Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 3
(1903)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 257]
| |
Verantwoordelijkheid en Solidariteit in de arbeidersbeweging. Hun huidige stand en hun mogelijke uitbreiding. (Een voordracht)De volgende opmerkingen, gesteund op een artikel van mijn hand verschenen in de Freedom van November 1897, mogen niet aanzien worden als zouden zij voor doel hebben de rechtstreeksche, anarchistische propaganda te vervangen door een ‘lapzalfje’ of een ‘stokpeerdje’; zij raken slechts een algemeen onderwerp aan, hetwelk, naar ik weet en men mij zegt, tot heden toe nog niet besproken werd: de mogelijkheid van den arbeidersstrijd in een nieuwe richting te stuwen. Ik verlang ten zeerste hierover kritiek te hooren om anarchistische zijde, dewelke, naast de doelmatigheid, zal te onderzoeken hebben of de door mij voorgestelde middelen al dan niet op den weg der bevrijding liggen en of zij den steun der anarchisten verdienen. | |
[pagina 258]
| |
Na alles wel overwogen te hebben, schijnt mij de arbeidersbeweging op een wanhopiglijk langzame wijze vooruit te gaan. De gedachten, die ons zoo klaar voorkomen, zoo allerduidelijkst op hunzelf en zoo bevattelijk, stuiten dikwijls op zoo'n opeenstapeling van moedwil en onwetendheid, dat het mag betwijfeld worden of de groote massa hun ooit bewust en ernstig zal opnemen, tenzij haar, voor hun verwezenlijking, wel berekende kansen van lukken gegeven worden, of ten minste tastbare voorbeelden op zeer uitgebreide schaal. En zelfs daar waar zulke tastbare voorbeelden bestaan, en zoo de ekonomische solidariteit van den arbeid niet bewezen wordt door de verspreiding der libertaire gedachten, maar slechts door rechtstreeksche, materieele voordeelen, hoe gering ook, - zooals trade-unionism en cooperatie - daar komt het grootste deel der massa niet in rechtstreeksche aanraking met deze, onze libertaire gedachten, spijts een eeuw van beroering en propaganda. Of nu dit zwartgallig inzicht gerechtveerdigd is of niet, zoo zal de noodzakelijkheid van het zoeken van nieuwe wegen om, zoo mogelijk, den stand van den arbeid te versterken, niet betwist worden, en vele blijvende of voorloopige middelen van aktie werden opgeworpen en zelfs beproefd tijdens de laatste jaren, zooals de algemeene werkstaking, de militaire dienstweigering, de internationale mijnwerkersstaking, de optocht der werkeloozen door de hoofdstad (in Amerika en korten tijd geleden in FrankrijkGa naar voetnoot1), de Sabotage (traag en slecht uitgevoerd werk, ‘go canny’, in Frankrijk verdedigd), enz.... Pogingen worden eveneens in | |
[pagina 259]
| |
het werk gesteld om van den georganiseerden arbeid of van de werkende klassen, optredende zoowel als voortbrengers als verbruikers, een macht te maken voor de rechtstreeksche ekonomische actie, d.i., een koppeling van vakvereenigingen en cooperatieven samenwerkende vestigingen, de arbeidsruil (een Amerikaansche uitdrukking voor de direkte verruiling van de arbeidsprodukten), enz. En het is in verband met dit alles, dat ik het waag sommige andere middelen vooruit te zetten. De houding der anarchisten te hunnen opzichte kan slechts dezelfde zijn als ten opzichte der middelen daar juist opgesomd, namelijk praktische hulp te verleenen als 't mogelijk is, maar geenszins af te wijken van de propaganda voor onze hoogste en innigste wenschen: het vormen van vrije menschen in eene vrije samenleving. Wat vooral vereischt is, naast direkt geestelijke propaganda voor de anarchistische ideën en de oprecht revolutionnaire aktie (punten die vrij kunnen blijven van alle voorafgaandelijke bespreking), schijnt mij te zijn het in den geest prenten van de groote en aangroeiënde volksmassas, dat zij de princiepen van menschelijke weerdigheid en solidariteit moeten bijtreden en dat zij moeten trachten te leven in overeenkomst met deze princiepen. Het is verder noodzakelijk, dat het onafscheidelijk verband tusschen beide princiepen bevestigd en erkend worde, want het eerste princiep alleen, zoo het oppervlakkiglijk wordt uitgelegd, kan leiden tot persoonlijk eigenbelang, onbekommerd voortschreiden op den rug onzer medemenschen, terwijl solidariteit, zonder persoonlijke weerdigheid en | |
