| |
| |
| |
De gebeurtenissen zijn de poëzie
Het proza van Jan van Loy
Er bestaat een betekenisvolle anekdote over de stripfiguur Nero. In de eerste albums van de reeks wordt die regelmatig miljonair, maar verliest hij ook telkens weer snel zijn fortuin. Een en ander schijnt te maken te hebben met het feit dat zijn geestelijke vader in die jaren vaak geldzorgen had. Naarmate tekenaar Mare Sleen ouder werd en over een tot tevredenheid stemmend inkomen ging beschikken, verdwenen ook de miljoenen uit de Nero-verhalen.
Een soortgelijk verhaal zien we in de carrière van de Vlaamse auteur Jan Van Loy (o1964), die met De heining (2008) onlangs zijn derde roman publiceerde. Er is een duidelijke parallel tussen zijn voorgeschiedenis als auteur en zijn eerste twee boeken: Bankvlees (2004), waarvoor hij in 2005 de Vlaamse Debuutprijs kreeg, en Alfa Amerika (2006), dat op de longlist stond voor de Libris Literatuurprijs 2006 en in hetzelfde jaar de shortlist haalde van de Gouden Uil Literatuurprijs. ‘Ik wilde iets anders doen met mijn leven dan métro-boulot-dodo, baantje-boompje-beestje’, vertelt de auteur in een interview in Het Nieuwsblad uit 2005. ‘Ik had een ideaal: schrijver worden. In 1993 behaalde ik mijn licentie filosofie, maar vond ik geen werk. In het begin was het romantisch, niets anders dan schrijven. Twee boeken heb ik geschreven en een hoop verhalen. De Bezige Bij was geïnteresseerd, maar het was allemaal net niet goed genoeg. Op den duur zat ik bij het OCMW en moest ik leven van het bestaansminimum: 21.000 frank [€525], op een kamertje, uitzichtloos... Drie jaar heeft dat geduurd.’ In een ander vraaggesprek lezen we: ‘Uiteindelijk ben ik informaticus geworden bij gebrek aan informatici. Het bedrijf waar ik solliciteerde, stond niet te springen om mij aan te nemen, maar ja, er was niemand anders en ik had een website die er niet slecht uitzag.’ (De Standaard, 25 augustus 2006)
| |
| |
mark cloostermans
werd geboren te Beveren in 1977 Studeerde Germaanse taal- en letterkunde en theaterwetenschappen aan de Universiteit Antwerpen. Is freelance eindredacteur en recensent voor het dagblad De Standaard. Publiceerde onder meer De tak waarop wij zitten. Berichten uit de boekenbranche (2006). Schrijft voor diverse tijdschriften over literatuur en toneel
Adres: Guido Gezellelaan 23,
B-2920 Kalmthout
| |
The great escape
De mens jaagt zijn droom na en wordt gedwongen tot een marginaal leven. Het gebeurt ettelijke keren in Bankvlees en Alfa Amerika. De ik-verteller uit Bankvlees laat zich op sleeptouw nemen door zijn vriend Celis, die kiest voor de marge. Het tweetal leeft op kosten van de bijstand, uit de hand van rijkeluiskinderen en op de rug van bereidwillige meisjes die het niet erg vinden zich te prostitueren. Voor de naamloze hoofdpersoon is dat maar een fase, een late puberteit; voor Celis is het een levenswijze. ‘Voorspelbaarheid’, foetert de verteller, als hij beschrijft wat hem beklemt: ‘Op je twintigste zus en op je dertigste zo. [...] En materiële vooruitgang, en de gesprekken die over niets anders gaan. Het huis, de auto, de volgende vakantie, de foto's van de vorige. De kinderen.’ Uiteindelijk is dat precies het leven waar hij voor kiest aan het eind van deze schelmenroman.
Verkende Bankvlees de zelfkant, dan verschuift de focus in Van Loys tweede boek naar de droom van een ander leven. Er zijn immers nog andere mogelijkheden dan de marge voor zij die verlangen naar een andere route dan de platgetreden paden. In Alfa Amerika is dat de droom; de Amerikaanse droom. In vier verhalen worden de mogelijkheden afgewogen om snel schatrijk te worden: de beurs (Manhattan on the left bank), de muziekbusiness (De trein der tranen), Hollywood, de maffia (Bodega Vespucci) en de vrije markt (Pornologie). De hoofdpersonages zijn altijd Vlamingen. Van Loy laat hun Vlaamse achtergrond en Amerikaanse dromen frontaal botsen.
| |
| |
In het eerste verhaal, Manhattan on the left bank, verlaat een jonge Vlaming, Peter O'Neill, na de Eerste Wereldoorlog zijn vaderland en vaart naar de Verenigde Staten. Daar blijkt dat hij talent heeft als beursmakelaar. Het geld komt en gaat en komt; O'Neill is, net als Nero, nu eens schatrijk, dan weer platzak. Maar met het geld dat overblijft, wil hij een nieuwe, Amerikaanse stad bouwen op de Linkeroever van Antwerpen. Het wordt een catastrofe. Het volgende verhaal, De trein der tranen, vertelt de geschiedenis van een Vlaamse rockband in de Verenigde Staten. Dat het slecht afloopt, staat vast vanaf het begin: de zanger van de band, die het verhaal doet, ontvangt een journalist in zijn schamele caravan.
