| |
| |
| |
Droom en daad
De strandbeesten van Theo Jansen
Ze doemen op aan de kustlijn: grote gevaartes die lijken op reusachtige krabben of olifanten. Met hun gele gebeente hebben deze geleedpotigen een tijdloze, prehistorisch aandoende vorm. Aangedreven door de wind bewegen zij zich voort, tussen het zeewater en het mulle zand. Nu eens zijn het eenzame kolossen, dan weer troepen hele kuddes samen. Voedsel hebben ze niet nodig; ze halen hun energie uit de wind.
De kans dat u ze bij een volgend strandbezoek tegenkomt, is klein. Maar als het aan kunstenaar Theo Jansen ligt, zullen onze stranden over onbepaalde tijd bevolkt worden door volledig zelfstandig levende en zich voortplantende kuddes ‘strandbeesten’. Deze nieuwe diersoort is aan zijn verbeelding ontsproten. Sinds 1990 werkt hij in zijn atelier in de Haagse wijk Ypenburg aan nieuwe, steeds intelligenter wordende generaties. Van tijd tot tijd wordt een nieuw exemplaar getest of kun je een tentoonstelling van strandbeesten bezoeken die de wereld rondreist. Maar de makkelijkste manier om deze tot de verbeelding sprekende schepsels aan het werk te zien, is via het internet. Zowel op de website van de kunstenaar (www.strandbeest.com) als op YouTube kun je filmpjes bekijken van strandbeesten in actie. Ze wekken verwondering op: ze zijn niet alleen mooi om naar te kijken, maar ze lijken ook echt te leven, terwijl ze bestaan uit gele pvc-buizen. De verwondering gaat ook uit naar het technische genie van de kunstenaar, die de wiskundige en natuurkundige kennis bezit om zo'n effect bij de toeschouwer teweeg te brengen en daar ook de juiste materialen voor weet te gebruiken.
Een en ander komt voort uit Jansens opleiding. In de jaren zeventig studeerde hij fysica aan de Technische Universiteit Delft. Maar al snel liet hij zijn studies voor wat ze waren en concentreerde hij zich op zijn artistieke activiteit. Die combineerde hij van in
| |
| |
bart van der straeten
werd geboren in 1979. Is als praktijkassistent algemene literatuurwetenschap verbonden aan de Universiteit Gent, als redacteur aan Ons Erfdeel en als poëzierecensent aan Knack en cohra.be. Schrijft reportages, kritieken en gedichten.
Adres: Muinklaan 39, BE-9000 Gent.
het begin met wetenschap. Zo ontwikkelde hij in 1986 een Schildermachine. Een verfspuitmachine beweegt zich in horizontale lijnen van boven naar beneden voor een doek. Via een elektronisch oog meet zij de hoeveelheid licht. Hoe donkerder de waargenomen plek, hoe meer verf de machine op het doek spuit. Op die manier maakt de schildermachine een bijna fotografische weergave van de personen en de objecten die zich in de ruimte bevinden. Enkele jaren eerder had Jansen ook een vliegend object gefabriceerd dat hij, zonder dat de bevolking ervan op de hoogte was, boven Delft de lucht in stuurde. Na afloop ging hij de reacties peilen. Een en ander is te zien op de dvd Theo Jansen. Works of Art. Verbouwereerde Delftenaren vinden de UFO ‘heel erg eng’. Een vrouw is enorm geschrokken: ‘Ik dacht, we gaan vast eraan’. Met zichtbaar genoegen vraagt Jansen door; hij toont ook de voorpagina van de Delftsche Courant de dag erop: ‘UFO boven Delft’.
