| |
| |
| |
Leergang van algemeene letterkunde.
Inleiding
De geschiedenis der letteren is het belangwekkendste deel en de bekroning van de historische studies. De geschiedenis der letterkunde! Is zij niet de geschiedenis van het menschelijk denken uitgedrukt in woordschoonheid?
Het is met deze uiting van woordschoonheid, die men letterkunde of dichtkunst noemt, dat wij ons zullen bezig houden.
Ik betitel deze lessen: leergang van algemeene letterkunde, omdat in strijd met hetgeen geschiedt in de colleges en zelfs in de hoogescholen, wij niet uitsluitend de Fransche litteratuur zullen bespreken, om degene der andere Westersche talen ter zijde te laten. Wij zullen geene letterkunde afzonderen van degene die haar omringen of waaruit zij voortgesproten is.
Wij zullen, om zoo te zeggen, vergelijkender wijze te werk gaan.
Zooals de andere kunstuitingen, ondergaat de letterkunde te gelijker tijd nationale of volksinvloeden, dit wil zeggen, invloeden van het ras, het midden, het klimaat, de zeden en de plaatselijke overleveringen, en | |
| |
internationale of algemene invloeden, zooals staatkunndige omkeeringen, vijandige invallen, oorlogen, overwinningen.
Het spreekt van zelf, dat het aandeel van den nationalen en binnenlandschen invloed het belangrijkste is in elke waarlijk schoone letterkunde.
Hoe scherper het karakter van het ras en het midden zich afteekent en hoe overwegender het is, hoe sterker en oorspronkelijker de dichterlijke voortbrengst is. Vooraleer aan de menschheid te zijn, hooren de dichters in de allereerste plaats toe aan hun land en aan hun volk. Homerus en Sophokles zijn bloemen van de Grieksche beschaving in den krans van de dichtersberoemdheden van het menschdom.
Virgiles is vooral een Latijn en een Romein, Shakespeare een Engelsman, Racine een Franschman, Goethe een Duitscher, Dante een Italiaan, Calderon een Spanjerd, Vondel een Nederlander.
Maar het spreekt ook van zelf, dat elke litteraire voortbrengst, hoe eigenaardig en oorspronkelijk zij ook weze, onvermijdelijk indrukken opvangt van de universeele geestesgewrochten.
De talen, dus ook de letteren, hebben voorzaten en voorttelers, en ook opvolgers, erfgenamen, kinderen, juist zooals de volkeren en de individuen.
Zijn niet de Fransche, Italiaansche en Spaansche talen kinderen van het Latijn, en hebben niet bijna al de Europeesche talen voor zeer verre grootmoeder de bewonderenswaardige Grieksche taal, die zich zelf vasthecht aan het Sanskriet? Te meer, tot rijpheid gekomen, talen geworden dezen naam waardig en na zich ver- | |
| |
kondigd en bevestigd te hebben door hunne letterkunde, doen deze talen elkaar wederkeerige ontleeningen; zij nemen vreemde schoonheden in zich op, om zich te versterken en zich te vernieuwen, maar ook dikwijls om zich te verarmen, want met eene al te groote overneming dringen elementen van bederf en ontaarding binnen. Zoo heeft M. Remy de Gourmont in wonderlijke en vernuftige werken, de huidige vormveranderingen van de Fransche taal nagegaan. Wat waar is voor de taal, is het ook voor de litteratuur. Zoo het gebeurt, dat de inmengingen van eene letterkunde in eene andere schadelijk zijn voor de ontwikkeling, de logische uitbreiding en de stevigheid der laatste, haar bederven, verbasteren en doen verdwalen en er kiemen des doods in brengen, hebben deze verschijnselen van litteraire opzuiging, zegde ik bijna, meestendeels plaats voor het hoogste welzijn van de letterkunde die voor het oogenblik cijnsplichtig wordt van eene andere, met meer levenskracht begaafd. Zij spuiten, om zoo te zeggen, een nieuw bloed op aan eene aan bloedarmoede lijdende litteratuur.
Wilt gij een voorbeeld van den verderfelijken invloed die eene letterkunde op eene haar omringende kan uitoefenen? Het zal deze zijn van de XVIIIde Fransche eeuw en van den klassieken geest op de Engelsche litteratuur van Pope, Addison, ja zelfs van Dryden, wier werken zelden iets anders zijn dan de nabootsing, de parodie, de grijnslach en de plompe navolging van den pittigen Franschen geest van Voltaire.
