Ontwaking. Nieuwe reeks. Jaargang 3
(1903)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap
[pagina 193]
| |
Over het vrij HuwelijkI. De tegenwerpingenIk kom geerne terug op de vraag van het3 vrij huwelijk: zij heeft niets verloren van heur belang en actualiteit. Sinds de twee jaren dat mijn studie wierd uitgegeven, bijna gelijktijdig in 't Vlaamsch, in 't Fransch en in 't DuitschGa naar voetnoot(1), wierd ik genoopt, door de gemaakte tegenwerpingen en door de lezingen die ik deed, zekere waarnemingen van uit een ander standpunt op te nemen en mijn oordeel te volledigen over punten die ik reeds had aangemerkt. Ik zal niet gewagen over de bewijzen der juistheid van mijne gevoelens en gedachten over deze stof, die me wierden verstrekt door de instemming van enkele hoogere geesten en door de ontevredenheid en zelfs de verwoedheid van zekere burgers-uit-natuur, hoe aangenaam me die zielsbewegingen in verschillende richting ook geweest zijn. - Maar ik wil me ophouden bij de tegenwerpingen die me toekwamen van begrijpende menschen met goede bedoeling, alhoewel zij allen mank gaan, wanneer men blijft bij het onderwerp dat ik behandelde en binnen de grenzen die ik bepaald had aangeduid. | |
[pagina 194]
| |
Men heeft me verweten te veel te hebben aangedrongen op het monogamisch karakter dat het vrij huwelijk moest aannemen, van niet genoeg rekening gehouden te hebben met de waarschijnlijke vergissingen in de keus der vereenigden, met de tijdelijke proeven die zich in vele gevallen zouden voordoen, met de temperamenten voor wie verandering noodzaak is, enz. Let op dat ik die verscheidenheid der liefdesuitingen en de daaruit voortvloeiende verscheidenheid der vormen die de vrije vereeniging meebrengt, niet geloochend heb en ook niet loochen. Ik heb zelfs doen opmerken, denkend aan de tegenwerpingen van moreelen aard die men er uit trekken kon, dat de zwarigheden die konden voortvloeien uit ongelukkige proeven van vereeniging, toch immer minder erg zouden zijn dan die waartoe het wettig huwelijk alle dagen aanleiding geeft. Dees houd ik nochtans vol: dat de vereeniging van man en vrouw meer en meer neigt om streng monogamisch te worden en dat het wenschelijk is dat het zóó zij. Men hoort meermaals beweren dat de man natuurlijk polygaam is. Het is een meening die de geneesheeren verdedigen en, over 't algemeen, de lieden die enkel de physiologische zijde van onze natuur beschouwen en op den mensch letterlijk de resultaten toepassen van waarnemingen bij dieren gedaan. De mensch is natuurlijk polygaam als voortplantend dier, maar niet noodzakelijk als gevoelswezen. De samenvatting, de diepte, de standvastigheid zijner gevoelens kunnen niet anders dan grooter kracht en éénheid geven aan zijn leven, meer gezondheid aan zijn lichaam zoowel als aan zijn ziel | |
[pagina 195]
| |
Omdat hij oorspronkelijk polygaam was kan men redelijkerwijs niet besluiten dat hij het eeuwigdurend moet blijven. Men heeft mij een andere tegenwerping gedaan die, alhoewel geen rechtstreeksche kritiek zijnde op het vrij huwelijk, uit heur wezen een zekeren ernst heeft. Hier is zij in enkele woorden: ‘gij spreekt bijna uitsluitend over degenen die 't geluk hebben te ontmoeten wie hen bemint: maar de minnaars zijn immer geneigd elkaar te vinden en zich te vereenigen en het is niet noodig veel woorden te verspillen om hen er toe aan te sporen. Een groot aantal mannen hebben echter nooit het geluk een vrouw te vinden waarmee zij het leven kunnen deelen en die hun liefde beantwoordt. Er zijn er zelfs die zoo ongelukkig zijn geen lief te hebben die hen, ten minste tijdelijk, de gewaarwording geeft van bemind te worden; zij moeten bij de hoer een povere illusie van genegenheid zoeken, iets dat, van hoe ver dan ook, op de liefde eener vrouw gelijkt. Het ware te wenschen dat, in een toekomstmaatschappij, die ongelukkigen niet heel en al beroofd worden van dien zwakken troost en dat zij er vrouwen zullen vinden, welwillend genoeg - weldadig als men wil - om zich te geven, b.v. mits eenig geschenk.’ Die tegenwerping, van geheel mannelijken aard, loopt uit, zooals men ziet, alhoewel ze komt van een libertair, op het behoud van een gelenigden vorm der prostitutie, ontdaan van heur huidig slavernij-karakter. Ik heb niet veel te antwoorden op zulke tegenwerping: wij bezitten geen voldoende elementen | |
