Ons Erfdeel. Jaargang 54
(2011)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Sms-taal: ☺ of ☹?
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wilbert spooren jongeren die niet om standaarden geven, met als gevolg dat de vaardigheid om de correcte standaardtaal te gebruiken omlaag gaat, zoals blijkt uit schrijfopdrachten voor school; sommigen zien zelfs een bedreiging voor de taal als geheel. Om met dat laatste te beginnen: in zijn onvolprezen boek The Evolving of LanguageGa naar eind6 besteedt Guy Deutscher een compleet hoofdstuk aan het verschijnsel dat zowat elke generatie de neiging heeft om het einde van de taal te verkondigen als gevolg van veranderingen die door jongere generaties worden geïntroduceerd. Deutscher laat zien hoe de oudere generaties steevast verwijzen naar een periode, zo'n vijftig tot vijfenzeventig jaar eerder, waarin de taal nog wel in haar pure vorm gehanteerd werd. Het grappige is dat de generaties van toen er ook van overtuigd waren dat de taal ten onder ging aan slordigheden en dat de mensen vijftig, vijfenzeventig jaar eerder hun taal nog wel beheersten. Deutscher laat overtuigend zien dat de klacht dat de taal verloedert van alle tijden is. Ook van de andere ideeën over sms-taal blijft weinig overeind: de taalindikkingen en verkortingen die zo kenmerkend zijn voor sms-taal vind je al eeuwen geleden; mensen van allerlei leeftijden gebruiken sms; en er zit wel degelijk systeem in de eigenaardigheden van sms-taal. Een interessant gegeven is dat er opmerkelijk weinig empirische gegevens voorhanden zijn over de positieve dan wel negatieve invloed van nieuwe media op de kwaliteit van schrijven. In deze bijdrage wil ik een beschrijving geven van het beschikbare onderzoek, in twee stappen. Eerst bespreek ik de meningen van betrokkenen over de invloed van sms-taal op de taalvaardigheid. Daarna zal ik het weinige empirische onderzoek naar die invloed bespreken. Tot slot ga ik in op de aard van de mogelijke invloed van sms-taal op onze schrijfvaardigheid. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Meningen van betrokkenenEén van de grootste mij bekende onderzoeken is uitgevoerd door het Pew American & Internet Life ProjectGa naar eind7 in 2007. De onderzoekers hebben zevenhonderd ouder-kindparen telefonisch geïnterviewd. De kinderen waren twaalf tot zeventien jaar oud. In het onderzoek werd aan zowel ouders als kinderen gevraagd welke rol schrijven speelt in het leven van de jongeren (binnen en buiten school) en wat het effect is van technologieën als computers en mobiele telefoons op het schrijfproces en op de kwaliteit van het schrijven. Uit het onderzoek bleek dat het overgrote deel van zowel de ouders als de jongeren het vermogen om te schrijven enorm belangrijk vindt om te slagen in het leven. Het merendeel van de jongeren geeft toe dat allerlei kenmerken van informeel taalgebruik in hun schrijfproducten voor school zijn terechtgekomen. Tegelijkertijd zeggen veruit de meeste jongeren (73 procent) dat ze niet het idee hebben dat het gebruik van de nieuwe technologieën van invloed is op hun schrijfvermogen. Het grootste mij bekende onderzoek voor het Nederlandse taalgebied is van mijn eigen handGa naar eind8. Samen met mijn collega aan de Vrije Universiteit Amsterdam, Fleur van der Houwen, en een aantal masterstudenten van de opleidingen Communicatie- en Informatiewetenschappen en Nederlandse Taal- en Cultuurstudies hebben we een enquête afgenomen via het internet bij leerlingen uit verschillende Nederlandse regio's van vijftien tot zeventien jaar, ouders met leerlingen van vijftien tot zeventien jaar en bij docenten uit het middelbaar onderwijs. In die enquête werd de mening gevraagd van de respondenten over de relatie tussen chatten en schrijfvaardigheid. Dat gebeurde aan de hand van vijf stellingen: a) door te chatten ga je minder goed spellen; b) door te chatten ga je slechtere teksten schrijven; c) door te chatten ga je vaker schrijven; d) Als je chat, word je creatiever bij het schrijven en e) door te chatten gaat schrijven je makkelijker af. De respondenten gaven hun mening op een vijfpuntsschaal (1 = helemaal mee eens; 5 = helemaal mee oneens). Voor het leesgemak heb ik de antwoorden zo omgevormd dat een hoog cijfer correspondeert met een positief idee over het verband tussen chatten en schrijfvaardigheid. De antwoorden heb ik samengevat in een tabel.
