| |
| |
| |
Eindelijk succes?
Architectuur in Vlaanderen anno 2011
Al sinds de eeuwwisseling gaat het in Vlaanderen steeds beter met de architectuur. De kwaliteit ervan wordt door binnen- en buitenlandse architecten en critici unaniem onderkend en er is ook steeds meer aandacht voor recente realisaties en ontwerpers, niet alleen in de vaktijdschriften maar ook in kranten en op televisie. Tentoonstellingen, lezingen en debatten over architectuur worden georganiseerd door alle mogelijke kunsthuizen, clubs of culturele centra. Bovendien studeren er steeds meer architecten af aan de talrijke opleidingen die Vlaanderen rijk is, en wordt er door de overheid voorzien in initiatieven en instituten die de kwaliteit van de architectuurcultuur of van de openbare gebouwen moeten bewaken of bevorderen, zoals het Vlaams Architectuurinstituut of de Vlaamse Bouwmeester.
Opmerkelijk is dat die aandacht zich niet beperkt tot de grote steden: iedere burgemeester, van het kleinste dorp, heeft minstens een aantal noties van het architectuurfenomeen - en weet dus dat architectuur populair, nodig en belangrijk is. Bovendien is er ook binnen brede lagen van de bevolking een soort ‘architectuurbesef’ tot stand gekomen, dat zich vaak vertaalt in een algemeen aanvaarde, moderne stijl. Wat ooit de typisch Vlaamse fermette was, is een ‘strakke’ moderne villa geworden.
In zekere zin is dit architectuursucces het resultaat van meer dan vijftig jaar hard werken, ijveren, bemiddelen, bouwen en schrijven. In een recent nummer van het Nederlandse architectuurtijdschrift OASE (nummer 83, over opdrachtgevers), spreekt Marcel Smets (1947), Vlaams Bouwmeester van 2005 tot 2010, over het project van zijn naoorlogse generatie. Smets heeft het over ‘het gevoel in een chaos te leven’. ‘Wij hebben’, zegt hij, ‘de structuur in België helemaal op poten moeten zetten; die
| |
| |
christophe van gerrewey
werd geboren in 1982 in Sint-Niklaas. Studeerde architectuur- en literatuurwetenschappen. Is als FWO-aspirant verbonden aan de vakgroep Architectuur & Stedenbouw van de Universiteit Gent. Werkt daar aan een doctoraat over naoorlogse architectuurkritiek en -theorie. Publiceert essays, kritieken en verhalen in tijdschriften en boeken. Kreeg in 2008 de Prijs voor Jonge Kunstkritiek.
bestond hier niet. Wij komen vergeleken met Nederland vanuit een ongelooflijke underdog-positie.’ Het idee dat België het lelijkste land ter wereld is (zoals Renaat Braem het omschreef) of dat België een land is zonder architectuur (zoals Geert Bekaert het noemde) is decennialang de drijfveer geweest achter het werk van architecten en critici. Hun kritische project van toen, dat voor een stuk samenvalt met het verlangen de wereld beter te maken door architectuur, blijft ondertussen op een institutioneel niveau doorwerken en is bijna onopgemerkt overgenomen door nieuwe generaties.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Architectuurnota 2009-2014, die is opgesteld door de Vlaamse Bouwmeester en het Vlaams Architectuurinstituut (VAi). Deze nota is bedoeld om opdrachtgevers bewust te maken van hun verantwoordelijkheid en om een ‘architectuurreflex’ te stimuleren: architectuur moet met andere woorden nog vanzelfsprekender worden; ze moet uitgroeien tot een activiteit die instinctmatig gebeurt en waar niet meer op gehamerd moet worden of bij moet worden stilgestaan. Het motto is in dit geval: ‘het gaat beter, maar we zijn er nog lang niet!’ Als de naoorlogse generatie de architectuur in het leven heeft geroepen, dan blijven de actuele beleidsmakers en verantwoordelijken de hedendaagse architectuur in Vlaanderen beschouwen als een couveusebaby, die weliswaar al flink is gegroeid maar nog steeds hulpbehoevend is en beschermd moet worden.