[pagina 260]
| |
vrijheidszin, slechts datgene is, dat wij tot heden toe rondom ons zien en dat ons ieder oogenblik tegen de borst stuit: de solidariteit van de dichte menigte, met de slechte, kenschetschende trekken van de huidige samenleving. Bijgevolg is er een volledig en bewust verband noodig tusschen de gevoelens van vrijheid en van solidariteit, en de volkeren die reeds zóó ver gevorderd zijn, zullen meer geneigd wezen onze ideeën aan te nemen, wat meer is, beter geschikt zijn om hun te begrijpen, dan het grootste deel der bevolking van heden. Ik denk dus, dat ik het recht voor heb, als ik dit alles als een criterium vooropstel, als een toetssteen voor mogelijke actiemiddelen. Alvorens in den grond van mijn onderwerp te treden, moet ik u mijn meening mededeelen over twee punten, ten opzichte derwelke ik geloof te staan als een ketter tegenover loopende ekonomische ‘geloofspunten’, en in elk geval, tegenover de gewone argumenten voor de agitatie. Mijn verder besluiten zullen op deze twee voorafgaandelijke punten gesteund zijn. Een dezer betreft wat men noemt het publiek en naar mijn meening, wordt in de arbeidersbeweging te weinig rekening gehouden van dezen factor. De werklieden van een zeker bedrijf zijn georganiseerd en voeren een hardnekkigen strijd voor de verbetering hunner ekonomische toestanden; de patroons doen hetzelfde, maar kunnen, door goed uitvallende stakingen of door de macht van een sterke vakvereeniging, gedwongen worden toe te geven aan den arbeid. | |
[pagina 261]
| |
Maar de verbruikers van de voortbrengselen van dit bedrijf zijn in het geheel niet georganiseerd en doen niets om hun belangen op de doelmatigste wijze en zoo goedkoop mogelijk te vrijwaren, en daarom is het natuurlijk, dat de kapitalisten zich beijveren om de evenweerde hunner toegevingen aan den arbeid terug te vorderen van het afnemend publiek, en er dan ook in gelukken. De arbeidende klassen stellen, voor zoover ik weet, in het geheel geen belang in dit punt: wie draagt ten slotte den last van den geleverden slag? Zoo komt het, dat de prijzen stijgen of dat de hoedanigheid der waren daalt en het publiek, als zijnde de zwakste partij, betaalt onvermijdelijk den prijs van de toegevingen door den arbeid aan het kapitaal ontwrongen. Nu, wie is het publiek? Alle verbruikers, natuurlijk; maar voor het besproken onderwerp kan ik hun in twee klassen verdeelen: deze die een ruim inkomen hebben en die door de ongestadigheid der prijzen niet ernstig getroffen worden, en die hier van geenen tel zijn, en de overgroote massa van hun die slechts kleiner of onbeduidende inkomsten hebben en wien de geringste stijging in de prijzen hinder of werkelijk nadeel berokkent, hun ontberingen oplegt of hun ten gronde sleept. Een groot aantal dezer laatsten torschen blijmoediglijk den nieuwen last, wijl het de zegevierende uitslag is eener staking van hun werkbroeders, hetzij omdat zij overtuigde socialisten of anarchisten zijn, hetzij ten gevolge van hun aangeboren gevoel van solidariteit en ingenomenheid voor gerechtveerdigden strijd; zij zijn onze hoop voor een blijder toekomst; | |
[pagina 262]
| |