Oordeel over relatie tussen chatten en schrijfvaardigheid (1=max. negatief, 5=max. positief) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Wat opvalt, is dat de ouders het somberst zijn over de relatie tussen chatten en schrijfvaardigheid, vooral op de punten ‘van chatten ga je beter spellen’ en ‘van chatten ga je betere teksten schrijven’. De docenten zijn over het algemeen het positiefst: vooral in de aspecten ‘beter spellen’, ‘betere teksten schrijven’ en ‘makkelijker schrijven’ zien de docenten een positieve invloed van chatten op de schrijfvaardigheid. De leerlingen zitten hier tussenin. Ze zijn neutraal over de invloed van chatten op het spellen, ze zijn positief over de invloed van chatten op het schrijven van betere teksten, en ze zijn licht negatief over vaker schrijven, creatiever schrijven en makkelijker schrijven. De Nederlandse gegevens wijken wat af van de Amerikaanse, doordat de ondervraagde Nederlandse scholieren in meerderheid wel een invloed zien van nieuwe technologieën zoals chat op hun schrijven en schrijfvaardigheid. Een verklaring zou hierin kunnen schuilen dat het Amerikaanse onderzoek over heel algemene zaken zoals het gebruik van de computer ging, terwijl het Nederlandse onderzoek specifiek naar de invloed van nieuwe media zoals sms en chat vroeg. Maar duidelijk is dat ook de Nederlandse ondervraagden niet heel somber zijn over die invloed. Nu geven dergelijke vragenlijsten maar een beperkt zicht op de invloed van nieuwe media. Per slot van rekening is er alleen maar gevraagd naar oordelen over die invloed en wordt die invloed niet daadwerkelijk gemeten. Het is gevoeglijk bekend dat respondenten hun eigen gedrag over het algemeen niet heel goed kunnen inschatten. Daarom loont het om het beschikbare empirische onderzoek naar de relatie tussen mediagebruik en schrijfvaardigheid onder de loep te nemen. | |||||||||||||||||||||||||||||
Wat het onderzoek ons leertIn de laatste jaren is het aantal onderzoeken naar het verband tussen gebruik van nieuwe media en schrijfvaardigheid substantieel uitgebreid. Ik noem hier een aantal recente studies. In de literatuuropgaven van deze artikelen zijn verwijzingen te vinden naar oudere studies. De Australische onderzoekers De Jonge en KempGa naar eind9 hebben studenten en middelbare scholieren een vertaaltaak laten uitvoeren, door hen een aantal berichten uit het Standaardengels te laten vertalen naar sms-taal. Ook moesten de studenten een aantal vragen beantwoorden over hun sms-ervaring en werden hun geletterdheid en taalvaardigheid gemeten op punten als leesvaardigheid, spelling en woordopbouw. Het onderzoek liet zien dat er over het algemeen weinig sms-taal werd gebruikt: zo'n 15 procent van alle woorden had een typisch sms-taalkenmerk (een emoticon; een letter/cijfer-homofoon als w8 of een verkorting zoals comin of een afkorting zoals brb, dat staat voor be right back). De vertaalde teksten vertoonden relatief weinig verkortingen en afkortingen (de vertalingen hadden een lengte van ruim 90 procent van de originele berichten) en de spelwijze van de sms-taal was behoorlijk consistent. De meest | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gebruikte vorm van sms-taal was het weglaten van hoofdletters. Het belangrijkst aan het onderzoek waren de verbanden die gevonden zijn tussen aan de ene kant intensiteit van sms'en (aantal jaren ervaring, aantal verzonden berichten per dag) en de scores op geletterdheid en taalvaardigheid. Die verbanden waren doorgaans negatief (hoe meer er ge-sms't wordt, hoe lager de score op geletterdheid en taalvaardigheid) maar zwak. Alleen op het punt van leesvaardigheid was dat verband substantieel. Op punten van spelling en woordopbouw was het verband overigens positief. De Amerikaanse onderzoekers Drouin en DavisGa naar eind10 vergeleken de geletterdheid van gebruikers en niet-gebruikers van sms-taal (allen studenten). De gebruikte geletterdheidsmaten waren de snelheid waarmee men sms-taal naar en van Standaardengels kon vertalen en scores op standaard leesvaardigheid- en spellingtesten. De groepen bleken niet te verschillen op het punt van leessnelheid, spelvaardigheid en woordherkenning of in de snelheid waarmee van en naar Standaardengels vertaald werd. Overigens vonden beide groepen participanten dat het gebruik van sms-taal een hinderpaal is voor het produceren van Standaardengels. De Britse onderzoekers Plester, Wood en JoshiGa naar eind11 hebben basisschoolkinderen getoetst op sms-taalvaardigheid en op standaardtaalvaardigheid. Ook hebben ze de kinderen gevraagd naar hun ervaring met mobiele telefoons en sms-taal. Uit hun onderzoek bleek dat er een positief verband bestond tussen sms-taalvaardigheid en zaken als leesvaardigheid, woordenschat en spelvaardigheid. De studie van de Amerikaanse onderzoeker Rosen en collega'sGa naar eind12 is interessant doordat hier geen geletterdheidstoets is gebruikt