De vraag is echter of de architectuur al niet zo succesvol en groot is geworden dat de broeikas in stukken uiteen gebarsten is. Wat voorheen als nastrevenswaardig werd beschouwd, is nu eerder de norm geworden; het succes heeft architectuur vanzelfsprekend gemaakt, maar haar meteen ook - voor een stuk - geautomatiseerd en uitgehold.
| |
| |
Visualisatie van het Holocaustmuseum in Mechelen, dat in 2012 de deuren opent. Dit museum is ontworpen door de ArchitectenWerkGroep (AWG) van Bob van Reeth, de vaderfiguur van de Vlaamse architectuur © awg.
| |
Vader en schaduw
Er is maar één manier om die kwestie te behandelen, en dat is naar het werk van de architecten zelf kijken: wat is er de afgelopen tien jaar in Vlaanderen gebouwd, en waarom zouden die realisaties de moeite waard zijn? Om te beginnen is er het werk van de architecten die in de jaren vijftig en zestig actief werden en dat nog steeds zijn. Bob van Reeth (o1943) is zowat de vaderfiguur van de Vlaamse architectuur. Hoewel hij nooit echt school heeft gemaakt (zijn werk leent zich daar helemaal niet toe), is de integriteit van zijn aanpak onomstreden. Van Reeth was dan ook de eerste Vlaamse Bouwmeester, van 1999 tot 2005, en samen met zijn ArchitectenWerkGroep (AWG) is hij verantwoordelijk voor honderden realisaties in de Benelux. De laatste jaren spitsen de activiteiten van het bureau zich toe op wooncomplexen, voornamelijk in Nederland maar ook in Maaseik, Leuven of Gent. Hoewel sommige ontwerpen aan de oppervlakte flirten met de generische architectuur van ontwikkelaars, garanderen de historische continuïteit - AWG heeft lak aan krampachtige vernieuwing of gezochte creativiteit - en de stedelijke verankering van de projecten, een min of meer constante kwaliteit. In recente opdrachten met een uitzonderlijk karakter komen precies die eigenschappen nog beter naar voren, zoals in de verbouwing van de Sint-Sixtusabdij in Westvleteren of zeker in het Holocaustmuseum in Mechelen, dat in 2012 de deuren opent. Hier gaat
| |
| |
het maatschappelijke succes van de architectuur - en het feit dat deze belangrijke opdrachten belanden bij ervaren ontwerpers - hand in hand met het succes van de architect, en is het resultaat een complex en ingetogen werk van een meester, waarin ervaring wordt bevestigd en overstegen.
Jo Crepain (o1950), een architect die een gelijkaardig traject aflegde, maar altijd in de schaduw heeft gestaan van Van Reeth, overleed in 2008. Met hem verdween een figuur die men gewoonlijk als ‘kleurrijk’ omschrijft, omdat hij zich steeds met gemak en elegantie aan de heersende gewoontes heeft weten aan te passen. Dat geldt evenzeer voor Van Reeth, maar diens beste werk bezit een strenge en tijdloze kern, die de ernst van de architectuur zichtbaar maakt zonder eronder te lijden. Daarvoor weegt het werk van Crepain, net als dat van zijn opvolger Luc Binst, te licht: het herleidt architectuur te vaak tot aangenaam ogende vormgeving. Ook van dit bureau staan er over de hele Benelux woonprojecten en kantoorgebouwen, die zich nauwelijks onderscheiden van de ‘strakke’ vormen en lijnen uit de lifestylebladen. Het leven waaraan de architectuur een plaats biedt, wordt op die manier nauwelijks nog uitdagingen aangeboden.
