Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 3
(1903)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 277]
| |
In 't MorgenlandDe tijd der enge nationaliteitsbegrippen is voorbij, - De wetenschappelijke en zedelijke ontwikkeling der volkeren erkent geene grenzen meer. Eene allereerste vereischte voor den verderen vooruitgang op alle gebieden van het maatschappelijk leven is de wereldlandsche solidariteit, het internationale samenwerken ter verdere ontplooiing van het menschelijk weten en van de algemeene welvaart. - Geene grenzen, geen verschil van gelaatskleur, schedelvorming, zeden, godsdiensten en alles wat tot hiertoe uitgevonden werd om de menschen te verdeelen, kan nog in 't midden gebracht worden om onze onverschilligheid ten opzichte van 't lot anderer volkeren te wettigen. - Wij genieten van de voortbrengst, van de uitvindingen, van de kunst die buiten onze grenzen ontwikkelen en bloeien. Zoodus moeten we ook deelnemen aan de rampen, aan 't lijden van allen die deel uitmaken van dit groote geheel dat wij met den breeden, veelzeggenden naam van Samenleving bestempelen. Wij hebben recht op deelname aan 't geluk en de welvaart van andere volkeren, maar ook is het onzen plicht deel te nemen aan hunnen strijd tegen terugkeerende elementen. - De volmaking | |
[pagina 278]
| |
der snelle verkeersmiddelen, electriciteit en weldra bestuurbare luchtgevaarten hebben niet voor doel de menschen af te zonderen, maar wel ze dichter bij elkaar te brengen en hunne belangen en betrachtingen tot een machtig reuzengeheel te versmelten. - Alle soldaten, - ik meen niet de moordenaars door de regeeringen onderhouden op 's volks kosten, maar ik bedoel de kampers voor Ontvoogding en Beschaving; door beschaving bedoel ik ook weer niet de Congoleesche, Chineesche en Zuid-Afrikaansche moorderijen die de laatste jaren door de internationale beursdieven op touw gezet werden, maar ik bedoel de wereldlandsche stoffelijke, geestelijke en zedelijke ontwikkeling - alle soldaten dus, moeten optrekken om 't paradijs te veroveren dat noch goddelijke noch vorstelijke machten ons geven konden, en dat maar alleen den uitslag zijn kan van menschelijk werk.
Onder bovenstaande hoofding ‘In 't Morgenland,’ zal ‘Ontwaking’ voortaan zijne lezers mededeelen al wat wij ontdekken en opdelven aangaande het veel geschokte Oosten. - Wij hopen hierdoor bij te dragen tot het opwekken der belangstelling in het bloedende Armenië en 't gekluisterde Macedonië. - De gruwelijke toestanden die, Europa ten schande, in die streken blijven voortbestaan, kunnen slechts verdwijnen wanneer ze dóor en dóor gekend zijn van degenen die, wanneer ze willen en bewust optreden, de regeeringen de zweep in den nek leggen kunnen. | |
[pagina 279]
| |
Een staaltje van Turksch wanbeheer is te vinden in volgenden brief dien wij vertalen uit een onpartijdig reisverhaalGa naar voetnoot(*) ‘Mijne kennis der turksche taal alsook den aard mijner zaken heeft mij met de turksche ambtenaren in nauwer betrekking gebracht dan zulks gewoonlijk voor Europeanen mogelijk is en ik had bijgevolg de gelegenheid politieke verschijnselen van dicht bij waar te nemen. Gedurende de twee laatste jaren schreef ik herhaalde malen aan den engelschen gezant, Sir H. Layard, veronderstellende dat het geven van inlichtingen aan iemand van zijn rang den lande nuttig wezen kon in dit overgangstijdperk. Mijne meening is dat het van overwegend belang is voor 't