| |
| |
| |
De Mano Negra.
‘In 1883 hield de anarchistische vereeniging van de Mano Negra de politie en het gerecht van Andaloezië gedurende verscheidene maanden bezig. Er hadden 300 aanhoudingen en 15 terdood veroordeelingen plaats.’ Zoo leest men in de Algemeene geschiedenis van Lavisse en Rambaud.
Wij zullen hier in korte woorden verhalen wat de ‘Mano Negra’ was.
Deze volgens de burgers ‘geheime maatschappij voor diefstal, brandstichting en moord’ was oorzaak, ongerekend een groot getal minder aanzienlijke vervolgingen, van drij voorname rechtsgedingen, die zich in den loop van het jaar 1883, voor la Audiencia van Jeres de la Frontera ontvouwden; zij zijn: het geding van la Parrilla waar, op een aanzienlijk aantal beschuldigden, 14 ter dood veroordeeld werden; 7 werden gehangen, 6 begenadigd, 't is te zeggen, naar de galei gestuurd voor het overige hunner dagen; de veertiende, zinneloos geworden ten gevolge van de slechte behandelingen die hij te verduren had gedurende het onderzoek, werd gezonden naar het ziekenhuis van de strafgevangenis van Puerto de Santa- Maria waar hij nog is. Het is José Léon Ortega. Van de 6 anderen leven er nog 3: het zijn Augustin Martinez, Antonio Valero en Salvador Moreno’. | |
| |
De laatste is in de strafgevangenis van Alhucémas, de voorlaatste in die van Gomera; we weten niet waar zich de andere bevindt.
Het tweede geding was dat van Arcos de la Frontera; de beide beschuldigden werden veroordeeld; de eene kreeg veertien jaar en zes maanden opsluiting en is al lang geleden gestorven, de andere Cristobal Duran Gil, levenslang veroordeeld tot de ketting, is thans in de strafgevangenis van Ceuta.
Ten slotte het geding van la Venta Alta of van la Venta Des Quatre Chemins, dat voor uitslag had: 4 terdood-veroordeelingen: De veroordeelden werden begenadigd; een hunner is dood; de drie overlevenden, Diego Maestre Morales, Juan Prieto en José Jimenez Doblado, zijn in de strafgevangenis van Ceuta.
Om hunne onschuld te bewijzen, en het verstaan der kuiperij waarvan ze het slachtoffer waren, mogelijk te maken is het volstrekt noodig, in eenige trekken een zoo kort mogelijk overzicht te geven van den toestand in Andaloezië rond 1880-82.
De overgroote uitgestrektheden van zuidelijk Spanje hooren toe aan een klein aantal lieden die, rijk zijnde boven hunne behoeften, de groote helft van den grond braak laten liggen en overlaten aan de kudden.
Het spotloon dat die eigenaars wel willen toestaan voor het bewerken van het bebouwde land, is de eenige bron van inkomsten van de groote meerderheid der bevolking. De immer stijgende armoede maait de boeren dier uitgestrekte landstreek weg en verplicht hen aanhoudend naar verbetering van hun lotte zoeken. Een onbeschofte weigering was tot heden het eenige ant- | |
| |
woord op de vragen tot lotsverbetering. Op de verklaringen van werkstaking antwoordden de grondbezitters met de salvo's der gendarmerie. Kortom sedert lang koestert de Andaloezische landarbeider geen andere ernstige hoop meer, dan die eener verandering van het eigendomsrecht, vergezeld van eene algeheele vervorming van de maatschappelijke inrichting.
De monarchie, zoowel als de revolutie van 1873-74, heeft geene herinneringen nagelaten dan die van eene stelselmatige vervolging (verbanning in menigte naar de strafkolonie, sluiting der werkliedenkringen, enz.). Het anarchistisch communisme blijft voor hem den eenigen maatschappelijken vorm, en zoo kwam het, dat de Internationale zooveel bijval vond en ondanks heftige vervolging, in 1880 een bloeitijdperk was ingetreden.
