Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 5(1905)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Bij Regentijd De popels wiegen, licht als pluimen, In 't dwarlen van den wind gedwee; Hun blaren ruischen of het 't schuimen Der baren ware van de zee. Alverder zet de rilling over Tot in het grasken aan de gracht; De vogels schieten onder 't loover En zitten schuilend daar op wacht. Er zabbert hier en daar meteenen Een dikke droppel uit de lucht, Die treurig-grauw begint te weenen, In snikken losbarst, hijgt en zucht. Het regent door, het regent dapper Tot bij het keeren van den wind, Die kwijnend, nog als vaangeklapper In 't boomgetril eene uitvaart vindt. En peerlend van de takken glijden Juweelen, soms van gouden draad; Terwijl de zonne in glanzend zijden Gewaad de veië velden slaat. [pagina 146] [p. 146] De vogelkens uit hagen, heesters En boomen duiken weder op; Ze kwettren: tjwiet! wij zijn de meesters! En knikken fierder met hun kop. Ze wippen her en der, in roten Nu op het rood-beneschte dak; Daar wordt de regen uitgefloten, Die straks hun stoeien onderbrak. En na de zitting, musch en merel... 't Vliegt al uiteen, - gerustgesteld, - Gelijk een krans, waarvan er perel Na perel in de lucht versmelt. Zoo vliegen of het vooglen waren, Soms mijn gedachten, 'k weet niet waar? Verleidt er hen tot spelevaren Een lachje van de zonne maar! En al mijn droeve mijmeringen Zijn, 'k weet niet waar, zijn uitgezucht; Ik ben alleen gezet op zingen! Er zit gezang in licht en lucht! Willem Gijssels. Vorige Volgende