| |
| |
| |
De Armoede in Engeland.
Dezen winter ontvouwen zich in Engeland de gewone gevolgen ven elk schitterend wapenfeit, - gevolgen die zoo onvermijdelijk zijn, dat slechts de samengekoppelde dwaashoofdigheid der volkeren kan uitleggen waarom men er niet aan denkt elken keer, dat een oorlog nakende is. Na de overwinning, de ellende; na de vreugde, de hongersnood. Er is reeds anderhalve eeuw verloopen, dat de bekwame staatsman, die voor het eerst het politiek belang van Engeland begreep, Walpole, van het opgetogen volk, dat hem tot den oorlog met Spanje dwong, zeide: ‘Zij luiden nu de groote klok, maar welhaast zullen zij zich de handen wringen.’
En wat hij voorspeld had, gebeurde. Was het niet de handeldrijvende klas, dan toch was het steeds de arbeidersklas die na elken Engelschen oorlog water en bloed zweette.
Gedurende de tien eerste jaren volgende, na de Revolutie, op den oorlog met de Fransche Republiek, ontwikkelde het Engelsche fabriekwezen zich snel, terwijl een groot deel der fabrieken van het vasteland verplicht waren den arbeid stil te leggen. Maar ondanks dat, was de uit de zware lasten voortspruitende ellende | |
| |
zoo groot, dat na de vrede van Amiens, bij de aankomst van den Franschen afgezant, zijn rijtuig in triomf door de straten van Londen voortgetrokken werd. Kort nadien liep de oorlog ten einde, en de geschiedschrijver Green vatte aldus zijn gevolgen samen: ‘Het is van af het rampvolle tijdperk tusschen de vrede van Amiens en Waterloo, dat de klassenstrijd dagteekent en deze sociale wedijver tusschen de rijken en de armen, tusschen de patroons en de arbeiders, die thans nog de groote moeilijkheid is in de Engelsche politiek.’ Iedere maal dat de heerschende aristocratie den oorlog aanging uit loutere verwaandheid, ter wille van den roem, was de arbeidersklas met hongerdood bedreigd, ten gevolge van de wisselvalligheden van den strijd en den onmatigen prijs van het graan. De grondeigenaren, en gedurende korten tijd ook de landbouwers, wonnen geld, maar het geringe volk had het hard te verduren. In 1811 verminderde de Engelsche uitvoer met een derde en de arbeiders waren ongelukkiger dan zij het sinds eeuwen geweest waren, maar de prijs van het graan daalde niet en de eigenaren waren tevreden. Uitgehongerde benden werklieden gingen de nieuwe machienen in de fabrieken vernietigen, maar zij werden door de militaire overheid beteugeld.
Na Waterloo steeg de ellende opnieuw. Nauwelijks waren de vreugdevuren van de overwinning uitgedoofd, of hoopen werklieden verzamelden zich om de machienen te vernietigen, de hooimijten te verbranden en zich met geweld van de levensmiddelen meester te maken. De eigenaren, verrijkt door de hooge prijzen van het graan, hadden reeds een wet doen stemmen om het behoud dezer prijzen te verzekeren, bij middel van over- | |
| |
dreven inkomrechten, en zoo verergerde nog de ellende van het volk door het egoïsme der regeerders. Dat was de belooning van het volk voor zijne deelname aan den oorlog. De heerschende klas met dewelke het tegen Frankrijk verbonden was geweest, bewees dat zij haar arme en uitgehongerde landgenooten haatte feller nog dan zij de Franschen gehaat had.