maar ik bemerk, dat ik mezelf zou bedriegen, zoo ik de oogen sluit voor het feit, dat de groote massas, ongevoelig voor vooruitstrevende gedachten en edel gevoelens (waren zij het wél, hoe konden zij nog langer den huidigen toestand dulden?), niet het minste sympathie hebben voor den georganiseerden arbeid, er onverschillig aan blijven, en er ontoegankelijk voor zijn, indien zij er geene vooringenomenheid of vijandigheid tegen koesteren. Ik veronderstel, bijvoorbeeld, dat, tijdens een mijnwerkersstaking een huisvader, d.i. een arbeider, met de stakers sympathiseert en zelfs heel gewilliglijk een paar stuivers te over heeft voor hun fonds; maar de vrouw, die moet trachten als voorheen de eindjes aaneen te knoopen met hetzelfde loon, met de steenkool aan een bespottelijk hoogen prijs, zal er in vele gevallen ver af wezen zijn sympathie te deelen en zal niet nalaten hem dit feit aan te wrijven en zoo zal, op zijn best genomen, de gedachtengang van den een dien van den ander te niet doen. Stakingen van dezen aard laten de zaken onveranderd, zoo op ekonomisch, als op moreel gebied, zelfs als de werklieden hun slag thuis halen. Want de ekonomische toegevingen worden door de kapitalisten op den rug van het koopend publiek geladen, en door de arbeiders, hoe armer zij zijn, hoe zwaarder gevoeld, en de verheffing van het moraal en de geestdrift der stakers en belangstellenden wegen niet op tegen de verdoken vijandigheid van het overige deel der massa, - die in werkelijkheid de gebroken potten betaalt. | |
[pagina 263]
| |
Het zou daarom nuttig zijn naar middelen uit te zien om, ten zelfden titel als de stakers zelf, het publiek (de massa der werkers) partij te doen kiezen, niet alleen op gevoels, - maar ook op materieel gebied. Eens op ernstige wijze in het conflikt betrokken, zou hun hulp van overgroot belang zijn, daar zij, hun sympathie en hun financieelen steun buiten rekening gelaten, het machtigste der wapenen tot hun beschikking hebben: de boycottage. Dat is het eerste van mijn twee voorafgaandelijke punten. Mijn tweede kettersche meening betreft de verantwoordelijkheid der arbeiders voor het werk dat zij verrichten. Deze verantwoordelijkheid is tot nu toe geenszins erkend Het is de gewoonte iemand als een eerlijk werkman te aanzien, als hij voor loon werkt en zich niet bekommert om wat hij doet. Daar is bijna geen enkel handwerk, hoe laag en onteerend het ook weze, dat geschuwd en vervloekt wordt op een zoo in het oog vallende wijze, dat zij, die het uitoefenen, er zouden om blozen. Zonder te willen spreken van het weerzinwekkend voorbeeld van postulanten voor een beulspost, hoe dikwijls lezen we niet, dat personen van alle beroep, uit den werkers- en den middenstand, opkomen voor een plaats van policiedienaar en is het niet veler hoogste verlangen policiedienaar te worden? Zijn het niet gewoonlijk de vrouwen uit de volksklas, onnoozele, arme slaven en keukenmeiden die de eetmalen bereiden voor de policiedienaren en soldaten? De soldaten, die in Engeland vrijwilliglijk dienst nemen, weten, dat hun gewichtigste bezigheid niet zal zijn ‘hun land’ te verdedigen, dat door niemand aangevallen | |
[pagina 264]
| |
wordt, maar den een na den anderen opstand van arme en slecht gewapende landgenooten te beteugelen, en zulks zoo onbarmhartig mogelijk te doen, zoodat elke opstand in zijn begin gesmoord wordt en zich niet kan uitbreiden. Nu zijn de jongelingen niet beschaamd zich voor dit policie- en beulenwerk te laten aanwerven, noch is het volk beschaamd vriendschapsbetrekkingen te hebben met soldaten. Zoo is er ook nooit gebrek aan makelaars, pacht- en belastinginners, zaak waarnemers, enz. De zoogezegd publieke opinie, die den mond vol heeft van broederlijkheid en beschaving, schijnt deze booze geesten in ons midden niet te ontwaren, en zoo zij er nota van neemt, dan is het slechts om hun te beklagen, omdat het hun fout niet is. Ik ga verder en zeg: terwijl dit schuim van het menschdom bij de meeste lieden weinig populariteit geniet, worden nochtans afschuwelijke stielen en bedrijven uitgeoefend door een veel grooter aantal arbeiders, waarop door niemand gelet wordt. Ik bedoel de overgroote massa der werklieden, die slechte huizen, slechte kleederen, slecht voedsel en wat dies meer voortbrengen, dewelke het leven verlagen, de geesten verdrukken en de lichamen van hun arbeidsbroeders kapot maken. Wie is het die de werkmanskrochten bouwt, en, wat erger is, hun in een staat houdt, die voortdurende uitbating toelaat, met hun, bij middel van slechte materialen, af en toe te herstellen? Wie is het die de slechte kleederen voortbrengt, het walgelijk eten en drinken, dewelke alleen door de armen gekocht worden? Wie, eindelijk, is het die ze, met een vloed van overreding, met gemeende drogredenen en leugens voorlegt aan het arme publiek, | |