| |
Trial and error
Verwondering opwekken, de natuur recreëren: twee elementen die Jansen verder zou uitwerken in het oeuvre dat hij vanaf 1990 heeft aangevat. Het begon, schrijft Jansen in zijn monografie De grote fantast, met een boek van de Britse bioloog Richard Dawkins. Daaruit onthield Jansen een passage over hoe wandelende takken door natuurlijke selectie en evolutie geworden zijn tot wat ze nu zijn. Een tweede kiem voor zijn nieuwe oeuvre vond hij in een oude column van zijn hand in de Volkskrant - Jansen was van 1986 tot 2008 columnist voor die krant. Daarin schreef hij over de zeespiegelstijging. Die kan voorkomen worden als we erin slagen de duinen hoger te maken:
| |
| |
‘Er zouden eigenlijk beesten moeten bestaan die op het strand permanent veel zand losmaken en het vervolgens in de lucht gooien waardoor het naar de duinen waait’. Beide kiemen samen zouden leiden naar de strandbeesten, zoals we die nu al meer dan twintig jaar kennen. Maar de weg daarnaartoe begon op het computerscherm. Artificial life beleefde toen zijn hoogtijdagen; software die een zelfgecreëerde wereld van virtuele ‘beestjes’ liet evolueren. Jansen ontwierp zo zelf kleine ‘diertjes’ op zijn pc, in de vorm van lijntjes, die hij onderwierp aan evolutie en selectie. De volgende stap bestond uit virtuele beestjes die vier poten hadden aan hun lichaampje.
De Animaris Propagare, een mutant van de Animaris Geneticus, 0,7 × 1 × 1 m, Foto Arton de Boer © Sabam Belgium 2011.
Maar de strandbeesten begonnen pas echt concreet te worden toen Jansen zijn ideeën ging materialiseren. Al snel kwam hij terecht bij het meest geschikte materiaal: de goedkope, ruim beschikbare, tegen weer en wind bestand zijnde gele elektriciteitsbuis in pvc. Zoals eiwit de bouwsteen is van elke vorm van leven op aarde, zo is de pvc-buis de bouwsteen van zijn universum van strandbeesten. Via trial and error zocht hij naar de stevigste en meest werkzame constructies van buizen. Eerst bond hij ze aan elkaar met tape, later met nylon spanbandjes, nog later ging hij de buizen vouwen met hete lucht. Dat bleek het beste resultaat te geven. Aan de hand van deze constructietechnieken heeft Jansen zijn strandbeestenera overigens in verschillende periodes onderverdeeld. Net zoals er in de geologie sprake is van het paleozoïcum en het
| |
| |
mesozoïcum, leefden de strandbeesten achtereenvolgens in het Pregluton (de beestjes op de pc), het Gluton (de tijd waarin hij met tape werkte), het Chorda (nylon spanbandjes), het Calidum (hete lucht) en het Tepideem (lauwwarme lucht, wat het risico op buisbreuk verminderde).
De Animaris Ordis, gecreëerd voor een BMW-commercial, op wandel in Londen, Foto Loek van der Klis © Sabam Belgium 2011.
Zo versterkt de kunstenaar het idee dat hij met de strandbeesten een hele nieuwe wereld schept, die evolueert volgens de wetenschappelijke wetten van de wereld die we kennen. Ook de naamgeving van de beesten draagt bij tot dat idee. Geïnspireerd op de indeling in en naamgeving van soorten van Linnaeus, die tot op vandaag het kader vormt van onze biologische kennis van de wereld, schiep Jansen een taxonomie van ‘Animaris’-beesten, zoals hij de soort der strandbeesten doopte, een samentrekking van ‘Animal’ (dier) en ‘Mare’ (zee). Het allereerste materiële strandbeest, dat tot ontwikkeling kwam in het Gluton, kreeg de naam ‘Animaris Vulgaris’. Lopen kon het niet. De ontwikkeling van de poten was dan ook de stap die overleving van de soort enorm vooruithielp. Ook hierbij maakte Jansen gebruik van computermodellen. Uitgaande van een krukas met een diameter van vijftien centimeter die de poten moest aandrijven, berekende de computer de ideale afmetingen van de stangen die de poten vormden. Deze reeks van twaalf ‘heilige getallen’, zoals Jansen ze noemt, vormt ‘het DNA’ van de strandbeesten. Dat wordt van generatie op generatie doorgegeven. Acht generaties bestaan er intussen, met na het Tepideem nog het Lignatum
| |
| |
(waarin Jansen de elektriciteitsbuis liet voor wat ze was en met hout en staal ging experimenteren), het Vaporum (waarbij de bewegingen van de beesten samengeperste lucht genereerden, zodat ze zich ook konden voortbewegen als er geen wind stond) en het Cerebrum, de fase waar we sinds 2006 en tot vandaag in verkeren. In deze periode ontwikkelde Jansen zogenaamde ‘zenuwcellen’: constructies waardoor de strandbeesten zelfstandig aan het denken kunnen gaan. In de praktijk komt het erop neer dat de kunstenaar een soort stappenteller uitvond. Zodra een beest de vloedlijn bereikt, treedt een mechanisme in werking dat het rechtsomkeert doet maken tot het aan de andere zijde het mulle zandstrand bereikt, waarna het weer in de andere richting stapt. Door deze ingenieuze ingreep ‘onthoudt’ het beest tot waar het zich kan voortbewegen. Zijn vergevorderde vorm van intelligentie hoedt hem ervoor zich vast te lopen in rul zand of meegesleurd te worden door de golven. Want Jansen laat er geen twijfel over bestaan: ‘Ik ben niet bezig om mooie beesten te maken. Ik houd mij bezig met overleven, keihard.’