[pagina 196]
| |
om het door haar gestelde vraagstuk op te lossen. Men mag veronderstellen dat de wezens die geschikt zijn om elkaar te beminnen en zich te vereenigen, veel gemakkelijker en veelvuldiger malkaar ontmoeten, erkennen en verstaan zouden, indien de maatschappelijke verhoudingen niet langer het karakter hadden van brutaal winstbejag, zooals nu ten dage, en zoo de betrekkingen onder de geslachten niet meer wierden belemmerd door zulke onzinnige gebruiken. Langs een anderen kant is het onmogelijk te zeggen in hoever het geslachts- instinct van den man opleidbaar is. Men kan best aannemen dat de vleeschelijke zijde der liefde tot het uiterste wierd opgevoerd, onder andere door de drukking die het christendom heeft getracht heur op te leggen en door het belang dat het heur toekende, zoodat de ongewone rol die zij tegenwoordig in meest aller leven speelt, het gevolg zou zijn van een anormaal verschijnsel, dat bestemd is te verdwijnen in een min of meer lange tijdsruimte. - Botsingen van gevoelsaard, voortvloeiende uit de verscheidenheid der individueele naturen, zullen daarbij altijd bestaan en het is niet mogelijk noch zelfs wenschelijk het moreel lijden dat er uit voortkomt te vermijden. Het ‘zuiver geluk’, rustig, lam en zonder schokken, is het ideaal der zwakken, der machteloozen en der zieken. We moeten slechts de kunstmatige hinderpalen - overeenkomsten, vooroordeelen - trachten om te werpen die tegenwoordig het leven hinderen en oorzaak zijn van ijdelen strijd en ijdel leed, die de krachten van den eenling uitputten zonder eeniger mate tot zijn moreele volmaking | |
[pagina 197]
| |
bij te dragen. Enkelen hebben gemeend dat ik den toestand zwarter schilderde dan hij in waarheid was en dat er in de burgerwereld veel meer huwelijken-uit-liefde worden gesloten dan ik het wel meende. Aan dezen heb ik niets te zeggen. De subjectieve maat der gevoelens verschilt ontzaglijk van persoon tot persoon en de breedte van onzen horizont hangt af van de hoogte waarop wij ons hijschen kunnen. Men zal gemakkelijk begrijpen dat lieden, welke zulke tegenwerpingen maken, reeds thuis hooren in de rei dergenen die ik kritiezeer en dat zij langs vele zijden vast zitten aan de burgerwereld die ze willen verontschuldigen. | |
II. De bevestigingenDe waarheid mijner beweringen en mijner voorstellen met betrekking op het vrij huwelijk, wordt bewezen, nog meer dan door de instemmingen die mijn werk te beurt vielen, door de gelijkaardige gevolgtrekkingen waartoe verscheidene schrijvers kwamen, nadat zij de kwestie hadden opgevat uit een ander standpunt dan het mijne. Onder de verschillende schriften waarmeê ik bekend wierd sinds de uitgaaf van het mijne, moet ik het deeltje vernoemen van prof. Otto Caspari: ‘Das Problem über die Ehe’. De schrijver, een oude, duitsche professor, streng en geleerd, die men stellig niet beschuldigen zal van welwillendheid tegenover omwentelende stellingen, komt er toe, bij het historisch beschouwen van het vraagstuk, de vrije echt der con- | |
[pagina 198]
| |
tractanten, te erkennen als het noodzakelijk gevolg der evolutie van het huwelijk. Ten tijde waarop mijn ‘Vrij Huwelijk’ verscheen, wierd in de kolommen van het fransch tijdschrift ‘La Plume’, (nos van 15 April, 1 Mei, 1 Juni, 1 Oogst 1901) een omvraag gedaan over het buwelijk. Het is zonderling te bestatigen dat al de lieden, die ernstig over de vraag hadden nagedacht, eensgezind waren om te verklaren dat het vrij huwelijk het ideaal is waarheen moet getracht worden; het meerendeel preekten ervan de onmiddellijke toepassing aan, in de mate der individueele mogelijkheden. Uit het antwoord van president Magnaud, zoo beroemd als het eenig exemplaar van den rechter die tracht recht te doen met