engelsche publiek eens en vooral goed te beseffen dat het eene dwaasheid is te gelooven aan politieke hervormingen door de Turken. Ik ken van nabij ambtenaren van alle klas in klein Azië en: Abdurahman Pasha van Diarbekir; Hassan Pasha, Vali in Van; Raomi Effendi, Mutirserif van Argani Maden en Said Pasha (kortelings benoemd tot Mutirserif van Madan) kunnen misschien eerlijke menschen zijn; het is ook mogelijk dat er nog anderen zijn maar die ken ik niet alhoewel de lijst mijner bekenden de heele reeks, van den hoogsten tot den laatsten, tot | |
[pagina 280]
| |
den kleinsten policieman bevat. - Over twintig jaar was het beheer der zaken zeer eenvoudig. De pasha of gouverneur deed nagenoeg zooals 't hem beliefde. Hij werd bijgestaan door een médjliss (raad) van een half dozijn leden en alhoewel ruw en grof werden de zaken snel afgehandeld. Omkooperij was toen geene zeldzaamheid maar toch was zij niet gegroeid tot een stelsel, zooals nu het geval is. Nu tien of twaalf jaar geleden werd het fransche stelsel ingevoerd, waardoor de bestuurraderen zich veel meer verwikkelden; raadsheeren, kantoorbedienden en ‘attachés’ van alle soort werden vermenigvuldigd. Elk rad heeft zijn stremstok en daar waar vroeger slechts één knevelde, zitten er nu een half dozijn die men de handen moet volstoppen om iets gedaan te krijgen. Naar de eigenmondige verklaring der betrokkene personen is dit kwaad, die wijnpotterij dus, van 't allergrootste gewicht en heeft voor natuurlijk gevolg: het bestelen der openbare schatkist door de ambtenaren. Sedert de laatste twee of drij jaren werden de ‘tienden’ van den oogst, niet zooals vroeger aan de pachters verkocht maar werden opgeeischt door daarvoor aangestelde agenten. Uit goede bron weet ik dat deze agenten voor hunne aanstelling sommen betalen die veel grooter zijn dan het bedrag hunner jaarwedde. Elk dorp heeft zijn medjliss (raad) die verondersteld wordt bij 't nameten van den oogst behulpzaam te zijn en die door zijn handteeken het bedrag der gouvernements-tienden erkennen moet. Uit den mond dezer medjlissen zelve heb ik dikwijls in de dorpen gehoord | |
[pagina 281]
| |
dat de belastingontvanger dit handteeken voor eene geringe hoeveelheid graan afkocht en zich van een vijfde tot de helft toeeigende van het graan dat der Regeering behoorde. Er werd mij eens verteld dat vijf jaar geleden, de Regeering de opbrengst der tienden van zeker dorp verkocht had voor zeven duizend vijf honderd maten graan. Welnu, niettegenstaande de oogst van ditzelfde dorp dees jaar veel beter gelukt was werden door den agent der regeering slechts twee duizend zes honderd maten afgeleverd. Een hooggeplaatst lid van den bestuurraad te X. - deelde mij, eenige weken geleden, mede dat in zijn distrikt een derde der ‘tienden’ van den laatsten oogst gestolen werd. Dit is misschien overdreven maar niet te min staat het feit op zichzelf vast. Toen, eenige weken geleden, de voornaamste burgers van L - hierheen kwamen om hunnen Kaímakam (distrikts-gouverneur) aan te klagen, beschuldigden zij hem van knevelarij; van oogensluiten voor de diefstallen zijner agenten enz. enz... Het antwoord van onzen mutirserif (departements-gouverneur) op al deze beschuldigingen was: ‘Dit is hier zoo 't gebruik’ X. - Effendi (Vali = generaal-gouverneur eener provincie) zei mij dat hij uiterst machteloos was. Zijne kaïmakams en moudirs koopen hun ambt in Konstantinopel en komen hierheen om de schatkist te bestelen en de bevolking uit te plunderen. Een voorbeeld: Een Kurd biedt zich aan als moedir van K - Hij was in bezit van een getuigschrift, bestatigend dat hij te Konstantinopel een regelmatig exaam had | |
