dan de gewone, indien dit mogelijk is; dan is alles tot kalmte herkomen en 't goede publiek kon zich weer in vrede bezig houden met den oorlog in het Oosten en de groote processen van den dag, dingen die het beter afleiden en geen kans leveren zijn belangen te schaden. - Niet minder dan de oorlog in het Oosten, zouden die processen grootelijks stof tot overweging geven aan dit goede publiek, indien het in staat was aan iets te denken. | |
[pagina 273]
| |
Vroeger heb ik een artiekel gewijd aan het proces MurriGa naar voetnoot(1) : wat er het duidelijkst uit blijkt, sinds de debatten voor goed geopend zijn, is de domheid en de valschheid van het burgerlijk gerecht en zijn karakter van maatschappelijke wraakneming. Wat de domheid betreft, wees ik reeds op de langdradigheden van 't onderzoek: twee jaren! Maar 't mooiste is dat de twee jaren werkens van de ‘verstandige’ magistraten die er mee werden gelast, niets ernstigs heeft opgeleverd: de openbare debatten komen ieder oogenblik de resultaten van het onderzoek tegenspreken. Gedurende twee jaren vonden de ‘verstandige’ magistraten geen enkel oogenblik voor de studie van den zielstoestand der beschuldigden, eenige studie die hen had kunnen leiden waar de materieele bewijzen ontbraken. De acte van beschuldiging is waardig van een feuilleton-romanschrijver: zelfde soort inbeelding, zelfde kennis der menschelijke ziel! Een groot deel der briefwisseling van de beschuldigden werd verwijderd onder de nuttelooze documenten, terwijl men zich tevreden stelde met de kennis van eenige losse zinnen hier en daar uit brieven genomen en verraderlijk uitgelegd. En over 't algemeen stelde de onderzoeksrechter zich in de weer - zooals later de voorzitter der assisen - om alles te doen uitkomen wat schandaal kon verwekken; hij drong aan op de intiemste bezonderheden waaraan zich het vuigste deel van 't publiek vergast, terwijl die bezonderheden geen uitstaans hadden met de zaak. Ten laatste heeft het openbaar ministerie, dat 't stilzwijgen bewaarde gedurende de debatten, meteen al de anderen overtroffen in domheid en in slechte trouw. Voor hem zijn al de | |
[pagina 274]
| |
beklaagden doodgewone moordenaars. Linda Murri was altijd pervers, zij is min waard dan een hoer, enz. Men staat verbijsterd bij 't lezen van al die ezelarijën, afgedreund met de volmaakste schaamteloosheid, in 't aangezicht van een publiek dat grootendeels bestaat uit damen, die zich verdringen op de enge tribune om de beschuldigde door hun kijkglas te begapen; en men vraagt zich af hoe geen kreet van verontwaardiging, geen menschelijke kreet opgaat om 't woord te ontnemen aan dit heerschap dat misbruik maakt van zijn ontrefbare positie om gratis menschen te beleedigen die stellig meer waard zijn dan hij. Want dít onder andere is klaar gebleken uit de debatten, dat de beschuldigden over 't geheel boven hun rechters stonden: bezonderlijk de beide Murris toonden zich fijner van geest, teerder van gevoel dan zij die hen ondervroegen. Gedurende heel het debat toonden de getuigen de knepen en leugens aan, waartoe de onderzoeksrechter onophoudelijk zijn toevlucht had genomen om veronderstellingen op te bouwen en een schijn van waarheid te geven aan de vertelsels die hij uitdacht. Wat den voorzitter der assisen betreft, die toonde zich zijn waardige evenknie door een opvallende partijdigheid aan den dag te leggen en door zich te beijveren om goed alles te doen uitkomen wat ongunstig kon schijnen voor de beschuldigden. En hier raken wij aan het tweede punt: de valschheid van het burgergerecht. Indien 't gerecht waarlijk was wat het beweert te zijn: gelijk voor allen; indien het zich streng hield aan de bepalingen van het wetboek, dan moest het zich tot déés bepalen: opzoeken of ja dan neen de beklaagden schuldig zijn aan overtredingen | |
