Ons Erfdeel. Jaargang 52
(2009)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Cultuur is collectieve herinneringWie herinneringen leest over verschrikkingen, zoals in de concentratiekampen en gevangenissen van nazi-Duitsland, maar ook over frontervaringen waar soldaten dagenlang de dood voor ogen hadden, stoot herhaaldelijk op de bekentenis dat het opzeggen van gedichten en liederen de geestelijke zuurstof was waaruit weerstandsvermogen werd geput. Net zoals de gelovigen die in nood naar de Bijbel grepen. Het waren bevoorrechten die ze uit het hoofd kenden als een rollator om overeind te blijven. Daarbij rijst onwillekeurig vandaag bij mij de vraag of zo'n vademecum niet van generatie tot generatie steeds zeldzamer is geworden na de vele onderwijsvernieuwingen waarbij de eeuwenoude orale traditie inmiddels volledig is verdwenen en verregaand door de reductietaal van digitale informatie, laptop en internet is vervangen. Het waren ook niet toevallig vooral de oudere generaties al in de Eerste en ook nog in de Tweede Wereldoorlog, zij die nog in het begin van de vorige eeuw op school hadden gezeten, die hierbij uitblonken. Homerus als een krachtbron in nood, hoe is dat mogelijk? Wat konden de legendarische Griekse en Trojaanse helden uit een mythische tijd een halfverhongerde gevangene in Dachau, een voor uitroeiing bestemde in het getto, een gijzelaar die het damocleszwaard van vergelding boven het hoofd hing nog zeggen? En waarom ontstonden er zelfs gedichten zoals de sonnetten van een ter dood veroordeelde in de cel, die ze omklemde voor het vuurpeloton? Woorden - zo zal het spontane antwoord luiden - zijn vleugels die ons weliswaar niet in acht uur door de ruimte over de oceaan brengen maar veel belangrijker, à la minute eeuwen terug door de tijd. We verdubbelen ons, zijn tegelijkertijd hier en heel ergens anders en we zien ons en onze situatie daardoor | |
[pagina 45]
| |
h.w. von der dunk ineens ook vanuit een ander platform en los van onszelf. Grote dichtkunst disciplineert en bedwingt het ondraaglijke, lijden en gruwelijkheden door ze naar een bereik te transporteren waar heel andere bovenpersoonlijke esthetische wetmatigheden heersen. Dat geldt zelfs als we onze eigen situatie omzetten in woorden en daarmee niet enkel lijdend object blijven. Vandaar de talloze dagboeken uit oorlogstijd. Maar bij Homerus en andere vooral klassieke dichters die in bange uren gereciteerd, soms ook nog gelezen konden worden als de omstandigheden dat toelieten, gebeurde daarbij denk ik nog iets meer en iets anders dan enkel de inspirerende transformatie van een werkelijkheid. De tekst riep niet alleen zichzelf op, het strijdgewoel rond Troje of Odysseus' avonturen... de tekst verwees de gevangene of frontsoldaat daarbij terug naar zijn eigen verleden, naar vroeger, jeugd, schooljaren, de vrijheid toen men dat allemaal leerde kennen en misschien nog niet eens zo begrijpen en appreciëren kon. Homerus, Shakespeare of Goethe werden tevens een groet uit een normale gelukkige tijd. Een tekst, vooral een klassieke tekst is nooit enkel wat hij is en zoals hij uit de handen van de maker kwam. Hij draagt stiekem ook de vele generaties van lezers en liefhebbers onder zijn jas mee die ervan genoten en geleerd hebben, de affecten die hij teweegbracht, de betekenis die hij voor tallozen kreeg en de eigen fase en omstandigheden toen men hem leerde kennen net als bij muziek. Homerus staat voor een kleurrijk lichtgevend en doorzichtig universum zoals andere grote dichters. Een universum dat definitief voorbij lijkt, dat de absurde realiteit van kampen en van het inferno dat daar door mensen werd ontketend nog niet kende, maar ook heel onze huidige technische wereld van kernenergie, computer, biogenetische manipulaties. Toch misleidt die | |
[pagina 46]
| |
