den mond van twee of drie sympathieke personen, vormend als de tegenstelling der anderen en die tegenspreken de beschuldiging tegen Gorki geuit, als zou hij een smaadschrift hebben geschreven tegen alle intellectueelen in 't algemeen.
De ontleding die M. Séménoff geeft van het stuk, is geschikt opdat wij de uitgaaf ervan met ongeduld tegemoet zouden zien. Aan de ontknooping, scheiden de ware intellectueelen, de sterken, zich op schitterende wijze van de babbelaars, de bedriegers, de parasieten, die hen in verdenking brengen of hen op loensche wijze bestrijden.
Een jonge vrouw, een eerlijke en onversaagde schepster, weert een dier zwakke of kwaaddoende wezens, die zich vleidde in haar een hulp, een steun of liever een werktuig te vinden.
- Ik smeek om uw hulp; nu ben ik een onmachtige, een besluiteloos man. Maar als Gij wildet...
- Dit is niet waar. 'k Geloof u niet. Dit zijn alles maar klachten! Mijn hart kan ik niet in uwe borst verplaatsen, omdat ik sterk ben. Ik geloof niet dat ergens een macht bestaat buiten den mensch die heur herscheppen kan. Of zij is ín hem of zij bestaat niet!
Deze verklaring van individueel gevoel en kracht, afgelegd door de jonge Varia, geeft zeer goed den toon, den geest aan van het stuk. Gorki blijft de aanmaner tot daadkracht, de levende, de willende, de individualist zooals hij zich toonde in de ‘Onder-lagen’. Men kan geen schoone gemeenschappen vormen, dan door eerst en vooral toe te laten aan elke menschelijke persoonlijkheid te komen tot zijn hoogste ontwikkeling, tot zijn logisch doeleinde, tot zijn opperste uiting. De aanklacht