Rond dien tijd werd de strijd zeer hevig tusschen het werkerselement eenerzijds, de patroons, het gerecht en het militarisme anderzijds. Om de macht der vereenigingen te fnuiken, was het noodig hunne inrichters en propagandisten te treffen. Om dit te verijdelen, was de eerste zorg der internationalisten de namen hunner leden en hunne vergaderingen geheim te houden. Voorwendsels vinden tot duistere slagen tusschen de verbondenen, tot strafuitvoeringen in massa, die het landbouwproletariaat zouden met schrik bevangen en voor langen tijd gedwee maken, ziedaar het doel, dat de overheden voor oogen hadden.
Men bewerkte hen, die geboekt stonden als invloedrijke leden van het werkerselement, men beloofde hun eene goede belooning, zoo zij hunne makkers konden overhalen tot het verwoesten van wijnbergen en oogsten. | |
| |
Zulke daad maakte de tusschenkomst der gendarmerie noodzakelijk en wettigde eene strenge beteugeling. Tomas Monforte, de landelijke bevelhebber van Jerez, wordt formeel beschuldigd zulke voorstellen gedaan te hebben. Manuel Sancher Alvarez, wien door Monforte belooning voorgesteld werd, zoo hij er in toestemde zijn voorstel aan te nemen, weigerde en liep alzoo twintig maanden gevangenisstraf op. Alvarez was niet de eenige; er zijn er nog meer, die allen bereid zijn Monforte aan te klagen.
Kapitein Oliver, handlanger van Monforte, deed 's nachts ongelukkige werklieden uit het gevang halen bracht hen naar naburige velden, dan leidde men ze, goed gebonden weer om hen te doen verklaren, dat ze tot de Mano Negra behoorden en dat ze zich schuldig erkenden aan misdrijven die ze nooit gepleegd hadden. Vandaar duizende martelingen om hun de bekentenis te ontrukken van misdaden, die slechts in den vindingrijken geest hunner beulen bestonden. Het lijdt geenen twijfel dat de bekentenissen, die den gevangenen ontrukt werden, door de pers als onloochenbaar werden afgekondigd.
Als men een half dozijn werklieden aanhield, verklaarde men ze bondgenooten van eene stroopersbende (en te dien tijde krioelde het land van ingebeelde stroopersbenden). Zoo ontstond de legende der Mano Negra (de zwarte hand), omdat men te Villamartin op eenen muur inktafdrukken eener hand vond!!
Dit alles kon den vooruitgang der werkersbeweging niet stremmen, integendeel; in 1882 telde men 59,711 bondgenooten. Vandaar algemeene verslagenheid bij de burgerlui. De gouverneur van Cadix, Lonia y San- | |
| |
tos, een liberaal van 't zuiverste water, kondigde eene verordening af, waarin hij voorschrijft dat ‘van alle toegebrachte schade of branden, die niet met zekerheid aan het toeval kunnen worden toegeschreven, de bewoners van het omliggende of bij gebreke daarvan, diegene die het plaatselijk Komiteit van de Werklieden-vereeniging uitmaken, zullen worden aanzien als de daders’ (art. 5).
Thomas Monforte en kapitein Oliver verzonnen nog wat beters: ze vonden in 't veld, verborgen onder een steen, benevens verdacht makende papieren, het reglement der ‘maatschappij voor diefstal, brand en moord,’ in een woord, het reglement der Mano Negra. Deze vondst was als door de Voorzienigheid voorbereid!
Is 't noodig er op te wijzen hoe dwaas eene bende misdadigers handelen zou door aan een stuk papier hunne duistere besluiten toe te vertrouwen en het dan te bergen in eene platte landstreek aanhoudend doorzocht door gendarmen die zelfs tot onder de steenen snuffelden?
Het eerste der drij processen, dat van la Parilla, had voor oorzaak, den moordop Bartolomé Gago Campos, gezegd Blanco de Benascaz. Deze, die lid was van de Internationale, werd ten rechte of ten onrechte, - het heeft hier in deze zaak geen belang - beschuldigd van ongeoorloofden minnehandel met de vrouw van eenen der kameraden. Het onvermijdelijk gevolg was vijandschap tusschen de vrienden der beide mannen. Eens kwam het tot een treffen. Blanco werd vermoord en in het veld begraven. Het gebeurde den 4n December 1882.