De journalistieke aanpak hebben beide verhalen gemeen. Er wordt gegoocheld met geschiedkundige feitjes, om geloofwaardig te maken dat Peter O'Neill echt geleefd heeft. De ‘feiten’ worden opgetekend door een journalist die zich in de zaak heeft vastgebeten. Dat levert een interessant contrast op tussen de documentaire toon van het verhaal en de brieven van O'Neill waaruit geciteerd wordt: daarin hanteert de auteur een geloofwaardig, enigszins statig Vlaams uit het begin van de twintigste eeuw. In De trein der tranen wordt de ietwat hoogdravende vertelling van de zanger af en toe onderbroken door de nuchtere vaststellingen van de journalist.
Nog een overeenkomst tussen beide verhalen is de irritatie die de hoofdpersonen voelen ten opzichte van hun Vlaamse roots. Peter O'Neill correspondeert met zijn Vlaamse zusje, maar ergert zich aan haar burgerlijke vermaningen. En de zanger uit het tweede verhaal krijgt het zwaar op zijn heupen van de andere bandleden, die het Amerikaanse avontuur niet aandurven en liever terugkeren naar België, naar de fabriek, naar hun lief. Of, ietsje extremer: ‘Na het optreden zei een toeschouwer tegen mij: “Niet slecht voor een groepje Belgen.” Die heb ik meteen een bloedneus geslagen. [...] Dat was namelijk het ergste wat er was, vond ik, die mentaliteit. [...] In elk geval: ik haatte dat we-zijn-maar-Belgen-gedoe, omdat het mijn ambities in de weg stond.’
Ambities: dromen dus. Van Loy geeft zijn personages vleugels, laat hen opstijgen en knipt vervolgens die vleugels af: elk verhaal uit de bundel eindigt met de staart tussen de benen. Maar toch lijden de personages niet echt een nederlaag. De journalist in De trein der tranen is immers in stilte jaloers op de zanger: ‘...Eddie Eijkelboom is nog altijd slank van leden, maar hij heeft wel een enorme buik, alles bij elkaar genomen ongeveer de minst bevallige fysionomie die je je kunt voorstellen. [...] ik bemerk geen enkele gelijkenis met de negentienjarige op de foto. En toch word ik bij het vorderen van het verhaal steeds jaloerser op hem. Waar was ik bijvoorbeeld mee bezig op mijn zeventiende, achttiende, negentiende...? Geen tournees door West-Europa, geen Londen, New York of Whisky A Go-Go... Hoeveel mannen van zijn generatie beweerden niet dat hun legerdienst de beste tijd van hun leven was?’
| |
| |
Jan Van Loy (o1964), Foto Stephan Vanfleteren.
| |
| |
Daarom is de journalist in die twee verhalen noodzakelijk: als buffer tussen personage en lezer, om een andere kijk op de zaken te geven. Om twijfel te zaaien, kortom. Hij speelt de rol van de hoofdpersoon uit Bankvlees, die Celis niet kan navolgen, maar toch een tijdje achter hem aan strompelt. De verleiding van de droom is zo groot.
| |
Shiny happy people
Voor zijn derde boek, de korte roman De heining, verzon Van Loy een sterk afwijkende beginsituatie. Dit keer komt er geen personage aan te pas met een droom of een sterke wil om uit te breken. De ik-verteller sluit zichzelf integendeel uit vrije wil op, binnen de omheining van de gated community de Windroos. In De heining koopt een jong stel een peperduur huis in deze afgesloten wijk nabij een ongedefinieerd dorp. Daar wordt de Windroos ‘de heining’ genoemd, omwille van de vorm: twee evenwijdige straten die twee andere evenwijdige straten snijden, zodat er een hekje ontstaat. Al die hekken houden de boze buitenwereld op afstand, maar zoals dat gaat in horrorfilms komt de dreiging ook hier van binnenuit. Racisme, drankzucht, bedilzucht, manipulatie en corruptie... - weinig is de kleine gemeenschap vreemd. De hoofdpersonen verzeilen in een relatiecrisis. En als Milan, het zoontje van de eigenaar van de Windroos, op wie het hoofdpersonage gevraagd werd even te letten, spoorloos verdwijnt, slaan de media hun tenten op voor de ingang van de wijk.