Rekening houdende van de met voorbedachtheid gestemde wetten op het graan en hunne gevolgen, was de ellende het allerduidelijkste voortvloeisel van de oorlogszuchtige politiek. De overgroote uitgaven voor krijgsmaterieel en voor het vervoer hielden op en aldus lagen talrijke industriën stil; tienduizende soldaten en zeelieden werden afgedankt en waren werkeloos, en inmiddels deed de herstelling van den vrede de nijverheid op het vasteland bloeiën, zoodat de vraag naar Engelsche produkten verminderde. Op hunne beurt werden de landbouwers gestraft. De pachten bleven zoo hoog als in oorlogstijd, maar ten gevolge van de algemeene volksarmoede en van de storing in den handel daalde het verbruik op onrustbarende wijze; ook werden de boeren bij duizenden ten gronde geholpen en met hun talrijke handelaars en zelfs kleine eigenaars. In 't kort, vooraleer een jaar verloopen was na haar overwinningen, was de triomfeerende natie in de uiterste armoede gedompeld. Er werd in het Parlement verklaard, dat ‘de armen dikwerf hunne woningen ontvluchten. Geheele dorpen zijn verlaten en een steeds aangroeiende menigte gaat van dorp tot dorp, overal de nare armoede achterlatende.’ De toestand in Frankrijk was daarentegen, in vergelijking, bloeiend.
| |
| |
Maar zoo wordt de geschiedenis in de scholen niet onderwezen. Het geslacht van 1815 had genoeg gezien van den oorlog en zijn gevolgen om in de toekomst slechts de vrede te wenschen, maar het volgend geslacht las in de school- en geschiedboeken niets buiten de overwinningen van Trafalgar en Waterloo. Ook wanneer in 1853, de natie in een radeloozen en doldriftigen toestand was, ten gevolge der betrekkingen met Turkije en Rusland, kon geen enkel herinnering aan 1816 zijn dwaasheid weerhouden en de Krimoorlog kwam met heel zijn rampzaligen nasleep. Bij de ellende der troepen voor Sebastopol voegde zich de ellende in Engeland. Sedert de afschaffing der Cornlaws (graanwetten) had het land zijne granen vooral in Rusland gekocht en terwijl duizende arbeiders werkeloos waren, steeg de prijs van het brood voortdurend. In weerwil van dit alles, drongen de heerschende klassen er op aan, dat de oorlog met kracht zou worden voortgezet en zulks geschiedde tot aan den val van Sebastopol. Van de 22,000 Engelsche soldaten die er het leven lieten, stierven er 18,000 van de ziekten opgedaan ten gevolge van de ontoereikendheid der levensmidelen, en de oorlog kostte den Staat 50 millioen ponden sterling (1250 millioen frank) in geld, zonder de waarschijnlijk nog hooger verliezen te rekenen, die de bijzonderen ondergingen door de stremming van den handel. Eens te meer had het volk den prijs betaald van zijn onwetendheid en zijn dwaasheid. In 1816 had het een middel geleerd om den nijpenden nood te ontloopen: de landverhuizing, en in 1853 en 1854 greep deze plaats op groote schaal. Hadde men het niet gedaan, dan ware de toestand van de overblijvenden nog somberder geweest.
| |
| |
Sedert 1856 was geen enkel Engelsche oorlog langdurig en kostelijk genoeg om aldus den handel te ontredderen, tot de laatste oorlog in Zuid-Afrika kwam. Daar deze maal de handel met geen enkel punt der wereld onderbroken geweest was, vertoonden de ekonomische gevolgen van den oorlog zich slechts na zijn afloop, maar zij die niet ophielden deze te voorspellen, zien hun vrees nu ten overvloede verrechtveerdigd. Gedurende den oorlog was de handel in het algemeen zeer druk, - hoe kon het anders? Buitengewone en hooge kredieten werden gestemd (honderd millioen ponden sterling per jaar); de scheepvaart was bijzonderlijk bedrijvig en onder de werkende klas waren zij tevreden, die onwetend of onbewust genoeg waren den oorlog te verheerlijken. Maar nu is de onvermijdelijke terugslag gekomen. De oorlog heeft de overgroote som van 250 millioen ponden sterling (6,250 millioen frank) gekost, waarvan in ronde cijfers 100 millioen p.s. voortkwamen van de bijvoeglijke lasten en 150 millioen 's lands schuld hebben vergroot. Ook toen het grootste gedeelte der troepen ternauwernood teruggekomen was, rezen de moeilijkheden op.