Dit gewoon misdrijf bracht meer dan 100 aanhoudingen meê. Het openbaar ministerie eischte 15 | |
| |
terdood-veroordeelingen. We weten reeds, dat er 14 toegestaan werden, dat daarvan 7 onschuldigen gehangen werden, 6 anderen naar de galei gezonden en de veertiende, zinneloos geworden zijnde, thans in het ziekenhuis van Puerto de Santa Maria opgesloten is.
De zaak kwam tot voor het verbrekingshof. Daar vond de getabberde rekel D. Manuel Azcutia gelegenheid om in een allerdomst rekwisitorium te spreken van schurken en ellendelingen, die in de hut van een hunner, waar zij als Bloedraad zetelden, den dood besloten van het slachtoffer, een vonnis opstelden, dat bekleed met den zegel der vereeniging en behoorlijk geteekend door haren voorzitter, ten uitvoer werd gebracht.
Dit rekwisitorium is het walgelijkst stuk dat wij kennen en het duidt aan tot wat al schaamtelooze leugens de heerschende klasse in staat is om eene vrijheidslievende beweging te smoren.
Tusschen de beschuldigden telde men den voorzitter en den schrijver van de plaatselijke arbeidersfederatie, en het waren deze twee, die in die hoedanigheid als leden van het geheim tribunaal, dat moord en diefstal uitvaardigde, werden aangeduid.
Het voorwendsel voor het tweede proces (van Arcos) was wederom gesteund op een voorval in geenen deele in betrekking met de Internationale. Op 11 Augusti 1882 was Fernando Olivera Montero in een bosch hout gaan rapen. Hij had een geweer bij zich, dat door zijne onvoorzichtigheid afging. Hij werd gekwetst en stierf enkele dagen later. Op 8 Maart 1883 werden Duran Gil en Antonio-Jaime Dominguez beschuldigd Olivera Montero vermoord te hebben! Zij werden voor de rechtbank | |
| |
gesleept, mochten zich niet verdedigen en werden veroordeeld, Duran Gil tot eeuwigdurende kettingstraf en Dominguez tot bijna vijftien jaar opsluiting.
Het laatste groot proces (la Venta Alta) had plaats in 1883. Een herbergier werd vermoord gevonden. Het feit werd natuurlijk ten laste gelegd der Mano Negra. Vele aanhoudingen grepen plaats, en vier beschuldigden werden tot de galg verwezen. Nochtans greep de strafuitvoering niet plaats. De werklieden van Puerto de Santa Maria protesteerden met kracht en verwittigden de burgerij, dat, zoo zij de veroordeelden liet ombrengen, zij haar eigen doodvonnis teekende, dat het vuur aan de vier hoeken der stad zou worden aangestoken en alles, de lijken der burgers inbegrepen, in asch gelegd. En toen zag men de met schrik bevangen heerschende klasse stappen aanwenden ten voordeele der gestraften. De terdood-veroordeeling werd veranderd in levenslange kettingstraf.
De beweging om de invrijheidstelling der nog levende slachtoffers te bekomen, werd in Januari 1902 door de Tierra y Libertad (Madrid) op touw gezet. Gedurende geruimen tijd vond zij geen weerklank. Maar op dees oogenblik mogen wij ons verheugen in het feit, dat in Spanje, Frankrijk, Engeland en België stemmen opgaan om de gemoederen wakker te schudden en het Spaansch goevernement tegen wil en dank te dwingen de ongelukkigen, die twintig jaar reeds op de galeien verkwijnen, los te laten. Gemakkelijk is de taak niet, maar zoo er onverpoosd gewerkt wordt moet ‘gerechtigheid’ geschieden. De gruwelen van Montjuich en Barcelona, de Dreyfuszaak hebben bewezen wat aanhoudende werking vermag.
XXX.
|
|