om geletterdheid te meten maar een echte schrijftaak, namelijk het schrijven van een formele brief aan een bedrijf. Daarnaast moest een deel van de deelnemers ook een informele tekst schrijven over geluk. De deelnemers vulden een vragenlijst in over hoeveel sms-taalkenmerken ze dagelijks gebruiken en het aantal sms-taalkenmerken in de geschreven teksten werd geteld. De teksten werden beoordeeld op een schaal van één (heel matig) tot zes (heel goed) op grond van een aantal nauwkeurig omschreven maar tamelijk globale criteria (zoals ‘vertoont focus en samenhang’). Het onderzoek liet zien dat er alleen een verband was, zij het een klein, tussen de mate van sms-taalkenmerken in het dagelijks gebruik en de kwaliteit van schrijven voor deelnemers met lage opleiding. Ook in mijn eigen, eerder aangehaalde onderzoek heb ik een concrete schrijftaak gebruikt. Het is veel kleinschaliger dan dat van Rosen en collega's maar wijkt af doordat de kwaliteit van de geproduceerde tekst in mijn onderzoek op heel veel verschillende manieren gemeten is. De gedachte daarachter is dat tekstkwaliteit op allerlei niveaus kan schuilen (woord, zin, alinea, tekst) en dat ook de vloeiendheid waarmee de tekst is geproduceerd een indicatie voor tekstkwaliteit is. Daarom zijn in dat onderzoek middelbare scholieren bestudeerd terwijl ze de teksten aan het schrijven waren. Zo | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kon het proces van tekstproductie nauwkeurig in kaart worden gebracht. Ook in mijn onderzoek vond ik geen enkel verband tussen de intensiteit waarmee jongeren sms en chat gebruiken en de kwaliteit van de schrijfproducten. De conclusie van dit overzicht is dat er nauwelijks negatieve verbanden te vinden zijn tussen gebruik van nieuwe media en de kwaliteit van schrijven, en, zo ze er al zijn, dat die verbanden heel klein zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
Hoe zou sms-taal kunnen werken?In de discussie over de vermeende negatieve invloed van nieuw mediagebruik op de schrijfvaardigheid van onze jongeren besteden de deelnemers relatief weinig aandacht aan de achterliggende processen die deze invloed zouden kunnen verklaren. Een paar verklaringen worden wel genoemd. Zo wijzen verschillende onderzoekers erop dat het hanteren van sms-taal impliceert dat je volop bezig bent met woordopbouw en spelling. Per slot van rekening moet je voortdurend beslissen hoe je woorden gaat verkorten en welke klanken je kunt vervangen door een cijfer. Het is dan ook niet verwonderlijk dat intensieve sms'ers hoger scoren op spelvaardigheid en morfologisch/fonologisch bewustzijn. Ook hoeft het ons niet te verbazen dat door dergelijke media het schrijfplezier en de creativiteit van schrijvers gunstig beïnvloed wordt: zo'n dertig jaar terug was de geschreven brief zo goed als dood, terwijl vandaag de dag brieven en berichten schrijven zo leuk geworden is dat iedereen wil meedoen. Wat dat betreft, lijken e-mail, chat en sms voor het schrijven te betekenen wat de strips voor het lezen betekenen. Wat we voor ons plezier doen, kunnen we veel beter dan waar we door school, overheid of werkgever toe gedwongen moeten worden. Maar dat betekent niet dat we ons geen zorgen hoeven te maken. Onze samenleving hecht eraan dat onze jeugd leert om bepaalde schoolse taken, zoals het schrijven van een formele brief of het beheersen van de spellingregels van het Standaardnederlands, op een ministerieel vastgesteld niveau uit te voeren. Het schrijfproces is een complexe vaardigheid, die alleen door intensieve training verworven wordt. Het onderzoek van Rosen en collega's suggereert dat er een verband is met opleidingsniveau: juist bij personen met een lagere opleiding werd een negatief verband gevonden tussen het gebruik van sms-taal en schrijfkwaliteit. Overigens vonden de onderzoekers bij deze deelnemers juist weer een positief verband tussen de intensiteit waarmee sms-taal gebruikt werd en de kwaliteit van informele schrijfproducten. De verklaring die de auteurs geven, is in termen van transfer: de regels van spontaan schrijven gaan interfereren met de regels van het formele schrijven. Dat gevaar is het grootst bij schrijvers met een lage opleiding. Dat is ook precies waar de uitdaging ligt voor het onderzoek naar de relatie tussen nieuwe media en taalvaardigheid: wie succesvol wil deelnemen aan beide vormen van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||
taalgebruik zal moeten kunnen switchen tussen de code van de sms-taal en die van het Standaardnederlands. Te verwachten valt dat dit taalgebruikers met een relatief lage opleiding het lastigst zal vallen: voor hen is namelijk de code van het Standaardnederlands het meest problematisch. Ik roep onderzoekers dan ook op hun aandacht te richten op de zwakke schrijvers van het Nederlands. Voorbeelden van dergelijk onderzoek zijn te vinden in het werk van Jentine LandGa naar eind13. |
|