[pagina 282]
| |
afgelegd. Bij nader onderzoek bevond de Vali dat deze man noch schrijven noch lezen kon en toen hij in 't nauw gebracht werd, bleek het dat hij nooit te Konstantinopel geweest was, dat zijn broeder aldaar waterdrager bij een Pasha was en dat deze broeder getuigschrift en aanstelling vervaardigd had. - De Vali geluk te erin zich van den kerel te ontmaken, maar de volgende kandidaat was nog veel onbruikbaarder want hij rookte essrar (hashisch = tabak getrokken uit kemp) en verkeerde nacht en dag onder den invloed van den tabak. Verder sprak de Vali mij nog over den kaïmakam van. M - Deze was aldaar over eenige maanden aangekomen op een gehuurd paard en zoo arm dat hij de kosten zijner reis niet betalen kon. - Op dit oogenblik bezit hij elf paarden, heeft zilverwerk gekocht ter waarde van zes duizend piasters; hij heeft zijne schulden betaald (O wonder!), leeft op grooten voet en beschikt over alle denkbare gerieflijkheden. Effendi vorderde van hem een verslag over zijn bestuur; in plaats daarvan bracht hij 150 pond mede, zoodat de Kadi Mufti (geestelijke en ambtelijk rechter) en de overigen verplicht waren het geld aan te nemen en indien mogelijk, den man in vrijheid te stellen. Effendi voegde er nog bij: dit geval was ten volle klaar maar wat kan ik alleen doen? Daarenboven zegde hij zelfs niet op zijn eigen zaptiéhs (gendarmen) te kunnen rekenen. Hun loon is zoo goed als niets, zoodat wanneer één van hen uitgezonden wordt om een beschuldigden op te zoeken, hij zich van den betreffende een drinkgeld geven doet en bij zijne terugkomst beweert dat de man niet te vinden is. In den loop van ons gesprek zegde | |
[pagina 283]
| |
Effendi herhaalde malen: ‘Eerst en vooral moet Konstantinopel hervormd en gezuiverd, al het kwaad komt van daar!’ X.... Pasha (ook Vali) zegde mij dikwijls hetzelfde. Hij vertelde mij dat, toen Hussein Arni Pasha, Groot vizier was (zooals gij u misschien herinnert werd deze over twee en half jaar in eene Kabinetszitting vermoord door een Circassiër), deze hem aanstelde in het Vilayet (provintie) van...... hem zeggende ‘dit is een onzer rijkste provincies en ge zult er de gelegenheid hebben fortuin te maken’. ‘Dit was’, zegde Pasha ‘onze Groot-Vizier en hij beval mij letterlijk: ‘Ga en steel’. .....Pasha, welke hier over drie jaar goeverneur was zegde mij: ‘Wij weten dat ons ambt elk oogenblik aan iemand anders kan verkocht worden en wij halen er geld uit zooveel wij kunnen om, in 't voorkomend geval, in staat te zijn naar Konstantinopel te gaan en eene andere plaats te koopen. Ons stelsel dwingt ons oneerlijk te zijn’. ....Bey, van Konstantinopel, lid van den Staatsraad, was, eenige maanden geleden aangesteld als Hervormings-Commissaris voor het distrikt B..Zijn firman (besluit van den Sultan) verleende hem onbegrendsde macht. Hij is nu juist hier aangekomen, na de afgeloopen maanden tusschen de Derzim Kurden te hebben doorgebracht. Hij en zijne handlangers zijn over de geheele streek befaamd voor hunne wijnpotzoekerij. Ik ontmoette een generaalbrigadier met zijne soldaten op weg van Derzim naar Mesopotamië. Hij zegde aan.... Effendi dat hij op zekeren dag, van bovengenoemde Bey bevel ontving een Krijgsraad | |
[pagina 284]
| |