| |
Buitenbeentjes
In eerdere generaties hadden sommige strandbeesten al andere eigenschappen ontwikkeld die hun kansen op overleven moesten vergroten. Zo is er de Animaris Sabulosa, een beest uit het Calidum. Grote delen van het lijf van de Sabulosa zijn beplakt met tape. Dat komt de stevigheid van de constructie ten goede, maar het heeft ook een handig neveneffect: zandkorrels blijven op de ‘huid’ van het beest plakken, waardoor het de kleur van zijn omgeving aanneemt en dus minder zichtbaar is voor zijn eventuele natuurlijke vijanden. Een vorm van mimicry die ook in de natuur frequent voorkomt. De Animaris Rigide Ancora (Tepideem) bezat dan weer een soort staart met aan het uiteinde een anker. Dat anker zorgde ervoor dat het beest altijd met de propellerzijde in de wind stond, waardoor het ononderbroken energie kreeg. En de Animaris Arena Malleus (Calidum) had een slurf met op het uiteinde een hamertje, dat een pin in het zand probeerde te kloppen. Op die manier verhinderde het beest zelf dat het zou wegwaaien.
Een ander buitenbeentje in strandbeestenland zijn de ‘Rhinocerae’. Deze ontwierp Jansen in het Lignatum. Het zijn robuuste, massieve beesten. Ze hebben een soort cockpit en zijn dus in staat een mens te vervoeren. Er bestaan exemplaren in karton en in hout (van pallets), maar de meest indrukwekkende rinoceros is wel de Animaris Rhinoceros Transport. Het geraamte van dit beest bestaat uit staal, de huid is gemaakt van polyester; het geeft hem een grijze, neushoornachtige kleur. Het gevaarte weegt maar liefst 3,2 ton en is bijna vijf meter hoog. Toch kan het lopen op de wind: bij een test op een oud vliegveld ging dit neushoornbeest zo hard dat zijn gewrichten het begaven. Na een herstelling kreeg de Animaris Rhinoceros Transport een plaatsje
| |
| |
in een vijver in Amsterdam. Jansen droomt ervan het beest één keer per jaar van zijn sokkel te halen en te laten wandelen door de straten van de Amstelstad. Het zou zijn kunst een nieuwe, sociale dimensie geven, een beetje vergelijkbaar met de producties van Royal de Luxe die de Zomers van Antwerpen de voorbije jaren kleur gaven. Maar het is er nog niet van gekomen.
Kleiner van stuk dan de Rhinocerae zijn de Vermiculi. Deze worm- en rupsachtigen ontwikkelde Jansen in het Vaporum, de periode waarin hij experimenteerde met opgeslagen lucht. De wormen en rupsen hadden een systeem van spieren - door Jansen gedefinieerd als ‘dingen die op commando korter of langer worden’ - dat een golfslag door hun lichaam stuurde, een ferme horizontale of verticale kronkeling. Alleen slaagden ze er niet in zichzelf voort te bewegen, ze maakten in hun peristaltiek pas op de plaats en beperkten zich tot fraaie kronkelingen op hun eigen vierkante meter.