[pagina 265]
| |
- nadat anderen hun een verleidelijk uitzicht gegeven hebben, - indien bij dit alles deze moeite nog genomen wordt? Dit alles geschiedt, alhoewel op aansporing van de kapitalisten, die er, zonder eenigen twijfel, alleen voordeel bij vinden, door toedoen van den grooten hoop der hard-zwoegende, geëerde en wel georganiseerde bouw -, nijverheids -en handelsbedrijven. Dat komt mij afschuwelijk en ergelijk voor en ik kan het niet verontschuldigen, dat er nooit geen poging gedaan wordt om dezen toestand te doen ophouden of zelfs maar openlijk aan te klagen. Dit alles berust op het oude, onverschillige gezegde: ‘Ik moet het doen. Mijn middelen laten mij niet toe mijn werk uit te kiezen. Zoo ik het niet doe, wel dan doet het iemand anders. Ik heb er geen voordeel bij. Ik deed liever nuttig werk. Maar ik ben er niet verantwoordelijk voor: de verantwoordelijkheid valt neer op den patroon, die mij beveelt alzoo te handelen.’ Mijn meening is, dat zoolang deze gemeene, veile verontschuldiging ingeroepen en algemeen aangenomen wordt, de zaken zullen blijven zooals thans en wij nooit een schooner toekomst zullen mogen verwachten. De kapitalisten, hierop afgaande, zullen altijd het middel vinden de eene helft der arbeiders af te huren om de andere helft uit te buiten. Zij zullen, wat meer is, voortgaan met de meerderheid der arbeiders in staat van geestelijke en lichamelijke verdooving te houden, zoodat de arbeiders zwak en willoos zullen zijn en niet zullen kennen de eeuwige levensvreugde, ten gevolge van hun bekrompen en verstompende omgeving en van de slechte hoedanig- | |
[pagina 266]
| |
heid van het voedsel, dat hun lijf en geest zou moeten opbeuren.. En de krachten om dit alles voort te brengen, worden uitsluitend gevonden tusschen de werklieden zelf, die er persoonlijk, zoowel als de rest, onder lijden. De rechtstreeksche moorderijen van de soldaten, die de stakers neerschieten, en de onrechtstreeksche moorderijen van de werklieden, die eigenhandig de verschrikkelijke huizen bouwen, het slechte voedsel voortbrengen, die hun medebroeders ten grave slepen, zijn beide even nadeelig in hun gevolgen en moeten als dusdanig bestempeld worden, vooraleer er aan verbetering gedacht wordt. Dat is wat ik heet de verantwoordelijkheid der arbeiders voor hetgeen zij doen. En verder zeg ik, dat de afwezigheid van dit gevoel van verantwoordelijkheid de werkers zelf verlaagt, zoowel als hun slachtoffers. Niemand zal ontkennen, dat de policiedienaren en soldaten vernederd en verdierlijkt worden door de voortdurende uitoefening van hun beroepsbezigheden: menschenopjaging, verklikking en vermoording. Ik aarzel niet te zeggen, dat hetzelfde zich voordoet bij de werklieden die stielen uitoefenen, gesteund op bedrog. Neem, bij voorbeeld, den loodgieter, die het volk gedurig wijsmaakt, dat hij de goot -en waterbuizen herstelt, maar nooit iets dergelijks verricht, of den winkelknecht, die zijn tijd doorbrengt met de menschen te doen koopen, niet datgene wat zij verlangen, maar datgene waarvan de winkelier zich het eerst verlangt te ontmaken, omdat het hem het meeste winst laat of omdat het niet langer bewaren zou. Ik denk niet, dat het karakter dezer menschen, hoe | |
[pagina 267]
| |