te houden en zich gereed te maken den volgenden dag de strafuitvoering van twaalf Kurdische aanvoerders te voltrekken. De toebereidsels waren gedaan, maar denzelfden morgend vertrok gezegden Bey naar een andere plaats zonder eenig bericht nopens de zaak en alhoewel ik niet heel en al zeker ben, denk ik toch dat de Kurden in kwestie, vrij gelaten werden. Wat er van zij, men had den generaal te verstaan gegeven dat de zaak.... in den nacht geregeld was! Diezelfde generaal vertelde mij dat zijne troepen zoo armzalig gekleed zijn en zoo zelden betaald worden, (en in geval ze betaald worden, geschiedt dit in waardeloos papier) dat het bijna onmogelijk is den soldaten het plunderen te beletten wanneer zij een dorp bereiken. Van alle zijden hoorde ik dat, wanneer ergens soldaten gezonden worden om de bevolking tegen de Kurden te beschermen, dezelve smeekt en bidt om van de soldaten verlost te worden. Men verkiest de willekeur der Kurden boven de strooperij der soldaten. Al de schuldigen komen niet altoos van Konstantinopel. Dorps-aghas en andere die hard schreeuwen over wanbestuur zijn de eersten om 't voorbeeld hunner oversten na te volgen, zoodra zij er in gelukken een onbeduidend postje te bemachtigen. Ook de verdrukking van Kristenen door hunne Turksche geburen is zeer groot. In elke gemeente, in elk dorp is de reeks zeer lang. In het distrikt, ongeveer dertig uren van hier, wonen vijf Beys, die, op hunne afgelegenheid rekenende, de bevolking naar willekeur behandelen. Gedurende en na den oorlog (met Rusland) deed zich die verdrukking bijzonder hard gevoelen en werd zelfs barbaarsch. Eenige | |
[pagina 285]
| |
der feiten heb ik ter kennis gebracht van Sir H. Layard, die het geval aan de regeering bekend maakte, waarop een onderzoek bevolen werd. De commissie deed schoone beloften en overhaalde eenige der inwoners om hunne grieven neer te leggen, wat deze laatsten met tegenzin deden daar zij de Beys vreesden. Een hadji, een Turk, (hadji is den naam dien men geeft aan dezulken die eene bedevaart naar Mekka gedaan hebben) was door de Beys bijzonder slecht gezien omdat hij het volk tegen hen had helpen verdedigen. Hij bezat een lange lijst hunner misdaden tegen de bevolking en hunne diefstallen ten nadeele der regeering gepleegd. De bevolking verzocht dezen man hun beschermer te zijn en hij scheen de juiste man om klachten tegen de Beys in te dienen. De commissie gaf zich bijzonder moeite om dezen man als aanklager te doen optreden. In den beginne was hij zeer wantrouwig, maar de verzekering voor zijne bescherming werden zoo menigvuldig en door eeden bevestigd, dat hij er toe besloot zijn dorp te verlaten en naar de hoofdstad te gaan waar de commissie vergaderde; toen hij daar aankwam werd hij aangehouden vooraleer een enkele klacht te hebben neergelegd en werd onder de beschuldiging van opstand tegen de regeering, onder cavaleriegeleide naar S...... overgebracht waar hij in 't gevang ziek werd ten gevolge der slechte behandeling. Kort daarop werd hij op een draagberrie naar huis gedragen en stierf. Diegenen welke klachten hadden ingebracht trokken dezelve terug en schikten zich met de Beys die, zich nu gesterkt voelend, nog grooter schurkenstreken uitvoerden. Dit feit bracht ik weer ter kennis | |
[pagina 286]
| |