Een laatste exponent van deze generatie is Luc Deleu (o1944), die weliswaar niet veel heeft gebouwd, maar wiens artistieke oeuvre zeer uitgebreid is. Hij heeft met zijn bureau T.O.P. Office, met ontwerpen als De Onaangepaste Stad, en met zijn invloedrijke
| |
| |
onderwijs, de vanzelfsprekendheid van architectuur steeds op een kritische manier ter discussie gesteld.
| |
Tachtigers krijgen de opdrachten
De volgende generatie werd actief in de jaren tachtig, en laat zich het best omschrijven met de titel van een artikel dat Geert Bekaert in 1989 in Ons Erfdeel publiceerde: ‘Jonge architecten in Vlaanderen ontmaskeren de architectuur.’ Het was een periode waarin de Vlaamse kunst en cultuur verraste en verbaasde, door ongewone of gedurfde veranderingen, zonder complexen of provincialismen. In het theater was er sprake van de Vlaamse Golf met Rosas, Fabre en Lauwers; in de literatuur verschenen de Mooie Jonge Goden; en in de beeldende kunst haalde Jan Hoet kunstenaars als uit het niets tevoorschijn. Zoals in de literatuur, het theater en de kunst, zijn het ook in de architectuur deze ‘tachtigers’ die momenteel de grootste opdrachten krijgen, in het middelpunt van de belangstelling staan en de faam van Vlaanderen hoog houden. Het zijn deze architecten die aan het begin van de eenentwintigste eeuw de belangrijke publieke gebouwen neerzetten.
Stéphane Beel (o1955) bouwde de afgelopen jaren het gerechtsgebouw van Gent, twee gebouwen voor de Gentse universiteit (in samenwerking met Xaveer De Geyter, o1957), de uitbreiding van het Museum M in Leuven en het nieuwe gedeelte van deSingel in Antwerpen. Binnenkort zal hij het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren uitbreiden. Beel heeft als geen ander school gemaakt, en hij is de invloedrijkste architect in Vlaanderen. In zijn oeuvre zit dan ook de angel van de actuele situatie vervat: Beel was de eerste die in Vlaanderen het modernisme als het ware een tweede kans gaf, door ontwerpstrategieën van bijvoorbeeld Mies van der Rohe te koppelen aan meer absurde logica's die de eigenschappen van de plek in zich opnamen, maar ook weer omkeerden. Dit recalcitrante karakter maakt dat architectuur zich van het onbewuste bouwen kan onderscheiden - en dus altijd een beetje ‘tegen de keer’ werkt en een beetje marginaal blijft. Dit soort ‘punctum’, deze vitale kracht, is enerzijds verdwenen uit het werk van veel van de epigonen en wordt anderzijds nu en dan bedreigd in het oeuvre van de ‘meesters’ uit de eighties zelf, nu ze aan het hoofd staan van een groot bureau dat gigantische opdrachten uitvoert - en dat dus niet meer kan werken binnen de logica van de individuele architect die, als zonderling in de marge, zijn zin mag doen. Toch spreekt ook uit het actuele werk van Beel, en uit zijn samenwerking met De Geyter, een compromisloze, nu en dan zelfs harde aanpak, die op een deugddoende en stedelijke manier gebruiker en omgeving weerstand biedt en rijker maakt. Xaveer De Geyter tekende wat dat betreft ook voor de uitbreiding van het Europacollege in Brugge, een project dat niet alleen de historische stad nieuw leven inblaast, maar dat ook toont hoe er in zo'n museumstad verbleven kan worden. In 2005 werd zowel
| |
| |
Het monovolume, een nieuw gebouw van de Gentse universiteit. Het werd ontworpen door Stéphane Beel en Xaveer De Geyter, twee architecten uit de generatie die actief werd in de jaren tachtig en die aan het begin van de eenentwintigste eeuw de belangrijke publieke gebouwen neerzette, Foto SB Architecten.
| |
| |
aan het werk van Beel als aan dat van De Geyter een themanummer van het internationale tijdschrift El Croquis gewijd.