Eind mei 2011 testte Jansen de nieuwste telg van het geslacht der strandbeesten op een strand ten zuiden van Den Haag. De Animaris Gubernare, het ‘stuurbare strandbeest’, was de achtendertigste verschijningsvorm sinds het ontstaan van de soort. Hoeveel verschijningsvormen er nog zullen komen, weten we niet. En evenmin weten we of de kunstenaar er voor zijn dood in zal slagen een volledig autonoom levende en zichzelf reproducerende strandbeestenfamilie te ontwikkelen die los van hem kan overleven op stranden overal ter wereld. Wél weten we dat zijn beesten intussen de aandacht hebben getrokken van journalisten, kunstliefhebbers en aficionados overal ter wereld. Grote zenders uit Japan, de VS en Zuid-Afrika wijdden reportages aan Jansens oeuvre. Topmagazines als Wire ruimden plek in om zijn beesten voor te stellen en te becommentariëren. Slagen Jansens beesten er zelf nog niet in om zich voort te planten, zijn ideeën doen dat dus alvast wel. Maar waarom? Wat is het aan die strandbeesten dat ons, dat de wereld zo aanspreekt?
| |
Verwarring en verwondering
Allereerst is er de vorm en het uiterlijk van de strandbeesten. Ze zijn biomorf, ze bewegen zich voort zoals ‘echte’ dieren zich voortbewegen; we herkennen in de gele pvc-buizen hun ‘geraamte’, we herkennen vleugels, staarten en huid, en dat levende uitzicht van dode materie wekt verwarring en verwondering op.
Ten tweede is er de idee de natuur na te maken. Meer dan eens verwijst Jansen in zijn boek naar zijn eigen rol als naar die van de Schepper van het universum. Hij is een God in het diepst van zijn gedachten, die geen genoegen neemt met zijn plaats in de bestaande werkelijkheid, maar die zelf een fysische en fysieke wereld wil creëren. Al sinds de mythe van Icarus appelleert de idee van het evenaren van de natuur sterk aan de menselijke verbeelding. Bij de oude Grieken leidde dat nog tot hybris: de overmoedige mens brandde zijn vleugels en stortte onverrichter zake neer. Maar de mechanica
| |
| |
Loopproeven met de Animaris Rhinoceros Transport, Foto Loek van der Klis © Sabam Belgium 2011.
| |
| |
en de techniek deden in de moderniteit het geloof in de menselijke vermogens exponentieel toenemen. Uomini Universali als Leonardo Da Vinci, die opereerden op het snijpunt tussen de toen nog niet zo strikt gescheiden domeinen van kunst en wetenschap, ontwikkelden allerlei apparaten en werktuigen waarvan alvast het potentiële nut de schoonheid ervan versterkte. Het nuttige en het aangename verenigden zich. Jansen positioneert zich in het verlengde van deze eeuwenoude traditie.
Ten derde spelen Jansens strandbeesten in op tal van actuele stromingen in de wetenschappen en tackelen ze vraagstukken die het maatschappelijke debat aan het begin van de twintigste eeuw bepalen. Zo is er de kwestie van de zeespiegelstijging, die aan de bron lag van Jansens strandbeestenproductie, waardoor zijn oeuvre verbonden is met hedendaagse ecologische kwesties. Daarnaast refereert het aan en maakt het gebruik van denkbeelden uit de mechanica en de fysica, zoals die sinds de renaissance in Europa ontwikkeld zijn, maar koppelt het die disciplines aan recentere wetenschappelijke stromingen als de biologische taxonomie van Linnaeus, de evolutietheorie van Charles Darwin, de genetica van Richard Dawkins en artificial life-modellen uit de informatica. Op die manier synthetiseert het strandbeestproject van Theo Jansen een hele hoop wetenschappelijke kennis uit verschillende disciplines.