gerechtigheid, haal ik de volgende regels aan waarin hij aantoont hoe gemakkelijk het zou zijn, zelfs in het raam der huidige sociale vormen, het vrij huwelijk ten zelfden titel aan te nemen als het gewone huwelijk (wat ik reeds aanmerkte in mijn studie maar dat ik geerne bevestigd zie door een man der wet): ‘- ik wensch vurig dat nevens de instelling van het huwelijk, zooals wij ze tegenwoordig hebben, een staat worde ingericht van vrij huwelijk opgeteekend per eenvoudige verklaring voor den officier van den burgerlijken stand, oorsprong gevend aan de gewone familierechten en geschikt te eindigen door een verklaring van beide partijen of zelfs van een enkele voor den officier van den burgerlijken stand. ‘Het zou overigens geen nieuwigheid zijn. | |
[pagina 199]
| |
Die tweeledigheid van het huwelijk heeft men reeds tegengekomen in de romeinsche wetgeving.’ Octave Uzanne behandelt met een fijne ironie een punt dat ik reeds op het einde mijner studie in oogenschouw nam: over de voordeelen die het vrij verbond tegenwoordig aanbiedt door de zuivering die het teweegbrengt in den kring der betrekkingen: ‘Men moet de komst van 't vrij huwelijk niet wenschen, want van den dag af dat die vrije vereeniging moest aangenomen zijn, zou zij bijna even gevaarlijk en verdrietig worden als het huidig huwelijk. Men kan slechts gelukkig leven, in een oprechte en normaal - zelfzuchtige verbintenis, als men ver genoeg verwijderd is van menschen met vooroordeelen. Het misprijzen voor domkoppen, voor pleegvormers, voor notarissen en voor menschen die prat gaan op overeenkomsten is een ware en noodzakelijke waarborg om zeer gelukkig te zijn, voor degenen die weigerden het onnuttig wettelijk contract te onderteekenen. ‘Het is een zeer op prijs te stellen voordeel, voor een paar dat wenscht zijn overeenstemming en gerekkebek te vereeuwigen, gerekend te worden onder diegeen die men niet ziet, die men niet ontvangt en die de bezoek-fatten, de galante gemaals of de officieele trouwbreukige vrouwen niet komen storen met hun dwaasheid of met hun vriendelijkheden’. Een bevestiging van nog veel grooter belang ligt besloten in het boek van een zweedsche schrijfster, Ellen Key, getiteld: ‘De Eeuw van het Kind’ (Duitsche uitgaaf: ‘Das Jahrhundert des Kindes’, Berlin, 1902). De schrijfster bespreekt het huwelijk van uit het | |
[pagina 200]
| |
standpunt van het kind, stellig het belangrijkste standpunt buiten hetgeen dat ik gekozen had: de liefde der echtgenooten. Welnu, zij komt tot juist dezelfde gevolgtrekking als ik. Zij zegt onder andere, op bl. 32: ‘De maatschappij zal eens de vorm der liefdesverhoudingen als privaatzaak der mondige individuen aanzien. De verliefden, de gehuwden zullen zich als volkomen vrij beschouwen en ook zoo beschouwd worden; bindende beloften met betrekking op gevoel, eigendomsrechtelijke vorderingen met betrekking op de persoonlijkheid worden reeds van nu af door fijnvoelende en ontwikkelde menschen aanzien als een overblijfsel van een lager erotisch gevoel, gevoel dat misvormd wierd door gezag en ijdelheid, wreedheid en blinden hartstocht. Men begint in te zien dat de volkomen trouw maar door volkomen vrijheid te bereiken is; de volkomen wezensruil maar in volkomen vrijheid plaats hebben kan; de volkomen goedheid maar bij volkomen vrijheid kan volwassen. Als ieder ophoudt gevoelens en stemmingen, gewoonten en neigingen van anderen naar de zijne te willen dwingen en buigen; als ieder het voortduren van het gevoel des anderen als een geluk beschouwt, niet als een recht; als ieder het mogelijke ophouden van dit gevoel ondergaat als een smart, niet als een onrecht - dan eerst is tusschen de zielen het reine, koele, vrije ruim, waarin zich ieder met volle zelfbestemming bewegen en beide in volle éénheid versmelten kunnen.’ Het ligt niet in mijn bestek de kwestie van het huwelijk met betrekking tot het kind grondig te | |
[pagina 201]
| |