eerlijk, vlijtig en doorgoed zij in den beginne ook wezen mogen, zich mettertijd zal verbeteren, terwijl het integendeel waarschijnlijker is, dat zij gevoelloos en onverschillig zullen worden, in plaats van vrijheidslievend en geestdriftig. Op dezelfde wijze is het onmogelijk, dat de voortbrengers van slechte waren belang zouden stellen in hun werk. Maar niemand kan leven zonder liefde te gevoelen voor zijn arbeid, op straf van zijn hersenen te verstompen en op den duur onbekwaam te wezen om zelfs maar te trachten de gedachten van vrijheid en verzet te begrijpen, veel minder om volgens dezelve te handelen. Vergelijk nu deze menschen met degene door William Morris afgeschilderd in zijne werken Herleving van den Handarbeid, Nieuws uit Nergensoord, enz.., en gij zult duidelijk verstaan wat ik meen. Op deze wijze is iedereen gedwongen er het slachtoffer van te zijn en zoo worden ook de plichtigen aan anti - sociale daden er onvermijdelijk zelf de slachtoffers van. Al de werklieden verachten spionnen en verklikkers; de meesten hunner verachten afzetters: ten ware ook dit gevoel overgebracht wierd op al degenen die anti -sociaal werk voortbrengen, dat hun medemenschen nadeelig is, koester ik geen hoop voor de toekomst. Dat is het tweede voorafgaandelijk punt en ik ben nu eidelijk aan den grond van mijn onderwerp, dat des te beknopter kan medegedeeld worden, daar de hooldzaak door deze opmerkingen verduidelijkt werd. | |
[pagina 268]
| |
Ik wensch dus praktische middelen te vinden, waardoor de groote massa van het volk zou gebracht worden tot een goed begrijpen en de aanvaarding van een oprechte en ernstige versmelting van de onafscheidbare gevoelens van menschelijke weerdigheid en vrijheidszin en van solidariteit. Ik geloof, dat een dezer middelen mogelijk wordt, als de twee daar besproken elementen op verstandige wijze versmolten en in praktijk gesteld worden, namelijk: de noodzakelijkheid van het publiek (de arbeidende klasse) in de stakingen te betrekken ten zelfden titel als de stakers zelf, - en de noodzakelijkheid voor de werkers van te begrïjpen, dat zij verantwoordelijk zijn voor hetgeen zij doen, d.i., hun er toe te brengen, dat zij ophouden met hun medemenschen te benadeelen door het verrichten van anti-socialen arbeid. Een dergelijk middel zou de gevoelens van eigenweerde en solidariteit aanwakkeren, en zou noodzakelijkerwijze een groote massa doen voortschrijden op de baan der vrijheid en haar aldus voorbereiden voor verdere ontvoogding, daar de lessen te putten uit onze woorden niet langer meer zouden geloochenstraft worden door hun en onze eigen levenswijze, zooals het thans het geval is. Naar mijn meening zijn de groote lijnen van zulk middel, voor de werklieden: te weigeren arbeid te leveren die schadelijk is voor het publiek, terwijl zij ter zelfder tijd hun houding verrechtveerdigen met aan het publiek uit te leggen hoe zij beiden bedrogen en benadeeld worden, en voor het publiek: dergelijke bewegingen en stakingen, op zoo'n grondslag | |
[pagina 269]
| |
gevestigd, door daadwerkelijke sympathte en boycottage te steunen. Soortgelijke stakingen kunnen uitloopen tot het voordeel van de stakers en het publiek, ditmaal in werkelijkheid ten koste van den kapitalist en het bedrag van dezen laatste zijn winst verminderen. Zij kunnen den oorsprong van het kwaad niet uitroeien, dat kan alleen de besliste weigering van voor anderen te werken, de algemeene staking, de sociale omwenteling; maar zij kunnen de zwoegende klasse nauwer vereenigen dan tot heden toe; de stakingen zouden hun individualistisch karakter verliezen en zaken van algemeen belang worden, hetgeen zij tot op dezen dag slechts zijn in het gedacht en de persoonlijke overtuiging van enkelen en niet ten gevolge van hun ekonomischen grondslag. In de praktijk kan deze taktiek zich op velerlei manieren voordoen. Maar zij moet eerst en vooral de vleeschgeworden overtuiging zijn van de vakvereenigingsmannen en socialisten en dan zullen de praktische pogingen zich niet wachten laten. Zoo, bijvoorbeeld, de georganiseerde werklieden der verschillende bouwtakken besloten, dat geen enkel hunner bondgenooten nog een slechte werkmanswoning mag aanraken, d.i. behulpzaam te zijn noch bij den aanbouw, noch bij de herstellingen, en ter zelfdertijd uitlegden hoe verschrikkelijk ongezond al het broddelwerk van dien aard is, dan zou de kwestie in het openbaar besproken worden en veel meer dan zij het ooit werd, trots alle kommissies, vergaderingen, dagbladpolemieken, enz... Geen wonder, dat het volk onverschillig was aan zoo'n lamme agitatie, het zag immers, | |