De boodschap van dit alles lijkt eenvoudig: een ommuurde leefwereld mag dan veilig lijken, het gevaar zit in elk hoekje (en zal niet aarzelen daar uit te komen). Maar er is meer. Cruciaal voor de roman is Bril, de enige bewoner van de Windroos met wie de hoofdpersoon een soort vriendschap sluit. Bril is een cynische dronkelap, die af en toe zinnige dingen verkondigt. Maar hij is ook een typisch Van Loy-personage: een gevallen dromer, zoals in de verhalen uit Alfa Amerika. Het ene ogenblik noemt hij een mobieltje een ‘enkelband’: ‘Telefoontjes van de vrouw. Mobiele controleerbaarheid. Hoe kan je elkaar nu vertrouwen als je elkaar niet de gelegenheid tot bedriegen geeft?’ Maar even later smeekt hij de hoofdpersoon om hem volgende keer te verhinderen dat eerste glas te drinken: ‘Nee! Bullshit. Geen eigen verantwoordelijkheid. Dat excuus van “laat hem maar begaan” - bullshit! [...] generaties hebben elkaar laten begaan... En het resultaat is dit. Waar we nu zijn. De Heining, dat is het resultaat.’
Bril is een vrij mens: dankzij een erfenis hoeft hij niet eens te werken. Maar zelfs hij wordt heen en weer gekaatst tussen vrijheid (van meningsuiting, inzake seksuele relaties...) en het verlangen om alstublieft ingeperkt te worden (zijn drinkgedrag, zijn keuze om in de Windroos te gaan wonen). Willen wij echt vrij zijn, of besteden we alleen maar lippendienst aan de uitentreuren bezongen waarde van de vrijheid?
Behalve over vrijheid gaat de roman ook over alledaags racisme. Als het stel naar de Windroos verhuist, verlaten ze een ‘stad die ten onder ging aan te veel verschil en te
| |
| |
veel onverschilligheid’. Een van de opvallendste bewoners van de Windroos is een bejaarde vrouw, die uitgesproken en openlijk racistisch is. Maar Bril zegt: ‘Bijna iedereen die hier woont, gaat voor negentig procent akkoord met [wat zij zegt], geen discussie. Maar ze is een beetje grof, niet? De vogelschijt op het uithangbord.’
Daarnaast bestaat er in De heining een elektrisch geladen onderscheid tussen de sarcastische humor en gevoelens die onuitgesproken blijven. Een goed voorbeeld van die humor zijn de zinnen waarin het nieuwe huis van Debbie en haar man wordt beschreven: ‘Het kleinste van de Windroos: niet meer dan drie slaapkamers, en als je wou pingpongen moest dat in de garage, zoals bij de armen.’ Als Debbie later zwanger blijkt van een andere man en het kind wil laten aborteren, maar pas nà haar weekendje in de Ardennen, sneert de verteller: ‘O? Gastronomisch weekend? Kind nog wat vetmesten voor het wordt geslacht?’
Niettemin bevindt er zich onder die ijzige laag humor een gevoelige plek; de verteller maakt zich wel degelijk zorgen om de verdwenen Milan. Het jongetje heeft vadergevoelens in hem wakker gemaakt. Wanneer het alarm van de Windroos afgaat, hoort hij ‘herrie die klonk als een huilend kind dat ik niet in de steek mocht laten’. De hoofdpersoon is zich verantwoordelijk gaan voelen voor de merkwaardige community. Het is een gevoel van verantwoordelijkheid dat hij probeert weg te wuiven als een vorm van politiek, maar dat overduidelijk dieper gaat. Zoals de Windroos tracht de wereld buiten te sluiten met een omheining, zo probeert de verteller echte gevoelens achter de omheining van zijn (vaak hilarische) sneren te houden. Ondanks alles is De heining daarom een verhaal met een happy end: de gebeurtenissen brengen de hoofdpersoon iets bij. Voor het eerst eindigt een boek van Jan Van Loy niet met een gebroken droom. Dit keer heeft de hoofdpersoon niet de droom, maar de nachtmerrie bewust opgezocht; zijn periode in de gated community functioneert als een noodzakelijke hellevaart.
| |
Een ‘dertiger’?
De jury van de Vlaamse Debuutprijs schreef over Bankvlees: ‘De laureaat van de Debuutprijs 2005 werd eerder in de kritiek omschreven als de vaandeldrager van de “cynische” generatie. Maar je zou hem met even veel redenen een neoromanticus kunnen noemen. Of is het ene een gradatie van het andere. Jan Van Loy heeft met Bankvlees een boek geschreven waarmee hij zijn generatie voorgoed op de kaart zet in de Vlaamse letteren.’