indruk. Meer dan zes eeuwen voor Auschwitz komen we in plaats van het infame cynische ‘Arbeit macht frei’ boven de ingangspoort al het ware motto ervan tegen in Dante's visionaire ‘Lasciate ogne speranza voi ch'intrate’. Wat voor ons een doorschijnend universum van literatuur en kunst is, omvat ook de menselijke monsterlijkheden en slechtigheden, anders zou het ons niet bij alle afstand als ‘waar’ en herkenbaar kunnen raken. Het is doorschijnend dankzij de paradoxale magie van het woord als bron van troost, bevrijding, zelfs genot. We worden opgenomen in een tijdloze ruimte die aan het vluchtige heden onttrokken lijkt en die toch ernaar verwijst in een wonderlijke wisselwerking. Die ruimte noemen we ‘de cultuur’ en cultuur omvat altijd een symbiose van heden en verleden. Ze is onbestaanbaar zonder verleden. | |
ReductionismeDat wil natuurlijk zeggen ‘het herinnerde collectieve verleden’. Het verleden zoals dat, gefilterd in de getuigenissen van de menselijke geest en zijn worstelingen, tot ons is gekomen. Die selectie kan men met recht een onvermijdelijke vaak romantische vervalsing noemen met als een bekend resultaat de laudator temporis acti, de nostalgische verheerlijker van het verleden. Maar met evenveel recht kunnen we daar een zeer fundamenteel menselijk vermogen in herkennen om de realiteit te transformeren, te herscheppen en beter bewoonbaar te maken. Beter bewoonbaar maken van zijn omgeving is tenslotte wat de mens vanaf het oudste begin heeft gedaan en in zoverre is zijn selectieve, intellectuele bewerktuiging van het verleden alleen het natuurlijke verlengstuk van zijn technische bewerktuiging van de materie.Ga naar eindnoot1 Bij die selectie blijkt het meest waardevolle en beste te overleven: we kennen en bezitten tempels, kerken en paleizen, kunst- en dichtwerken uit duizenden jaren. Ik geloof niet dat velen vandaag, als ze iets van de geschiedenis weten, in ernst direct zouden willen ruilen met twaalfde- of zestiende-eeuwers, of de mensen ten tijde van Echnaton of Augustus. Het bloed, de tranen, het lijden, de rampen en oorlogen met hun miljoenen lijken en verminkten die soms een voorwaarde, zelfs de oorzaak van grote kunst waren, zijn vervluchtigd tot namen en getallen in boeken en op papier. Maar het verleden is ook tot ons gekomen in onze opvoeding en gedragsvoorschriften en de mensen die voor ons hebben geleefd en die voorbeelden, gidsen, idolen zijn geworden bij de modellering van ons eigen bestaan. In zoverre zijn wij allen producten van het verleden en van de collectieve herinnering. Cultuur is daarom geen museale opslagplaats waar die geestelijke getuigenissen van vroeger in archieven of musea liggen te beschimmelen, zoals sommige beleidsmakers en schatkistbewaarders, geestelijk eencelligen, schijnen te denken, maar cultuur betekent de opname ervan in onze bloedsomloop. Dat de deuren naar het verleden niet dichtgemetseld worden, is daarbij een vrij logische voorwaarde. Waar geen collectieve herinnering meer is, kan geen cultuur zijn. | |
[pagina 47]
| |
Nu bestaat er natuurlijk een eeuwige spanning tussen de overgeleverde cultuur, de traditie en de eigen tijd met haar nog onbekende uitdagingen en eisen. Er is een gedurige schommelbeweging waarbij het verleden, juist in verband met die neiging tot verheerlijking ook als benauwend of als blok aan het been wordt ondervonden. Het is gewoonlijk de jongere generatie die vanuit een gezond levensinstinct de gepredestineerde drager van rebellie was en is, en die telkens weer een grote schoonmaak wil en ruimte voor haar eigen verwerkelijking. De jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw stonden in dit teken, zoals iedereen weet: oud was ineens slecht en nieuw was goed, en verdere argumentatie was overbodig. Cultuur heette daarom ‘elitair’, dus verdacht want een onrechtvaardig bezit van de bovenlaag. Voor die beweging waren plausibele redenen en bij alle daverende onzin die daarbij is verkondigd en de uitglijders van fanatici zelfs in criminele activiteiten, heeft ze tot een blijvende omwenteling van onderlinge gezagsverhoudingen en tot de bevrijding van miskende groepen geleid. Twee ontwikkelingen, die ook een oorzaak waren van de culturele rebellie