Moet ik u daarentegen een geval aanhalen, waarin de invloed der vreemde letterkunde heilzaam inwerkte op de Fransche letterkunde, dan zal het ons | |
| |
geleverd worden door de Romantische beweging, dit wil zeggen, door de letterkundige omwenteling die plaats had in Frankrijk na het Keizerrijk en onder de Restauratie, toen het genie van Shakespeare en Byron, de groote Engelsche dichters, en het genie van Goethe en Schiller, de befaamde Duitsche schrijvers, nastrevers vonden in Chateaubriand, Hugo, Lamartine, Musset en De Vigny.
Nog een ander voorbeeld van heilzamen en heropbeurenden invloed: dezen van de Spaansche litteratuur en bijzonderlijk van het tooneel op de Fransche schrijvers der XVIIde eeuw, namelijk op Pierre Corneille, den schepper van den Cid, die zijn onderwerp ontleent aan het meesterwerk van den Spaanschen Romancero en aan la Jeunesse du Cid van Guillen de Castro, en op Molière wien de Don Juan ingegeven werd door dengene van Tirso de Molina.
Somtijds is het eene enkele vreemde persoonlijkheid die een groot kunstenaar van het aanverwante ras en zelfs heel een gedacht van kunstscheppers treft en als het ware doordringt: zoo is het niet te weerspreken, dat Edgard Poe, de geniale Angelsakser, verbazend veel heeft bijdragen tot de ontwikkeling van den nochthans bij uitstek Franschen Charles Baudelaire en den niet minder Franschen Villiers de L'Isle Adam.
Te dezen dage doen de letterkunden elkaar meer dan ooit wederzijdsche ontleeningen en eigenen zij zich vreemde elementen toe en dit, ik herhaal het, dan eens tot hun voordeel, dan weer tot hun nadeel. Zoo Wagner (als dichter) en vooral Ibsen de Fransche litteratuur jammerlijk beïnvloed hebben, dan heeft | |
| |
daarentegen de naturalistische school van Zola betreurenswaardige navolging gevonden in Duitschland.
Door hetgeen ik u kom te zeggen, Dames en Heeren, geloof ik u overtuigd te hebben van het nut en de aantrekkelijkheid van eenen leergang van algemeene letterkunde.
Gij zult erkennen, dat om eene letterkunde, de Fransche zoowel als de anderen, wel te begrijpen en te waardeeren, het bijna onmisbaar is den groei en de ontwikkeling van de letterkunde der naburige beschavingen te bestudeeren: de Engelsche, de Duitsche, de Italiaansche, de Spaansche, enz., zonder de Nederlandsche terzij te laten.
Om de zelfde reden zouden wij niet met voldoende kennis van zaken de waarde van elke moderne letterkunde kunnen waardeeren, indien wij er den oorsprong niet van bestudeerden in de verheven poëzij van het oude Griekenland, - Griekenland de bakermat van de litteratuur en de kunst van ons Europa, of beter van het Aryaansche ras.
Want deze leergang van algemeene letterkunde zal in zich omsluiten de geschiedenis en de studie van de letterkundige genieën en meesterwerken der volkeren van Aryaanschen oorsprong, d.i.z., behoorende tot den edelsten der drij takken van den Caucasischen stam.
De methode die wij aannemen, in navolging der uitstekende meesters als Paul de Saint Victor, Hippolyte Taine, Schlegel, Saint-Marc Girardin, Bourget, George Brandès, zal ons toelaten een helden-type te volgen in al zijne gedaantewisselingen doorheen de letter- | |
| |
kunde der verschillende volkeren en der verschillende tijden die hem zich toegëeigend hebben.
Alzoo, na de eeuwige en zinnebeeldige figuur van Prometheus gevonden te hebben als eene schets of ten minste als ruw ontwerp in de gedichten van Hesiode, zullen wij haar begroeten, menschgeworden onder eenen verheven vorm in het treurspel van Eschyle, wij zullen haar weerzien nog verrijkt met nieuwe stralenkransen en betooverenden invloed in de werken van den Engelsman Shelley, den Duitscher Goethe, den Belg Iwan Gilkin.
Wij zullen de lieflijke schepping van Andromaque volgen vanaf de Iliade van Homeros tot aan de tragedie van Racine, gaande langs de Troyennes van Euripide en de Enéïde van Virgiles.
En voor onze heldere en hartstochtelijke inbeelding zal, onder eenen heerlijken Franschen vorm, opdoemen de verheven schoonheid van Euripide's Iphigénie, door het tooneel van Racine tijdgenoot geworden van de hofdames la Vallière en la Montespan, dan weergegeven aan Griekenland en de oudheid, maar misschien onder eenen zuiverder en edeler vorm, door de eenige kunst van Goethe.