[pagina 270]
| |
dat alles bleef gelijk eertijds; zooals de werklieden van de bouwnijverheid het groote vraagstuk der huisvesting overeind hielden door bespottelijke herstellingswerken te verrichten, verdienden hun vrienden en geburen een compliment van den zelfden aard, omdat zij aan de metsers, sjouwers, enz. vergiftigde eet- en drankwaren verkochten. De een snijdt den ander den strot over en de kapitalist vult steeds zijn beurs! Indien een huis bij toeval onbewoonbuar wordt verklaard, dan geschiedt dit niet door de menschen, die het bewonen en die alleen het noodig hebben en toch moeten verlaten, noch door de werklieden, die het herstellen en die alleen het noodig hebben en toch moeten verlaten, maar door toedoen der gezondheidscommissie, die alzoo handelt in het belang van den begoeden stand en dezen aldus vrijwaart van besmettelijke ziekten. Initiatief en eigenliefde zijn vreemd aan de slachtoffers van het huidige systeem en geen poging mag onverlet gelaten worden om deze hoedanigheden te scheppen; het gevoel van verantwoordelijkheid is een middel, dat voor dit doel moet opgewekt worden. Zoo de vakvereenigingen van de bouwnijverheid van Londen besloten geen hand te raken aan de overgroote uitgestrektheden der werkmanswoningen van de Oostelijke en Zuidelijke kwartieren van Londen, zou met een slag niet alleen het vraagstuk van de huisvesting, maar ook van het eigendomsrecht op het voorplan komen. De leus van het publiek zou wezen: Geen huishuur! en de winkelknechten konden bijspringen en weigeren het afschuwelijk voedsel, dat zij nu verkoopen, aan den man te brengen. Dat zou bij sommige bewoners van het Oostelijk kwartier het gedacht doen | |
[pagina 271]
| |
opkomen de woningen van het Westelijk kwartier van dichter bij te gaan beschouwen of een oogslag te gaan werpen op de voedselvoorraden aan de dokken. In elk geval zou er een geringe kans bestaan om verlost te worden van de ongezondste wijken van het Oostelijk kwartier, hetgeen al iets zou te beduiden hebben, en de vele nieuwe en gezonde werken, die de arbeiders der bouwtakken in betere voorwaarden zouden uit te voeren hebben, zouden hun belooning zijn voor de opofferingen van zoo'n staking. Laat de wevers aan het licht brengen welke slechte kleederen zij maken en weigeren dit nog langer te doen. Zelfs zij, die aan deze artikels een net, sterk en goed uitzicht geven, zouden iets vermogen met zulks te openbaren en het spel wellicht aan den gang kunnen zetten. Een opeenstapeling van wetten en medelijden is eveneens niet bij machte om een verandering te verwekken in de fabrieken waar scheikundige produkten, zooals loodwit en dergelijke stoffen verwerkt worden en waar het werk, niet de voortbrengst, schadelijk is voor de gezondheid; om deze fabrieken te doen ontruimen moest schande geroepen worden over hun, die zich vrijwilliglijk aanbieden om daar vermoord te worden en moest men hun uitkrijten voor slechter nog dan bedriegers, die zij overigens zijn, want zij houden deze nijverheden recht en zoolang zij dit doen, zullen dagelijks nieuwe slachtoffers, die bij den aanvang het werk soms niet kennen, aangetrokken worden om de gedunde rangen aan te vullen van de onvermijdelijke slachtoffers der ziekten. | |
[pagina 272]
| |