[pagina 275]
| |
der wet; aantoonen zonder hartstocht noch vooringenomenheid, in volle gemoedsrust, welke zekerheden, welke waarschijnlijkheden, welke mogelijkheden voortvloeien uit de feiten; eischen een straf overeenkomstig de misdaad; uitspreken een veroordeeling na gewetensvol het voor en tegen te hebben gewikt en gewogen: dit zou de plicht zijn van den onderzoeksrechter, van 't openbaar ministerie, van de rechters. - Is het zóó dat de zaken zich voordoen? Geenszins. 't Gerecht vervolgt de beschuldigden met verwoedheid, het belaagt ze zooveel als 't kan, 't eischt de strengste veroordeelingen; hoe meer jaren galeistraf het openbaar-ministerie zal hebben doen toedienen aan de ongelukkigen, hoemeer vooruitgang het zal hebben. Wee den rechter die zich te goedertierend of te gerechtigd zou toonen! Zijn leven lang bleef hij schimmelen in den uithoek eener provincie! - In 't onderhavig geval bezwaart die stelselmatige verwoedheid zich, dank aan drukking van buiten af, door partij-hartstochten. Voor al wie klaar ziet, is het proces Murri eerst en vooral een proces ingespannen tegen de vrijdenkerij door den clericalen en achteruitkruipenden geest: de vader der twee beschuldigden, prof. Murri, is een der schoonste en edelste figuren die er onder de geleerden zijn: 't is een man met geheel vrije gedachten, behoorend tot de meest vooruitstrevende partijen: het kwam er op aan hem te treffen (hem, een der mannen die het meest geëerbiedigd en geliefd worden door wat er eerlijk en verstandig in Italië is) en ín hem de burgerlijke, ongodsdienstige opvoeding, het vrij onderzoek, al wat de jeugd leidt naar een nieuw ideaal, al wat hen bezielt om de rangen der opstandelingen te vergrooten. En daartoe zijn alle middelen goed. En de organen | |
[pagina 276]
| |
der justicie - gelijk voor allen! - werden de werktuigen der reactie. In den loop van het geding ziet men den voorzitter der rechtbank de moraal spellen aan de beschuldigden. Sprekend van de droefheid die zij ondervond bij 't bemerken van den afgrond die haar moreel van heur echtgenoot scheidde, zegt Linda: ‘Ik was zenuwachtig, opgewonden geworden’. Waarop de voorzitter: ‘Dit begrijpt zich als een vrouw de genegenheid verlaat die zij heur echtgenoot verschuldigd is’. En dan later als er spraak is over de betrekkingen van Linda en heur minnaar: ‘Hij kwam U vinden (in een villegiatuurplaats) en bleef een maand met U. Schijnt u dit iets correct voor een dame die kinderen heeft?’ En alles is van zulke kracht! In heel het geding wordt, voor Linda, het feit een minnaar te hebben gehad een afschuwelijke misdaad, - terwijl men 't heel natuurlijk vindt dat heur gemaal verscheidene maitressen gehad heeft. Men waant te droomen bij 't lezen van die dingen en men weet niet of men moet kwaad worden of het uit proesten van lachen. Eerst en vooral, wat heeft de moraal te maken met het wetboek? Dit wetboek is gemaakt ter verdediging van den eigendom onder al zijn vormen. Hoe komt hier de rechtschapenheid, de eer, het rechtsgevoel of welkdanig moreel gevoel bïj te pas? Misterie! - Maar 't boertigste van alles, is de aard van de moraal die men den beschuldigden voorhoudt. Die moraal is eenvoudig samengesteld uit burgers-overeenkomsten, uit salon-vooroordeelen, uit school-leerspreuken; 't is de moraal van het wat - zal - men - er - over - zeggen, en nooit degene die voortvloeit uit een hoogstaand geweten, uit een idee van | |