van de jaren zestig, hebben inmiddels onze verhouding tot de culturele erfenis echter verder en sterker onder druk gezet: op de eerste plaats de acceleratie van vernieuwingen dankzij natuurwetenschappen en techniek. Daardoor verandert het materiële bestaan steeds sneller en de gidsrol van ouderen neemt vanzelf af. Praktische kennis en vaardigheden raken vlugger gedateerd. Waarmee ook de culturele erfenis aan zichtbaar belang en nut lijkt in te boeten ten overstaan van de zich zo snel wijzigende wereld en de nieuwe vraagstukken vooral van economisch-materiële en demografische aard die in de eerste plaats alle aandacht opeisen. Vraagstukken die echter ook ethische problemen meebrengen; men denke aan de verdeling van de hulpbronnen, de milieubedreiging, de klimaatveranderingen, de biogenetische experimenten. Verder is er de explosie van communicatiemogelijkheden waardoor de oude nationale grenzen praktisch zijn gesloopt, kort gezegd: de globalisering. Zich veilig terugtrekken op een eigen erf is bij de internationale verstrengeling een illusie geworden. Speciaal voor Europa kwam daarbij dan nog de massale stroom van migranten uit een andere, vooral islamitische cultuur. De opname daarvan of de symbiose met de Westers-Europese en nationale maatschappij wordt daardoor bemoeilijkt. In conceptie en gevoel gaat het om een ontmoeting die door de enen als bedreigend wordt ervaren, terwijl de anderen met het oog op de toekomst van een nieuwe multiculturele wereld elk nationaal conservatisme en verheerlijken van eigen erfgoed een bedenkelijk obstakel vinden. Tussen die ontwikkelingen bestaat zoals zo vaak een verband. Allereerst is het hele denken al lang onvermijdelijk beïnvloed door de fabelachtige vooruitgang van de natuurwetenschappen en de techniek en de nieuwe problemen waarmee we daarbij worden geconfronteerd: een invloed die zich ook in die regionen en wetenschappen | |
[pagina 48]
| |
doet gelden die er inhoudelijk ver van afstaan, zoals de humaniora, de geschiedenis maar niet minder in de literatuur en de kunsten. Doorslaggevend werd hierbij nu onder de invloed van het natuurwetenschappelijke wereldbeeld de kwantificatie van ons denken, d.w.z. de gerichtheid op de materie en een conceptie waarbij de realiteit alleen kan worden begrepen in materiële termen en in aan de natuurwetenschappen en techniek ontleende formules en eigenschappen. Technische metaforen doordringen onze hele taal tot in de moderne poëzie. Die kwantificatie van het denken bracht met zich mee dat het getal de god van de publieke ruimte is geworden die geen andere goden naast zich duldt. Men hoeft de eerste de beste krant maar open te slaan en het gecijfer springt ons tegemoet, niet alleen op de pagina's over de economie. Enquêtes en statistieken over van alles, records van sportprestaties, van aantallen medailles, de toptien rijken, invloedrijke figuren, bestsellers, cd's, oplagecijfers, toehoorders, dikke mensen, renpaarden, massamoordenaars, hittegolven, ongevallen... steeds weer komen nieuwe ideeën op wat er allemaal kan worden gemeten en op die basis vergeleken. Het is één grote jacht op superlatieven in de vorm van getallen. Het getal zelf heeft dankzij natuurwetenschap en techniek daarbij een interessante metamorfose ondergaan van kwalitatief naar kwantitatief. Want getallen hadden vóór die doorbraak vanaf de oudste tijden een bezielde magische of symbolische betekenis, waren signalen van onzichtbare machten en hun invloed. Ze hadden als het ware een individualiteit. Een laatste restant ervan is nog bewaard in geluks- en ongeluksgetallen die voor veel mensen heimelijk als een orakel fungeren; al mag een modern-verlichte geest dat natuurlijk niet serieus nemen en toegeven. Het getal kortom is volledig gesteriliseerd en is zelfs het fundament bij uitstek geworden van de omvattende rationalisatie van de wereld en van het per definitie van elke kwaliteit verstoken verwisselbare en ontzielde dat uitsluitend middel is, instrument voor metingen en niets uit