De generatie van Jan Van Loy, dat zijn de ‘Dertigers’ - een verzamelnaam voor een nieuwe generatie Vlaamse schrijvers, bedacht door Knack-criticus Frank Hellemans. In totaal identificeerde hij veertien Dertigers: Annelies Verbeke, Jan Van Loy, Chika Unigwe, Bart Van Lierde, Tom Naegels, Margot Vanderstraeten, Peter Terrin,
| |
| |
Stefan Brijs, Yves Petry, Bart Koubaa, Jeroen Theunissen, Leen Huet, David Van Reybrouck en Erwin Mortier. Volgens Hellemans willen deze veertien ‘authentieke, neorealistische verhalen’ vertellen, pretentieloos en ‘met de voeten op de grond’. (Opmerkelijk genoeg zag hij daarbij Dimitri Verhulst over het hoofd.)
Al vanaf het begin vielen de dertigers Paul Mennes en Christophe Vekeman uit de boot. Zij horen volgens Hellemans ‘door hun ironische handigheidjes literair gezien veeleer thuis bij de generatie van Lanoye en Brusselmans’. Dat is vreemd, want als je Bankvlees snel moet typeren, dan zou ‘Alles moet weg met een snuif Brusselmans’ zo gek nog niet zijn.
Vier jaar en een stapel verse boeken van de Dertigers later, zie je de groep desintegreren. Ik kan mij nog iets voorstellen bij het neorealisme van Verbeke, Van Loy, Unigwe, Van Lierde, Naegels en Vanderstraeten (én Vekeman) - al zijn ook daar verscheidene kanttekeningen bij te plaatsen, want de wereld van Annelies Verbeke, om er maar een te noemen, is zowel realistisch als uitermate bevreemdend. Maar wat doen we met de theatrale romans van Terrin, Brijs en Petry (én Mennes)? Wat is er nog realistisch aan de essayistische, complexe fictiestructuren van Koubaa en Theunissen? En er is zeker een aparte categorie nodig voor schoonschrijvers als Van Reybrouck en Mortier.
Een groep kun je dit toch niet echt noemen, wel een generatie. Daarin neemt Van Loy een nogal aparte positie in. Er zijn zeker raakvlakken. Ook Annelies Verbeke, bijvoorbeeld, heeft de ontsnapping uit de werkelijkheid als thematiek, maar bij haar overlapt dat met een ander thema, namelijk de basale eenzaamheid van de mens. En Bart Van Lierde is zeker ook een getalenteerd verteller, maar hij weet geen maat te houden en glijdt geregeld af naar de regionen van chicklit en pulp. Van Loy staat een beetje buiten de groep. Buiten alles, eigenlijk. Hij zoekt de media-aandacht niet op, staat niet (graag) op een podium. Interviews kunnen nog wel, maar hij blijft toch altijd iets schuws behouden. Dat vermindert natuurlijk de kansen op een bestseller. Die kans bestaat toch wel degelijk, want Van Loy schrijft zeer toegankelijk en direct. Bankvlees viel vooral op door de sprankelende dialogen. In Alfa Amerika bewees hij dat hij een superieur verteller is, die de lezer verleidt met zijn verbeelding en zijn vloeiende, volstrekt pretentieloze zinnen. De tragische thriller De heining valt dan weer op door zijn filmscript-achtige minimalisme. Het boek telt krap honderd zestig bladzijden, onderverdeeld in eenenzestig superkorte hoofdstukjes; in elk hoofdstuk geeft Van Loy zijn verhaal een nieuwe richting, voert hij nieuwe plotelementen aan of strooit hij met valse aanwijzingen die de lezer op het verkeerde been zetten. Als een balletje in een flipperkast wordt de lezer heen en weer gekatapulteerd, om met een ontnuchterende finale in het zwarte gat onderaan de kast te belanden. Als ambachtelijk verteller mét een heel eigen thematiek, is Van Loy zich langzaam aan het ontwikkelen tot een belangrijke, authentieke stem in de hedendaagse Vlaamse letteren. Een goede
| |
| |
motivering heeft hij trouwens ook. ‘Ik word gemotiveerd door mijn onvrede met het hedendaagse literaire proza: het is te vaak een excuus voor amateur-filosofie en pseudo-poëzie’, zei Van Loy in De Standaard. ‘Of alweer de zoveelste aanbidding van de tristesse en de melancholie. Voor mij gaat het om de kunst van het verhaal, waarin de gebeurtenissen de filosofie en de poëzie zijn, en de passages met lyrische of intellectuele bedoelingen alleen uit de mond van domme en/of pretentieuze personages komen.’
| |
Literatuur
Jan Van Loy, De heining, Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2008, 157 p. |
Jan Van Loy, Alfa Amerika, Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2005, 382 p. |
Jan Van Loy, Bankvlees, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2004, 238 p. |
|
|