De naaste collega - maar niet de naaste verwante - van Beel is Paul Robbrecht (1950), die samen met Hilde Daem (1950) aan het hoofd staat van het bureau Robbrecht Daem Architecten. Zij zijn vooral bekend in de culturele sector: begin jaren negentig bouwden ze paviljoens voor de Documenta in Kassel; na de eeuwwisseling realiseerden ze het Concertgebouw in Brugge; momenteel reorganiseren ze de Zoo van Antwerpen, en in de komende jaren wordt de Gentse Universiteitsbibliotheek door hen ingrijpend gerenoveerd en uitgebreid. Hun architectuur houdt zich verre van eenvormige of eenvoudige oplossingen, en heeft altijd een enigszins mysterieus karakter nagestreefd. Er is geen ander bureau in Vlaanderen dat zich zo compromisloos inzet voor de artistieke en autonome schoonheid van de architectuur, zonder daarom in sculpturale of spectaculaire effecten te vervallen. Tegelijkertijd bereikt ook deze succesvolle aanpak een limiet, bijvoorbeeld in het shoppingcentrum van Kortrijk uit 2010, waar het programma onvermijdelijk het kostbare karakter van de architectuur tot een parodie van zichzelf dreigt te maken.
Van deze eens jonge generatie uit de jaren tachtig en negentig kunnen nog twee duo's worden vermeld. Henk De Smet (1954) en Paul Vermeulen (1962) werken aan een bescheiden oeuvre, dat zich op de beste momenten laat omschrijven als een complex spel met clichés en tradities - zoals bijvoorbeeld in de bibliotheek van Beveren uit 2008. Het duo Raf Coussée (1959) en Klaas Goris (1960), dat in 2008 de Cultuurprijs Vlaanderen voor architectuur kreeg, maakt vergelijkbaar maar eenvoudiger werk. Bij grote opdrachten lijkt wel eens de ruggengraat te ontbreken, zoals in het ontwerp voor de nieuwe bibliotheek van Gent, dat in 2011 wordt uitgevoerd.
| |
De zoektocht
Architecten die na 2000 actief werden in Vlaanderen werken dus binnen deze condities. Enerzijds zijn er echte voorgangers aanwezig die zelf nog werkzaam zijn en die meestal de jonge architecten hebben opgeleid als anonieme medewerkers in hun bureau. Anderzijds is er een cultureel klimaat gecreëerd waarin architectuur wordt verlangd en gerespecteerd, maar waarin het succes de architectuur ook dreigt te vermalen tussen de raderen van de cultuurindustrie. Het veld is zichtbaarder en dus uitgebreider dan ooit, en het lijkt steeds moeilijker om de echte kwaliteit van de haast generische productie te onderscheiden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het recente Architectuur in Vlaanderen, het jaarboek dat in 2010 door het Vlaams Architectuurinstituut werd gepubliceerd. De redactie heeft er bewust voor gekozen geen kader aan te bieden door middel van lange essays ofprogrammatische teksten. Veertig recente projecten worden gewoon gestapeld en kort besproken - al dan niet lovend, diepgaand, of afwijzend.
| |
| |
De TID-Tower die het Brusselse bureau 51N4E, met Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen, bouwt in Tirana, Foto Filip Dujardin.
| |
| |
Het valt op hoe in de selectie veel ontwerpen zijn opgenomen die eigenlijk inwisselbaar zijn met tientallen andere projecten, en die niet geselecteerd zijn vanwege een eigen karakter of kwaliteit, maar eerder als uiting van een proces of een toestand. Nog steeds blijkt men dus min of meer tevreden omdat architectuur eindelijk succes heeft, maar is er nog geen nieuw en contemporain project beschikbaar op basis waarvan de kwaliteit van architectuur bepaald kan worden.