zichzelf. Die macht van het getal is behalve door wetenschap en techniek echter ook nog in de hand gewerkt door de emancipatie en de democratie met haar meerderheidsbeginsel. Geteld dient er te worden, hoe dan ook. Een gevolg van de communicatie-explosie is de aan de heerschappij van het getal verwante opkomst van de oneliner. Vanuit de journalistiek, die zich vanaf de Eerste Wereldoorlog bij een snel groeiende informatie aan de ene, en een snel groeiend publiek aan de andere kant tot een nieuwe stijl van kernachtige slagwoorden ontwikkelde, is dat reductionisme onze hele taal niet in de laatste plaats de wetenschappen binnengedrongen en vandaar weer ons denken. Het gaat immers om de grootst mogelijke efficiëntie. Dus geen woordrijke vertogen, lange weelderige zinnen en nuances maar beknopte samenvattingen en samenvattingen van samenvattingen in steeds geconcentreerder maar paradoxaal genoeg tevens verdunder vorm. Informatie wordt tot pillen verwerkt en wie mee wil doen en op de hoogte wil blijven wordt een dagelijkse | |
[pagina 49]
| |
Den Haag, 1938, copyright Spaarnestad Photo / ANP / E.A. Hof
| |
[pagina 50]
| |
informatiepillenslikker. Dat reductionisme is een onmisbaar hulpmiddel om in de baaierd van nieuws nog een weg te vinden. Wij kunnen ons niet meer de luxe permitteren van de voormalige erudiete burgerij en haar zwelgen in uitvoerige verhandelingen, dikke boeken en lange redevoeringen waarbij hetzelfde zo mooi op tien verschillende manieren wordt gezegd. Een vergelijking van de krant uit 1890 en vandaag onthult een totaal andere temperatuur - helemaal los van de inhoud. Cultuur wordt niet meer in het restaurant maar aan het snelbuffet doorgegeven: de geschiedenis van oerknal tot Barack Obama op één A4'tje of een cd! Zoiets vindt gretig aftrek. Het paradoxale effect is dat de doorsneeburger vandaag veel meer weet dan zijn grootouders en tegelijkertijd weet hij minder. Hij weet uiteraard andere dingen maar vooral hij weet anders. Zijn weten is veel abstracter, koeler en gebaseerd op een netwerk van formules en codes. Het gaat hierbij op zichzelf natuurlijk om een lang proces dat men al terug kan dateren tot de uitvinding van de stoommachine, zo niet eerder. Het neoliberalisme en de marktgerichtheid die vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw het Westen hebben beheerst, hebben daar feitelijk ook geen verandering in gebracht, eerder het tegendeel. Elke ideologie is uiteraard een reactie en het neoliberalisme was de verklaarbare en begrijpelijke reactie op de betuttelende verzorgingsstaat die de vrijheid leek in te perken en de gelijkheidsdoctrines van de zestiger-generatie. Alleen, zoals zo vaak kwam het neer op een massaal doorslaan naar de andere kant. | |
PresentatieWat hebben neoliberalisme en marktdenken te maken met het belang van de culturele erfenis? Veel. Marktdenken betekent concurrentie en reclame. En reclame vereist fraaie beeldvorming dus een scheut, vaak een flinke scheut, bedrog. Daarmee verschuift het belang van het object, de substantie vanzelf naar zijn presentatie. Als ergens iets misgaat is de eerste vraag ‘Wat was er mis met de presentatie?’ Ook hierbij kan men natuurlijk onmiddellijk zeggen dat het om een zeer lang en geleidelijk proces gaat. Markt, reclame en bedrog kennen we sedert de Oudheid. Nu heb ik beeldvorming van het verleden die altijd op een selectieve bewerking neerkomt - en wel een selectieve bewerking die het bestaan pas bewoonbaar maakt - zojuist nota bene een kenmerk van de culturele erfenis genoemd en van de collectieve herinnering! De beeldvorming van de neoliberale marktaanbidding, dat wil zeggen de reclame en de verduistering van het object door zijn fraaie presentatie, is echter niet onbaatzuchtig maar uitsluitend gericht op winst. Daar ligt het verschil. De markt is ook van nature gericht op het nieuwe dat vooruitgang belooft en moet het hebben van permanente innovatie. De lange fabelachtige succesgeschiedenis van de techniek heeft geleid tot een algemeen, diep zittend natuurlijk geloof dat het nieuwe vanzelf het betere is. Dat immers was de grote historische les. Met behulp ook van de moderne communicatiemiddelen | |