behandelen. Ik wil nochtans, door eenige essentieele trekken, doen inzien dat het kind, geboren uit een vrijen echt, meer kans heeft een naar ziel en lichaam gezond mensch met rechtschapen en spontaan karakter, met vrijen en oorspronkelijken geest, met sterken wil te worden, dan het kind dat geboren is uit een wettig huwelijk. Wat vooral aan het kind wordt ingeprent in de burgerfamilies (en bij het volk gaat het niet anders toe) is de liefde en de eerbied voor het geld. Het ziet rond zich als het levensdoel aanzien: rijkdommen te vergaren die toelaten groote materieele genietingen aan te schaffen en te leven zonder te werken - in een woord otium sine dignitats. Men moet er komen! Ziedaar wat het gedurig hoort herhalen; komen tot wat? Natuurlijk tot die gemakkelijke luiheid, gevuld met grove vermaken en uitspanningen. Dat wordt niet altijd onder woorden gebracht maar dat voelt men altijd in de atmosfeer. Het kind groeit daar in het midden: in zijn omgeving maakt het geld de overheerschende ingenomenheid uit en de lieden die er het meest bezitten zijn het meest gëeerbiedigd. Ik ken een vader die, zekeren dag, een zijner zonen sloeg zooals hij hem nooit geslagen had (en dit wil niet weinig zeggen) omdat deze eenige duiten aan zijn zuster had ontnomen. Mooie les van moraal: voor dien vader was de aanslag op het eigendom de zwaarste der misdaden, éen die men niet vergeven kan en die op voorbeeldige wijze gestraft moet worden. Niettegenstaande die brutaliteit, die den opstand van enkelen onder de kinderen teweeg bracht, heeft dergelijke opvoeding heur vruchten gedragen; en zelfs onder hen die in op- | |
[pagina 202]
| |
stand kwamen zijn er die weldra bijdraaiden naar de goede voorschriften die hen waren ingeplant. Maar die opvoeding is vooral noodlottig als zij zich van geen brutale middelen bedient en als het venijn met kleine herhaalde dose en zonder geweld wordt toegediend. Vooral bij de boeren en bij de burgers ziet men kinderen op wonderbaar - vóórtijdigen ouderdom geraken tot een zieledroogheid, tot een oprecht verschrikkelijke alledaagschheid. Daar de opvoeding in de wettige families, zoowel als in de scholen, er toe strekt de spontane uiting te beletten van natuurlijke liefdegevoelens onder welken vorm ook, en de practische hoedanigheden en de deugden van handelsaard aankweekt, is het niet te verwonderen dat zij er snel toe komt dergelijke mon sters te maken van voorbestemde individuën. Het kind uit een vrij-huwelijk geboren - ik wil beduiden: een gewild huwelijk, niet een ondergaan bijzitten - door het feit zelf dat het de vrucht is der vereeniging van twee wezens door de liefde saamgebracht, heeft meer kans goed gevormd geboren te worden dan het kind dat stamt uit een conventie- of belanghuwelijk, gesloten zonder acht op de natuurlijke, lichamelijke of moreele aantrekking, zooals meestentijds de wettige huwelijken zijn. Daarbij kan men veronderstellen dat ouders, die genoeg onafhankelijkheid hadden om niet toe te geven aan de openbare opinie en om de moeilijkheden te tarten die dergelijke tegenstand aan den algemeenen geest meebrengt, aan de opvoeding van het kind het vrijheidskarakter zullen geven waarmee heel hun leven is gestempeld. Zij zullen het stellig niet | |
[pagina 203]
| |
leeren: die gewoonten, die overeenkomsten, die vooroordeelen, die algemeen voor het uiterste van den goeden toon doorgaan en waarmeê men al de spontane bewegingen van de kindernatuur versmoort. Zij zullen op het kind die moreele persing niet oefenen, waarvan het lachwekkendste beeld - maar voorzeker nog het minst pijnlijke - ons aangeboden wordt door het schouwspel der arme kleuters die men 's zondags in hun mooie kleedjes rondleidt: zij moeten braafjes gaan, onder 't waakzaam oog van hun pa's en ma's; zij zouden loopen, spelen, uitvieren willen, maar men laat het niet toe, uit vrees dat zij hun mooi costuum, de glorie hunner ma, zouden bevuilen of uit de voegen helpen; en de feestdag wordt voor hen een martelingsdag. - Hebt ge al bemerkt hoe de tegenwoordige ‘feesten’ de verveling ademen? Het kind uit een vrij huwelijk heeft zelfs de kans - en 't is de zeldzaamste en de schoonste onder opzicht der opvoeding - te ontsnappen aan de school die, zooals ze ten huidige dage bestaat, door heur onbezorgdheid, het moreel bederf bevoordeeligt en, wetens en willens, strekt tot geestelijke effenmaking, tot de vernietiging van alle oorspronkelijkheid, tot den triomf der middelmatigen. Het gezamenlijk onderwijs, uitgebreid tot een groot aantal leerlingen, het onderwijs in massa, het onderwijs op vaste uren en in gesloten lokalen sluit in zich een onmeetbaar tijd- en krachtverlies, zonder te tellen dat het rechtstreeks schadelijk is, zoowel voor de gezondheid der kinderen als der onderwijzers. Er zich aan onttrekken is een geluk dat, spijtig, maar zal kunnen toegestaan | |
[pagina 204]
| |
worden aan een aantal dat steeds kleiner wordt naarmate de inmenging van den staat in de particuliere zaken zal stijgen - inmenging die de parlementaire socialisten ons zoo volledig mogelijk beloven. Als het kind niet ontsnappen kan aan de school, tenminste zal het ontsnappen aan de atmosfeer der normale familie, waar de moreele laagheid, de leugen, de compromissen, de liefde voor de winst, de aanbidding van den rijkdon worden onderwezen. De afwezigheid van ware genegenheid onder de familieleden, de mangel aan fijnheid in de betrekkingen, de onderdrukking der beste en spontaanste gevoelens ten voordeele der ‘rede’ - 't is te zeggen het praktisch egoïsme - die we dagelijks in de wettige huishoudingen opmerken, worden veel moeielijker tegengekomen in 't vrij huwelijk, gezien dat het zich vest op een natuurlijke aantrekking en de innige uitdrukking is van den wil der echgenooten. Twee vrij gehuwde wezens bevinden zich tegenwoordig in een revolutionaire toestand tegenover de maatschappij en worden, bij gevolg, door deze als heur vijanden aanzien. Een oneindig voordeel vloeit hier uit voort voor de kinderen: zij zullen niet anders kúnnen dan zien, met den vinger raken de maatschappelijke ongerechtigheden, de opvallende gebreken der instellingen, de aarstdomheid der openbare denkwijze en der aangenomen zeden. Wanneer, na geleefd te hebben in een zuiverder en gezonder lucht dan die der eerbiedwaardige families, zij zullen vernemen dat hun ouders, dat zij zelf zich bevinden in een ‘onregelmatigen’ toestand, dat zij geen recht hebben nòch op dezelfde voordeelen, | |
[pagina 205]
| |
nóch op dezelfde achting als de onderdanigen, de geboekten, de gekaarten - dan zullen zij stichtende vergelijkingen maken en zij zullen, tenzij zij de laatsten der domkoppen of der schurken waren, in opstand komen tegen de vooroordeelen en tegen de wetten en gaan dàn het aantal vergrooten dergenen die werken aan de voorbereiding van breeder maatschappelijke vormen en wier heele leven een bevestiging is van hun innerlijke vrijheid.
Ik wil geen afscheid van den lezer nemen zonder hem - en ook mezelf - het genoegen te doen eenige regelen aan te halen die reeds een eeuw oud zijn en voortkomen van een beroemd en vereerd man, officieel besproken en in geenen deele verdacht van omwentelingslust. Zij zullen aantoonen dat de lieden, met fijnheid en verhevenheid van gevoelens bedeeld, altijd op dezelfde wijze hebben gevoeld. Goethe schrijft in ‘Wilhelm Meisters Lehrjahre’ (Buch V, XIII Kap): ‘Unter allen Festen ist das Hochzeitfest das unschicklichste; keines sollte mehr in Stille, Demut und Hoffnung begangen werden als dieses.’Ga naar voetnoot(1) En verder (VII Buch. VIII Kap.) legt hij in den mond van een zijner personen de volgende waarheden: | |
[pagina 206]
| |
‘Wenn Ihr schimpfen wolt, so geht in Eure grossen, vornehmen Häuser, da werdet Ihr Mütter finden die recht ängstlich besorgt sind, wie sie ein liebenswürdiges himmlisches Mädchen den allerabscheulichsten Menschen auffinden wollen, wenn er nur zugleich der reichste ist. Seht das arme Geschöpf vor seinem Sschicksal zittern und beben und nirgends Trost finden als bis ihr irgend eine erfahrene Freundin begreiflich macht, dass sie durch den Ehestand das Recht erwerbe über ihr Herz und ihre Person nach Gefallen disponieren zu können.’Ga naar voetnoot(2) Jacques Mesnil. |
|