Nochtans zijn er al heel wat jonge oeuvres voorhanden waaraan doodgewoon en tijdloos architectuurplezier te beleven valt. Het Brusselse 51N4E (waarvan de nieuwe Vlaamse Bouwmeester Peter Swinnen (o1972) deel uitmaakt) verbouwde bijvoorbeeld het hoofdkwartier van de politieke partij CD&V in Brussel, of reorganiseerde het oude mijncomplex van Genk tot cultuurcentrum. In hun werk, dat ze met veel aandacht en bravoure presenteren, worden ruimtelijke ervaringen tot stand gebracht door middel van onconventionele maar nooit gezochte ingrepen. Het werk van Office Kersten Geers (1975) David Van Severen (1978) oogt klassieker, maar is in zekere zin radicaler. Het is een architectuur die duidelijke obstakels in de wereld zet. Een goed voorbeeld is hun ontwerp voor de chaotische locatie van Kortrijk Xpo, die ze met één gaanderij en één ingangspaviljoen als door een wonder een gezicht en een structuur gaven. Zowel 51N4E als Office werken trouwens niet langer alleen in België - en ook dat is een realiteit geworden voor de hedendaagse architectuur. 51N4E bouwt een hoge woontoren en een gigantisch stedelijk plein in Tirana, de hoofdstad van Albanië. En Office is al twee keer een opvallende gast geweest op de architectuurbiënnale van Venetië: in 2008 sloten ze het Belgische paviljoen als het ware op in een oase van rust; in 2010 toonden ze hun werk, samen met dat van de Nederlandse fotograaf Bas Princen, onder een tijdelijke constructie in de hoofdtentoonstelling. Voor die laatste bijdrage werd hen de Zilveren Leeuw voor jonge veelbelovende architectuurpraktijk uitgereikt.
Ook aanwezig op de recentste biënnale was De Vylder Vinck Taillieu, aangevoerd door Jan De Vylder (1968). Dat bureau toonde de maquette van een grote woning die het momenteel neerzet in China. In Vlaanderen bouwde het in Gent de studio's voor Les Ballets C de la B en het Muziek Lod op de Bijloke-site: een nagenoeg fabelachtige en wonderbaarlijke architectuur, waarin materialen verkeerd worden gebruikt, gevels uit drie verschillende lagen bestaan, en de afzonderlijke gebouwen naar elkaar kijken als een net niet identieke tweeling.
Andere jonge vermeldenswaardige architectenbureaus - en er zijn gelukkig nog veel meer - zijn onder andere noA, dat in Antwerpen een geheimzinnig hoogspanningsstation bouwde; Macken&Macken, dat cultuurcentrum De Warande in Turnhout uitbreidde met een helder glazen scherm; Huiswerk, dat een bijna komisch aandoend politiekantoor in Schoten bouwde; of Barak, dat met Woning Van Dinter in Maaseik een opwindende alleenstaande woning verwezenlijkte. Deze voorbeelden dringen zich
| |
| |
niet langs alle kanten op, ze schrikken aanvankelijk zelfs een beetje af, en ze zijn een uitdaging voor iedereen die over zekerheden denkt te beschikken of op successen prat denkt te kunnen gaan.
Architectuur kan alleen maar zinvol zijn als ze het resultaat is van een zoektocht - zowel van de architect als van degene die er, op welke manier dan ook, plezier aan beleeft. Het oogmerk van die zoektocht is de afgelopen eeuwen, alle culturele evolutie ten spijt, niet veranderd. Het gaat erom de indruk te wekken, op een alledaagse, ruimtelijke en plaatselijke manier, dat het leven altijd nog anders geleefd kan worden dan zoals de overheersende cultuur het voorschrijft.
www.vlaamsbouwmeester.be; www.awg.be; www.crepainbinst.be; www.topoffice.to; |
www.stephanebeel.com; www.xdga.be; www.robbrechtendaem.com; www.hdspv.be; |
www.coussee-goris.com; www.51n4e.com; www.officekgdvs.com; www.jandevylderarchitecten.com; |
www.noaarchitecten.net; www.mma.be; www.huis-werk.be; www.barak.cc; |
Literatuur
|
Architectuurnota 2009-2014:
www.vai.be/admin/upload/okfiles/20090602120101_archnotaA5020609.website.pdf. |
Architectuur in Vlaanderen, Vlaams Architectuurinstituut, Antwerpen, 2010. |
Geert Bekaert, ‘Jonge architecten in Vlaanderen ontmaskeren de architectuur’, in Ons Erfdeel, jaargang 32 (1989), nr. 1, pp. 2-12. |
Stéphane Beel 1992-2005, themanummer van El Croquis, nr. 125, Madrid, 2005, 169 p. |
Xaveer De Geyter 1992-2005, themanummer van El Croquis, nr 126. Madrid, 2005, 171 p. |
|
|