[pagina 51]
| |
en de globalisering kon de reclame een ongekende macht worden. Ook in de politiek zijn reclame en beeldvorming een voorwaarde voor succes geworden. Dat vooral bij de verkiezingen, die het lot van de politici en partijen bepalen, zodoende een mijlenverre afstand kan ontstaan tussen de realiteit en de beloftes en voorspiegelingen mag inmiddels tot de domste zijn doorgedrongen. Hoewel men op dat punt altijd weer verbazende verrassingen kan beleven. Het neoliberale axioma luidde dat de vrije markt en de open concurrentie de kwaliteit bevorderen omdat vanzelf het beste naar boven komt. Het lijkt plausibel. Maar het is op cultureel gebied een fictie gebleken om verschillende redenen. Die hangen samen met die genoemde reclamedwang in de mediamaatschappij. Juist daarbij geeft niet de kwaliteit maar de presentatie de doorslag waarbij zich de media, bovenal de tv, aan de smaak en het niveau van de massa moeten aanpassen. Het gevolg was een onstuitbare banalisering. Daarbij komt het op zeer andere dingen aan dan kwaliteit, namelijk de onmisbare tot in alle sectoren van de maatschappij, ook wetenschappen en kunsten doorgedrongen beslissende pr. Die term op zichzelf is veelzeggend. Engels is de wereldtaal geworden en dus moet men het hebben niet van ‘relaties’ maar van zijn ‘pr’. Het ontstaan van een lingua franca beantwoordt natuurlijk aan een dringende behoefte van de mondialisering. Ze slecht barrières en draagt ongemerkt gaandeweg bij aan een wereldwijde toenadering, zoals nu al in de wetenschappen. Lachwekkend wordt het echter wanneer, zoals vandaag in Nederland, autoriteiten en instanties primair vanwege status en reclame het Engels binnen het land ook daar opleggen waar geen enkele zinnige reden ervoor bestaat; enkel en alleen uit aanstellerij en in de hoop zich zo internationaal te profileren. De moedertaal - onveranderlijk hartstuk van zelfbesef en een volwaardige beleving van de wereld - dreigt als smet van achterlijk provincialisme zo uit diverse sectoren te worden geweerd. Verplicht Nederlands geldt alleen voor migranten. Gekoppeld aan het genoemde prestige van het getal, het kwantitatieve denken, zal dat allemaal tot een toenemende spagaat leiden tussen succes in de publieke ruimte en wat duurzaam zal blijken. Hoe heet het bij Nietzsche? ‘Abseits vom Markte und Ruhme begibt sich alles Große: abseits vom Markte und Ruhme wohnten von je die Erfinder neuer Werte.’Ga naar eindnoot2 Als ik één motto moest kiezen voor onze huidige reclamecultuur, dan dit. Nu is ook dit verschijnsel niet volkomen nieuw maar de spagaat is drastisch aan het verbreden door plat marktdenken en profijtbeginsel, en ergo popularisering en banalisering om economische redenen, immens versterkt door de nieuwe communicatietechnieken. Een belangrijke factor daarbij is het verdwijnen van een elite die zelfs nog tot de Tweede Wereldoorlog en de jaren zestig op cultureel gebied de toon zette; in weerwil van democratie en emancipatie. Voor het grote liberaal-burgerlijke beschavingsoffensief in de negentiende en vroege twintigste eeuw gold het | |
[pagina 52]
| |
devies: de massa optrekken naar het peil van de bovenlagen. In de loop van het democratiseringsproces vond er een omkering plaats en het devies werd: de bovenlagen aanpassen aan het peil van de massa. Het omgekeerde heette ‘elitair’ of ‘paternalistisch’. Het wordt tijd die begrippen te ontsmetten. Het gelijkheidsbeginsel berust immers op een utopie voor zover geen samenleving kan bestaan zonder leidinggevenden, ook de meest democratische niet. Het belangrijke verschil met de elite van de oude standenmaatschappij is de grote sociale mobiliteit en de kortstondigheid van machtsposities. Wat de nieuwe ‘democratische elite’ kan worden genoemd is van een mobiele, permanent wisselende sociale samenstelling en in die zin juist geen elite in