[pagina 277]
| |
innerlijke verbetering, van meer eerlijkheid in de maatschappelijke betrekkingen. - De meerderheid der getrouwde vrouwen uit de burgerij levert zich met vreugde over aan echtbreuk, en dit is in 't bezonder waar met het oog op de rijke burgerij, de ‘eerwaardige’ en hooggeplaatste lieden. Iedereen weet dit en 't zijn stellig de rechters niet die ervan onwetend kunnen zijn. Maar de echtbreuk is niets, van 't oogenblik dat er geen schandaal is en dat zij niet uitbreekt in volle daglicht. Als gij gevat zijt... o! dàn werpt u iedereen den steen, om te beginnen met hen die 't meest hebben gezondigd. Wee den overwonnenen! ziedaar den grond der burgermoraal. Waarom zijn nu die lieden - die gister geëerd en gewaardeerd nog waren - gehoond, gesmaad, misprijzend behandeld? Waarom gebruikt de rechter niet eens meer de allereenvoudigste beleefdheidsvormen, als hij zich wendt tot een vrouw die hij vroeger nooit anders zou hebben genoemd dan ‘Mevrouw de gravin’? Waarom zijn menschen, die vrije burgers waren, opgesloten in een kooi als wilde dieren? Omdat zij onder verdenking staan! Men weet niet of zij schuldig of onschuldig zijn. Wat geeft dat? Zij liggen in den klauw van 't gerecht en dit volstaat! Prof. Murri heeft zijn plaats behouden en niettegestaande al de moeite van den onderzoeksrechter heeft men geen voorwendsel gevonden om hem te doen plaats nemen op het banksken der beschuldigden. Ook worden hem door 't openbaar ministerie en de burgerlijke partij schijnheiliglijk bloemen gestrooid. Zij loven zijn hooge moraliteit, zijn wetenschappelijke waarde, en dit terwijl zij langs omwegen hem trachten te raken, terwijl zij laffelijk trachten hem te doen lijden door zijn kinderen te | |
[pagina 278]
| |
misprijzen - want zij weten dat dít de beste wijze is om den vader pijn te doen. Zóó is het walgelijk en schandig schouwspel, heden vertoont door een tribunaal waar de rechtsorganen geen ander denkbeeld hebben dan de gezwoornen te drijven naar een werk van sociale wraakneming. En gij peinst dat de openbare meening zich ontroert? Gij peinst dat het gedrag dier magistraten wordt geschandvlekt zooals zij 't zouden verdienen? Gij peinst dat men zich van hen afwendt en dat men hen de verachting betoont die hun gedrag aan elk eerlijk mensch moet inboezemen? Geenszins. 't Publiek is gewend aan die soort vertooningen; het vindt dit heel natuurlijk, want het huidig geval is geen uitzondering; op een niets na doen de dingen zich aldus voor in alle zaken van eenig belang: Tusschen hetgeen men 't gerecht noemt in de burgermaatschappij en het ideaal van gerechtigheid dat ieder onzer in 't diepst van zijn ziel draagt en dat zijn invloed uitoefent op de daden van elk rechtgeaard mensch, is er geen de minste betrekking. Ook, wanneer ik burgers hoor beweren dat in een samenleving zonder wetten en zonder gendarmen de goeden zouden slachtoffers zijn van de boozen, heb ik immer lust hen toe te schreeuwen: ‘Maar driedubbele domkoppen of laaghartige Tartuffen (ik weet niet met welken van die namen ik ze noemen moet) aanschouwt u toch in den spiegel, ziet wat ge zelf zijt, merkt wat er dagelijks rond u omgaat zonder dat gij u verontwaardigt en wat gebeurt met uw eigen toestemming, onder voorwendsel van openbare orde en recht; denkt na en zoo ge nog een greintje geweten hebt dan zult ge zwijgen!’
Jacques Mesnil. |
|