Dat doet het ook met kunstdisciplines, meteen de vierde reden waarom Jansens oeuvre vandaag onze zielen beroert. Jansens bijzondere aandacht voor het materiaal maakt hem verwant aan de arte povera, zijn keuze voor het strand als primair territorium voor de strandbeesten (en dus niet een galerie of een museum) herinnert aan de land art, zijn aandacht voor beweging verbindt hem met de kinetic art van Tinguely en Calder. Bovendien maakt zijn technische kennis dat zijn oeuvre niet blijft hangen in de poëzie van de droom, zoals dat van Panamarenko. Die heeft genoeg aan machines die zouden kunnen vliegen, en als dusdanig niets meer zijn dan uitdrukkingen van Panamarenko's wil. Jansen zoekt daarentegen als een ingenieur verder naar manieren van overleven. Zijn strandbeesten zijn pogingen tot het formuleren van een antwoord op een biologische vraag. Toch is het misschien als een inconsequentie in zijn oeuvre te duiden dat hij daarbij liever via trial and error te werk gaat dan via studie en geplande experimenten, eventueel in samenwerking met specialisten ter zake. ‘In mijn zelfgekozen isolement ontbeerde ik de kennis. Ik wilde het allemaal opnieuw uitvinden. Dat kost tijd. Dat isolement was geen bewuste keuze. Ik ben gewoon niet het type dat de bibliotheek induikt voordat het een project begint. De neiging om alles alleen te doen is eerder op luiheid of schuwheid terug te voeren.’ In die zin toont Jansen zich toch nog een erg romantische kunstenaar, die in zelfgekozen afzondering hoopt op een (goddelijke?) ingeving. En zo komt ook een zwak punt van zijn oeuvre bloot te liggen: dat de hele indeling van de strandbeestenfamilie in periodes, de hele terminologie van DNA, spieren en zenuwcellen, uiteindelijk vooral een kwestie is van metaforiek, een
| |
| |
De Animaris Percipiere Secundus, 2 × 10 × 2 m, Foto Loek van der Klis © Sabam Belgium 2011.
| |
| |
taalspel dat refereert aan wetenschap, terwijl het evengoed, als Jansen minder lui of schuw zou zijn, gebruik zou kunnen maken van wetenschappelijke methodes. Het maakt de strandbeesten er niet minder mooi op, maar het toont wel aan dat zijn oeuvre sterker zou kunnen zijn als het minder naïef en theoretisch beter onderbouwd was.
Op andere vlakken toont Jansen zich een stuk minder naïef. In 2006 stuurde de Duitse autobouwer BMW een nieuw reclamespotje de wereldwijde ether in. Maar er komt geen auto in beeld. Zestig seconden lang krijgen we beelden van strandbeesten voorgeschoteld, afgewisseld met shots van Theo Jansen, ‘kinetic sculptor’, die uitlegt waar hij waarom mee bezig is, als kunstenaar en ingenieur. ‘The walls between art and engineering exist only in our minds’, beweert hij. ‘And few have the imagination to see beyond them’, voegt BMW er in heldere witte belettering aan toe, waarna de slagzin volgt: ‘BMW. Defining innovation.’ Deze spot heeft de internationale bekendheid van Jansens strandbeesten zonder twijfel exponentieel vergroot. Maar de manier waarop hij zijn eigen boodschap zonder schroom laat inpikken door een commercieel bedrijf, dat daarmee zijn imago extra glans kan geven, getuigt ofwel van een grenzeloos cynisme, of van een wel erg opportunistische koopmansgeest, die, mijns inziens, de authenticiteit van zijn artistieke project serieus ondergraaft.
Al beseft Jansen misschien dat de survival of the fittest in deze neokapitalistische tijden ook in kunstenaarskringen het leidende principe is geworden. En dat zijn eigen overleven als kunstenaar de beste garantie is dat er ooit, alsnog, autonome kuddes vreemde gele beesten onze stranden bewonen.
www.strandbeest.com
Theo Jansen, De grote fantast, Uitgeverij 010, Rotterdam, 2008, 235 p. |
De BMW-reclamespot is te bekijken via http://www.youtube.com/watch?v=a7Ny5BYc-Fs. |
|
|