de zin van een socioculturele bovenlaag die verbonden is door een gemeenschappelijke traditie en een geheel van gedeelde eigen waarden en gedragsvoorschriften. Democratische elites zijn eendagsvliegen. Dankzij de egalisering en spreiding van kennis en onderwijs kan theoretisch iedereen omhoog klimmen in de partijen en politiek maar ook in de publieke ruimte. Het is zonder twijfel een grote humane verworvenheid waar vele generaties voor hebben gestreden. Alleen: elke vooruitgang vraagt een prijs die pas naderhand wordt aangeboden, ook de verwerkelijkte gelijkheid, die trouwens weer hunkert naar nieuwe ongelijkheden. Dat allemaal houdt in dat voor de nieuwe politiek-economische en culturele top (typerend alweer op zijn Engels: de VIP's) geen andere maatstaf geldt en in deze constellatie kán gelden, dan aanpassing aan de gangbare smaak en een principiële huiver om elitair te schijnen. De democratische leider is slechts bij uitzondering gids en in de meeste gevallen een regelende volgeling. Een effect van die kwantitatieve realiteitsconceptie, gecombineerd met de op permanente vernieuwing en reclame gefixeerde marktcultuur, is niet alleen de genoemde verschuiving van de objecten naar hun presentatie, van werkelijkheid naar beeld, maar - en daarmee komen we direct bij het belang van de culturele erfenis - het verlies van de tweede dimensie. | |
Ons ware identiteitsbewijsDie tweede dimensie houdt in een soort archimedische standplaats voor de enkeling buiten en boven de alledaagse actualiteit, die eeuwenlang in de religie of de filosofie werd gevonden. De alledaagse actualiteit (en dan zoals gezegd als een puur kwantitatief-materiële werkelijkheid) is vandaag in het geavanceerde Westen het enige geworden, zelfs in veel literatuur. En in dat verlies van de tweede dimensie ligt mijns inziens de verklaring voor een verassend religieus reveil, ook in het Westen, onder veel jongeren en voor de opmerkelijke algemene historische belangstelling. Want in het verleden, in de cultuur en culturele erfenis vinden we die tweede dimensie terug die we bij de geweldige materiële verbetering van het bestaan en het oorverdovende succes- en innovatiekabaal van de reclamecultuur kwijt zijn geraakt. De historische belangstelling | |
[pagina 53]
| |
en geheime behoefte aan de tweede dimensie blijkt niet alleen uit de herdenkingsrage - er is nog nooit zoveel herdacht als in deze prille eeuw - maar uit de vloedgolf van populair-historische literatuur, de zoektocht naar ‘plaatsen van de herinnering’, die vanuit Frankrijk en Duitsland, Nederland en ook België in haar greep krijgt. Die zoektocht is allereerst natuurlijk een reactie op de globalisering en op de massale komst van migranten. ‘Identiteit’ lijkt sedert ruim twee decennia de sleutel tot eigen huis en welzijn. Hoewel feitelijk niemand weet hoe die er precies uit ziet. De ruzie over de historische canon in Nederland demonstreert meteen de onbeantwoordbare vraag. Die reactie is niet zonder gevaar. Dat blijkt uit het neonationalisme dat in populistische politieke leuzen en partijen veel echo vindt. Als die historische belangstelling verschrompelt tot parochialisme en nationaal navelstaren wordt het een vlucht voor heden en toekomst en een innerlijke afsluiting die enkel tot een bedenkelijk mentaal isolement leidt. Onze culturele erfenis omvat veel meer dan de natiestaat, dat product van de negentiende eeuw. Ze is Europees en Europees wil zeggen antiek, joods, christelijk en zelfs met scheuten van buiten-Europese culturen. Niet voor niets noemde ik Homerus. De collectieve herinnering is zoals gezegd altijd geselecteerd en het gaat dus ook om een geselecteerde culturele erfenis. Het is daarom altijd de selectie waar het uiteindelijk op aankomt en die men misschien ons ware identiteitsbewijs zou kunnen noemen; het persoonlijke en het collectieve. Deze tekst werd door de auteur op 5 december 2008 gepresenteerd in het Letterenhuis in Antwerpen op de Staten Generaal van het literair erfgoed in Vlaanderen |
|