van Sir H. Layard, die nogmaals op een nieuw onderzoek aandrong. Een ander man, met nog hooger gezag werd nu aangeduid en deze scheen gedurende eenigen tijd werkelijk een tweede Daniel in verhoor. Hij onthulde eene menigte schurkerijen, maar na den Beys getoond te hebben dat zij in zijne macht waren, deed hij zich van hen betalen, regelde hunne papieren en dwong de raadsleden dezelve te onderteekenen, waarna hij vertrok. Ik vergat nog te zeggen dat gedurende al dien tijd een der Beys het ambt van Kaimakam bekleedde! Sir H. Layard bekwam ten laatste zijn afstelling, maar in den grond genomen wordt de dag van 't onderzoek door de gansche bevolking gevloekt. Er is nog een andere vorm van verdrukking in praktijk gesteld over heel het land. Er wordt een bevel uitgevaardigd voor leveranciers aan het leger; zeggen wij bijvoorbeeld in Erzeroum. De regeering betaalt voor de geleverde waar slechts een derde der waarde. De verdeeling tusschen de dorpen gaat gepaard met de scherpste onrechtvaardigheden, Er wordt van een dorp verlangd: dertig schapen, twee ossen en 120 okas (1 oka = 1 ¼ kilo) boter. De man die naar het dorp het verlangde gaat opeischen toont een bevel voor veertig schapen, drij ossen en twee honderd okas boter; hij herleidt echter dit getal tot de oorspronkelijke opgave, na ontvangst van acht honderd of duizend piasters in papiergeld. De dorpelingen leggen een paar dagen wegs af om 't gevraagde af te leveren en bekomen ten slotte een ontvangstbewijs voor slechts zeven schapen, tien lam- | |
[pagina 287]
| |
meren, ééne koe en êén kalf en vijf en zeventig okas boter, het overige is natuurlijk het aandeel van den ontvanger!!!
Bovenstaanden brief werd geschreven over tien jaar en kon evengoed heden geschreven worden want het is eene trouwe schildering van de hedendaagsche toestanden. Ja er is waarachtig ‘someting rotten in the State’; dank aan de edelmoedige machten die 't verdrag van Berlijn onderteekenden, kan dien staat in zijne rotheid blijven voortleven, ten verderve der ongelukkige bevolkingen die zich hulpeloos moeten laten verdrukken. Tengevolge der protestaties die in Europa opgingen tegen de schandalige manier waarop het innen der belastingen hier geschiedt, had Abdul Hamid over eenige maanden een reglement uitgevaardigd waardoor hij zijne pascha's, groot en klein, beval een beetje regelmatiger en minder barbaarsch te werk te gaan. De groote en kleine paschas, ziende dat zij voortaan in hunne rooverij verhinderd zullen zijn hebben waarschijnlijk hunnen heer en meester aan 't verstand gebracht dat, in geval hij hun het stelen belet, zij ten minste willen betaald worden (zooals men weet worden de loonen der ambtenaars zelden uitbetaald, zoodat zij, om te leven, de arme landbouwers knevelen en mishandelen vooral wanneer die landbouwers Armeniërs zijn), want gisteren verscheen er in de bladen van Konstantinopel een Keizerlijk | |
[pagina 288]
| |
besluit waardoor de paschas bevolen wordt de belastingen te innen op de manier die hun het best voorkomt (!) en het reglement in kwestie voor later te bewaren. Op de manier die u 't best voorkomt! dus: ‘Doet wat gij wilt, ik geef u vrije hand, ik machtig u te stelen en af te persen.’ Aldus spreekt de Sultan van Turkije tot menschen die nooit anders deden dan plunderen en uitzuigen. Aldus spreekt hij op 't oogenblik dat Europa hem verzoekt dit wanbeheer te doen ophouden. Maar de Sultan ziet ge, kent Europa's Staatshoofden en hij weet hoe hoog hij hun dreigen en verzoeken moet schatten. Hij weet dat er ten slotte toch niets van komt en dat hij rustig voort kan gaan....
Edward Greene. |
|