En zouden de winkelknechten niet veel van hun dringendste eischen bekomen, zoo zij ernstig besloten het als onteerend te beschouwen aan het publiek leugens op te disschen, zooals zij nu doen om een hoog salaris te verdienen of hun toestand te verbeteren? Het publiek zou hun zeer zeker behulpzaam zijn en den koppigen winkelier boycotteeren, die alleen zou blijven met zijn misprezen, slechte waren. Zooals zij nu zijn, kan het publiek moeilijk sympathie overhebben voor deze klas van arbeiders: wij kunnen hun beklagen, omdat zij dagelijks een groot getal uren moeten werken; nog kunnen wij met goed humeur neerzien op de ongemakken ons soms veroorzaakt door het vroegtijdig sluiten der magazijnen; maar wij weten, dat onze sympathie de verkoopers niet zal beletten ons bedorven voedsel in plaats van versch te verkoopen, zoo de winkelier hun dit oplegt. Kortom, de verbruikers kunnen geen sympathie koesteren voor de trawanten van de kapitalisten, en daar in beide gevallen de meerderheid tot den werkersstand behoort, blijven zij verdeeld en zijn zij elkaar vijandig en alleen praktische werking, wederkeerig dienstbetoon kunnen de bestaande vijandigheid doen verdwijnen, want overtuiging en gevoel mogen goede faktors zijn, in vele gevallen voldoen zij echter niet. Ik denk, dat deze goed of slecht gekozen voorbeelden eenigszins bijdragen tot de verduidelijking van mijn meening, wier weerde nochtans niet afhangt van de weerde dezer voorbeelden. Ik ben me volkomen bewust van de moeilljkheid om in de aangewezen richting een werking te beginnen, en wenschte | |
[pagina 273]
| |
een besrpeking te zien ontstaan van het onderwerp ‘de verantwoordelijkheid’, dewijl ik dit als een eersten stap aanzie. Vanaf het oogenblik, dat een princiep begrepen en aanvaard wordt - het komt er niet op aan of het veel aanhangers telt - komen er mannen te voorschijn, ongeroepen, onvoorbereid, ongeorganiseerd, om overeenkomstiglijk met dit princiep te handelen. Een beweging kan haar vertrekpunt vinden in het kleinste werkhuis door toedoen der arbeiders, die hun gereedschappen wegsmijten en weigeren nog langer hun weerdeloozen, anti -socialen arbeid te verrichten, of zij kan op regelmatige wijze in het leven geroepen worden bijmiddel van congresbesluiten, enz.. De overtuiging alleen is in elk geval slechts een kleine schrede vooruit naar het altruisme; indien dus iemand, die zijn hulp verleent om de loonen te doen dalen, enz.., door zijn werkgezellen veracht wordt als een bedrieger, alleen ter wille van zijn antisociale handelwijze, dat dit dan ineens afgeschiede voor alle anti - sociaal werk, en zoo de betrokken arbeiders zelf het niet het eerst bemerken, dat dan het publiek beginne en er zijn gedragslijn naar regele. Dit alles kan hard en meedoogenloos klinken, maar voor mij bestaat slechts deze noodkeus: of zuiverlijk sentimenteel te zijn, het oog te sluiten voor den gezonden zin, iedereen te bejammeren en alles te verontschuldigen, en te eindigen met tranen te storten over den gedooden of gewonden soldaat of policieagent, die soms genoodzaakt is geweld te gebruiken in het volbrengen van zijn plicht. Ofwel zult gij logisch zijn, en dan kunt gij geen verschooning voor dat alles vinden, tenzij | |
[pagina 274]
| |
voor de openbare meening, die hiervan niets afweet, en uw eerste werk zal wezen haar op de hoogte te brengen van den toestand. Het princiep der verantwoordelijkheid niet te kennen of te loochenen staat eenvoudiglijk gelijk met den bedrieglijken weg op te gaan van de oppervlakkigheid en de lafhartigheid, een ander te beladen met hetgeen wij zelf niet dragen kunnen; ofwel is het onnoozele sentimentaliteit, in plaats van dan ten slotte toch een onwelkome waarheid te aanvaarden. Ik zeg onwelkome, omdat wij zeer goed weten, dat onze lamheid het werk, dat nog te doen blijft vooraleer er een ware verandering mag verwacht worden, grooter maakt, en, ik zegde het reeds, zoo het volk blijft zooals het nu is, zal een verandering er wel nooit komen. Uit hetgeen voorgaat, blijkt ten klaarste, dat mijn overwegingen van tweevoudigen