Ten eerste werd een groot getal schepen, afgehuurd voor de overvaart der troepen en krijgsbehoeften, weder beschikbaar gesteld en de prijs van de bevrachting daalde natuurlijk overal. Ter zelfder tijd werd de scheepsbouw stil gelegd en duizende werklieden werden afgedankt zoo op de arsenalen en timmerwerven van den Staat als op de bijzonderste fabrieken voor het vervaardigen van wapens en kanons. Ook is de armoede in het distrikt van Newcastle reeds zeer groot en in het distrikt | |
| |
van Glascow werd zij slechts afgeweerd doordien de regeering aldaar nieuwe slagschepen doet vervaardigen. Maar de wankelende toestand van een nijverheidstak heeft zijn terugwerking op al de ander. Duizende reservisten uit het leger ontslagen, doen hun stielgenoten de concurentie aan om een betrekking te bekomen; de handelaars en fakriekanten, die gebukt gaan onder de te zware belastingen en weinig zaken doen, zijn verplicht hun uitgaven te verminderen en daar het gure heel een categorie van arbeiders van de bouwnijverheid werkeloos stelt, is er in de dichtbevolkte kwartieren van Oost-Londen éen bittere armoedsklacht opgegaan. Het is het oude deuntje. Sinds vijftien jaar was het getal der werkeloozen niet zoo groot als thans.
De eerste minister Balfour heeft te dezer gelegenheid de hem eigen akademische domheid tentoongespreid. Bij den aanvang van den oorlog, op het oogenklik dat het Engelsch leger een heel reeks nederlagen opliep, verklaarde hij, dat de Regeering niet beter dan de onverschillige toeschouwer had kunnen voorzien wat er te doen viel. Hij had niet verwacht, dat Oranje-Vrijstaat zich aan de zijde van Transvaal zou geschaard hebben en hij was er niet op bedacht, dat al de Boeren goed toegerust zouden zijn. Na verzekert hij, dat alwat over de armoede verhaald wordt, fel overdreven is. Welhaast zal men misschien deze struisvogelpolitiek, die haar hoofd onder het zand verbergt, zien voor den dag komen met hetgeen Carlyle heeft genoemd l'argumentum à posteriori, dat aan den toestand past. De ellende is niet overdreven geworden. Zij is reeds te groot, opdat de openbare en de bijzondere liefdadigheid haar kunnen | |
| |
lenigen. Nieuwe soepuitdeelingen worden elken dag geëischt en duizende werklieden lijden in stilte, liever dan om hulp te vragan. De verduringen der armen van Londen zijn bijzonderlijk verergerd ten gevolge der schromelijk hooge huishuren; voor enkele plaatsen in een zeer arm kwartier moet men veelal 10 à 13 fr. per week betalen. En overal in het land stijgt de armoede en komen de werkeloozen bijeen en eischen officieelen steun.
Aldus, terwijl de Boeren het kwaad hebben in hun verwoest land, lijden zij misschien minder van den verschrikkelijken hongersnood dan de duizende inwoners van de zegevierende natie. Zij zullen wellicht deze verduringen Gods straf van hunne verdrukkers noemen. Maar de tegenspoed is geheel en al op ongelijke wijze verdeeld. De heerschende standen die den oorlog aangingen, zijn goed verwarmd en gevoed, terwijl tienduizende vrouwen en kinderen - die nooit recht van spreken hadden in 's lands politiek - van honger en koude lijden.
Nog eens, de uitslagen strekken misschien tot les aan deze menschen, die niets afwisten van de sociale werkelijkheid en van het leven hunner voorvaderen en die den Zuid-Afrikaanschen zoo lichtzinnig begonnen. Maar hoever deze les in het nationale bewustzijn zal ingeprent blijven en een ommekeer verwekken in dezen socialen toestand, waardoor de natie verstoken blijft van hetgeen zij het best hoefde te weten, en het volk den bloedprijs van elken oorlog betaalt, dat zal grootendeels afhangen van de uitgebreidheid van de ellende. En op dees oogenblik, dus nog geen jaar na de overwinning | |
| |
op de Boeren, kunnen we slechts vaststellen, dat de toekomst van het Engelsch volk treuriger is dan zij geweest is bijna een halve eeuw geleden.
Londen.
John M. ROBERTSON.
|
|