Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 5
(1905)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 100]
| |
Voor GorkiDaar zit het oude wijf
En wijst met strakken vinger
In 't oorboek op 't bedrijf
Van martelaar en dwinger.
En heel den lijdenstocht
Der menschelijke ontslaving,
Met vuur en bloed doorwrocht,
Leert zij tot wraak of staving.
Gelijk het noodlot, pal
En zonder mededoogen,
Zat zij te boeken al
De tijden die vervlogen.
De waarheid is haar wet;
Daaraan is doen noch keeren.
Thans moet ze 't oorboek met
Een bloedig blad vermeeren.
En vloek en schandewoord
Op Czaar voor eeuwig volgen,
Die door zijn volkenmoord
De menschheid heeft verbolgen;
| |
[pagina 101]
| |
Die kerkert 't koen gedacht;
Die schiet op hongerslaven,
En wie naar vrijheid smacht
Wee, levend doet begraven!
Wat deed ge dwingeland
Met Gorki in te muren,
Dan 't volk, in woede ontbrand,
Tot oproer aan te vuren.
Wij voelen dat ge beeft,
Wij, menschen aller landen,
En zien het bloed dat kleeft
Op uwe vrome handen.
Toch geen genade, geen,
Zal u de menschheid schenken;
En niemand kunt ge, neen,
Beletten van te denken!
Word wakker, Russenland!
Het zaad ga niet verloren,
Dat Gorki's vroede hand
Smeet in uw barre voren.
Zoo wordt zijn werk het meest
Vereerd en 't recht gewroken,
En heeft zijn stoere geest
De kluisters losgebroken!
| |
[pagina 102]
| |
De StortvlaagI
De zonne zal vandage niet,
De blijdschap ten behoeve,
Te wringen door het wolkgebied
Haar blinkend schild beproeven -
Te zwak voor d'ongelijken kamp,
Laf, blijft zij weggesteken;
Wijl plots uit zwaren neveldamp
Miljoenen pijlen breken.
De regen braakt miljoenen en
Herhaalt miljoenen schoten.
Het raast en rolt in wilden ren
Langs geulen en door goten.
De huizen en de daken staan,
De torens en de tinnen,
Door 't zijplend nat als afgegaan.
De menschen zitten binnen...
II
Daar hotselt op de steenen straat
Een wagen dik bemodderd,
Er nevens barsch de voerman gaat
En door de plassen ploddert.
| |
[pagina 103]
| |
Onachtzaam trekt het dampend peerd,
Den kop ter neer geslagen,
Met tragen tred, alsof 't hem deert,
De vracht van zijnen wagen.
Is 't zijn getrouwe medemaat?
Het ros, daar nu versteven,
Dat zijn vier stramme pooten laat
Van onder 't dekzeil beven?
Voorzichtig trapt de klepper voort
En laat zijn kloksken klingen,
Gelijk een laatste liefdewoord,
Dat wil den lijkdienst zingen.
En 't roert, al is 't geen menschenfeit!
Maar in de denkende oogen
Van dieren ligt eene eeuwigheid
Van droefenis bewogen.
Heel lijdzaam rolt het raar gespan,
Als in een wolk bewegend:
Een denkend paard, een barsche man,
Een lijkkoets, en......het regent!
Willem Gijssels
|
|