aard zijn: vooreerst moeten wij het gevoel, het bewustzijn der verantwoordelijkheid opwekken en het daarna, in het openbaar belang, aanwenden voor de, om ze zoo te noemen, gemeenzame stakingen. Indien deze laatste onuitvoerbaar bevonden worden, dan blijft het eerste deel van mijn voorstel nog recht. Mij komt het ten zeerste duidelijk voor, dat het der menschen onweerdig is hun evennaasten welk kwaad ook toe te brengen, hun bevolen door den kapitalist en in hun meening versterkt door de bekrompen verontschuldiging: ‘ik ben maar een werktuig’. Dat mag hun voldoende zijn, die den huidigen zakentoestand aanvaarden en er vrede in vinden de werktuigen der kapitalisten en de slavendrijvers hunner medemenschen te wezen. Maar zij, die zulke anti-sociale | |
[pagina 275]
| |
daden verrichten en toch het tegenwoordige systeem afkeuren, zijn onbewuste lafaards. Wij hebben mannen noodig, die in hun eigen geest vrij worden, vervolgens weigeren werk te doen, dat de ellende en de slavernij hunner medemenschen in stand houdt, om aldus een breeden stroom van sympathie en solidariteit te doen ontstaan, de eenige basis van de totkomstige propaganda. Deze ekonomische werking schijnt mij slechts hem mogelijk te zijn, die vrijelijk denkt en die den grondslag van eigen vrijheid vindt in de vrijheid en het welzijn van eenieder. Indien hij geen eind kan stellen aan den huidigen toestand met te weigeren uitsluitend voor den kapitalist te werken, dan zal hij te allen prijze trachten geen werk te verrichten, dat nadeelig is voor zijn medemenschen, aangedreven als hij is door zelf-eerbied en ongevoelig voor het al of niet beantwoorden hunner solidariteit aan de zijne. Dat is de anarchistische gedragslijn: anderen te behandelen, zooals wij zelf ons behandeld wilden zien. De oude politieke en autoritaire gedragslijn is deze van zich de handen te wasschen, alle bestaande dingen als onvermijdelijk uit te roepen en hun alzoo in bestaan te houden, er op betrouwende, dat anderen voor ons zullen doen wat wijzelf niet willen of kunnen (woorden die al te dikwijls samen voorkomen!). Daar wij deze sluwe politieke princiepen niet aanvaarden, moeten wij ze ook zooveel mogelijk op sociaal gebied van ons afwerpen en er dan ook op drukken, dat elkeen verantwoordelijk is voor zijn daden. Ik wil nog toevoegen, dat als dit onderwerp besproken wordt, de term moraliteit niet mag gebruikt | |
[pagina 276]
| |
worden, als zouden de arbeiders zedelijker moeten worden. Ik geef aan dit woord deze beteekenis niet, omdat het tot misverstand kan aanleiding geven. Ik wilde hun in de eerste plaats zichzelf eerbiedigend, eerbied afdwingend en openhartig zien; dan zal hun eigen verstand hun zeggen, dat zij weigeren moeten anti-sociale daden te verrichten, in den uitgebreidsten zin, zooals zij thans weigeren zouden verraders en bedriegers te worden. Het is zeer wel te zeggen: eerst de kapitalistische samenleving vernietigd, dan zullen zij deze kwaliteiten wel verkrijgen, maar wie is geroepen om deze samenleving te vernietigen? Moeten wij wachten tot dat, volgens het Marxistische dogma, de kapitalisten elkaar zullen verslonden hebben, zoodat er geen enkel meer overblijft, en dat dit dogma, hetwelk zoolang de sociaal-demokraten diende, ons van geen nut meer kan zijn? Om te eindigen, herhaal ik, dat ik het inzicht niet had de weerde van elke bestaande methode van propaganda te verkleinen, maar ik zag geerne mijn methode besproken, vooral daar waar anarchisten en vakvereenigingsmannen elkaar ontmoeten. De syndikalistische beweging voor zuivere vakbelangen uit te breiden tot een pogen voor de ontvoogding van het volk, kan wellicht de eenige uitweg wezen en de sympathieën verwerven van al degeen die vrijelijk denken en zulks van anderen verwachten. Ik wensch, dat de pogingen, in den aangewezen zin reeds beproefd en die ik niet vermeld mocht hebben, hier medegedeeld worden. M. Nettlau. |
|