Wij zullen verhalen van de gedaanteverwisselingen en de vermommingen van den beruchten Don Juan sedert zijne schepping, zooals ik daareven zei, door Tirso de Molina in El Burlador de Sevilla, tot aan zijne steeds ophefmakende en steeds sympathieke verschijningen in de gedichten van Byron, Musset en Baudelaire, vergezeld, zoo zal het ons schijnen, door de smachtende muziek van Mozart.
| |
| |
Met welke betooverende personnages zullen wij omgaan en welk een volk van onsterfelijken lief te hebben, te vereeren of te bewonderen, niet zonder ontzetting!
Helden en goden, aartsengelen en elfen, lieflijke gedaanten uit het droomenrijk, of gedrochtelijke schepselen onzer nachtmerries, reusachtige schurken of toonbeelden van bovenmenschelijke deugd!
Soms zal het een hartstocht, een idee, een gevoel, eene ondeugd zijn, waarvan wij de uitbeelding zullen bestudeeren bij verschillende schrijvers: den minnenijd in Othello van Shakespeare of le Médecin de son honneur van Calderon, de gierigheid in Harpagon van Molière en le Père Grandet van Balzac, de kinderlijke liefde in Antigone van Sophokles en Cordelia van den grooten Will, de bloeddorstige heerschzucht in Macbeth, den heldenmoed in den Cid, de godsdienstige geestesverrukking in Polyeucte, de dwingelandij in Britannicus, de arglistigheid in de comedies van Baumarchais.
Wij zullen de overheerschende karaktertrekken van het ras in zijne litteratuur wedervinden. Het heldhaftige maar geestdrijvende Spanje openbaart zich geheel in het tooneel van Lope de Vega en Calderon. De verfijnde salons en het kiesche Fransche hofceremonieel ten tijde van le Roi-Soleil herleven in de tragedies van Racine.
De ziel van het ras houdt stand door de eeuwen heen en men zal het stugge, zwaarmoedige, bittere, oproerige, vurige en in hoofdzaak hartstochtelijke genie van Lord Byron kunnen vasthechten aan de sagen van de zeeroovers, de waterkoningen, de Saksische en Deensche | |
| |
Wikings, dus aan de Edda, de Sagas en den Beowulf.
En in onze gouwen, om het even of onze kunstenaars zich in het Vlaamsch of in het Fransch uitdrukken, wordt deze wet ook waar bevonden. Zij behoort tot ons heel bijzonder Noorden, deze bijna brutale opgetogenheid van Verhaeren; zij is van ons land de weelderige kleurenrijkheid van Giraud; zij zijn van Vlaanderland het innerlijke lyrisme en de phantheïstische gemoedelijkheid van Guido Gezelle, van Brabant de eigenaardige en kleurige eenvoudigheid van De Molder, of de hartelijke uitstortingen van Sander Pierron; zoo vindt men ook in Fernand Séverin de grijze tinten en de verlokkende halveschaduwkleur van Wallonia terug.
Deze dichter verrijst in zijn land na honderde jaren onder eenen anderen naam. Wij aanschouwen om zoo te zeggen letterkundige zielsverhuizingen. Alzoo in de Fransche litteratuur, reikt Villon, de schooier, de spitsboet, de doolaard, op vierhonderd jaar tijdverloop, de hand aan Paul Verlaine, den slordige, den vervloekten dichter. In de schalksche sprookjes en in de verhalen der minnezangers van de middeleeuwen weerklinkt reeds de schaterlach van Rabelais en den goedigen Lafontaine, deze schaterlach die zich zal verfijnen tot den snerpenden spot en de pittige scherts van Voltaire, en thans van Anatole France.
Zooveel mogelijk zullen wij den scheppenden dichter of schrijver niet afscheiden van het tijdperk waarin hij leefde, van het midden waarin hij zijn werk schiep. Alvorens ons daarmede bezig te houden, zullen wij de beeltenis malen en den levensloop verhalen van den kunstenaar die het voortbracht.
| |
| |
Wij zullen spreken van het leven, de gewoonten, de kenmerken en het décor van den tijd waarin de kunstenaar leefde.
En vooral zal ik u niet lastig vallen met datums, namen en titels.
Het zal ons volstaan de groote schrijvers bij benadering te plaatsen in de eeuw die hun zag geboren worden, werken en zich de onsterfelijkheid verwerven.
Indien gij het wel wilt, zullen wij de namen der werken slechts onthouden, na getracht te hebben hun te waardeeren en te bewonderen. Wij zullen ons niet bekommeren om het woord, maar ons aan de zuivere beteekenis houden.
Alvorens een beroep te doen op uw geheugen, zal ik pogen uwe sympathie op te wekken.
Ziedaar mijn programma, Dames en Heeren. Zoo ik slechts weinig weet, kan ik u toch bevestigen, dat ik de poëzij en de kunst, waarover ik de eer zal hebben u te onderhouden, begrijp en hartstochtelijk liefheb.
Georges EEKHOUD.
|
|