Ons Erfdeel. Jaargang 51
(2008)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Scenario's voor Brussel
| |
[pagina 27]
| |
philippe van parijs zaak met geloofwaardige oplossingen te komen voor Brussel. De ene mogelijke oplossing brengt al meer problemen met zich mee dan de andere; niet alle oplossingen zijn even legitiem. Maar om tot het best mogelijke resultaat te komen, is het van belang de afweging te maken van alle denkbare scenario's voor de toekomst van Brussel, zonder taboes, maar ook zonder illusies. En voor je dat kunt doen, is het goed te weten hoe de stad Brussel vandaag in elkaar zit en wie nu eigenlijk die Brusselaars zijn. | |
Proloog: bevolking en taal in Brussel vandaagNa een voortdurende daling sinds 1968, stabiliseerde het Brusselse bevolkingsaantal kort na de oprichting van het Brussels Gewest in 1989. In dat jaar werd Brussel een derde Gewest binnen België, naast het Vlaamse en het Waalse. Sinds 2000 - het jaar waarin Brussel voor het eerst in enige vorm officieel erkend werd als hoofdstad van de Europese Unie, maar ook het jaar waarin de eerste Zinneke Parade plaatsvond, een sindsdien tweejaarlijkse bonte stoet waarin inwoners en verenigingen van Brussel hun creativiteit botvieren -, stijgt het aantal Brusselaars opnieuw, en wel twee keer sneller dan de bevolking van Vlaanderen en Wallonië. Anno 2008 telt de stad bijna 1.050.000 inwoners. Dat zijn er honderdduizend meer dan dertien jaar geleden. Volgens de projecties van het Belgisch Federaal Planbureau zal het geen twee jaar meer duren voordat Brussel meer inwoners telt dan ooit eerder in de geschiedenis. De aantrekkingskracht van een stad is een teken van haar gezondheid. Met Brussel gaat het vandaag dus zonder twijfel veel beter dan in de periode voordat de stad een Gewest werd. | |
[pagina 28]
| |
Wie de samenstelling van de Brusselse bevolking bekijkt, ziet echter dat het aantal ‘autochtone Belgen’ stelselmatig blijft afnemen. De bevolkingsgroei in Brussel is dus helemaal op het conto te schrijven van de niet-Belgen die er zich komen vestigen. Ook het aantal ‘nieuwe Belgen’ neemt toe - Belgen van buitenlandse origine die recent de Belgische nationaliteit hebben verworven, en hun kinderen. Vandaag de dag bestaat nog 46% van de Brusselse bevolking uit ‘autochtone Belgen’. Een meerderheid van de Brusselaars is dus van buitenlandse afkomst. Dat heeft natuurlijk gevolgen voor de talenkennis en het taalgebruik in Brussel. Van de oudere generatie Brusselaars heeft zowat driekwart het Frans als moedertaal, en iets meer dan een kwart het Nederlands (bij deze laatste categorie zijn zowel mensen gerekend die uitsluitend het Nederlands als moedertaal hebben, als mensen die Nederlands én Frans hebben als moedertaal).Ga naar eindnoot1 Bij de jongere generatie is de situatie helemaal anders. Het aandeel jonge Brusselaars dat alleen Frans als moedertaal heeft, stagneert van generatie tot generatie rond 55 à 60 procent van de Brusselse bevolking. De tweede moedertaal in Brussel is bij deze generatie niet langer het Nederlands, maar wel het Arabisch. Het Nederlands is nog op het nippertje de derde moedertaal bij Brusselse jongeren, maar ex aequo met het Turks. Over alle leeftijden bekeken, blijft het Nederlands in Brussel voorlopig nog de tweede moedertaal, maar in de loop van de generaties daalt het aandeel van het Nederlands als moedertaal. Taal is echter niet alleen een kwestie van moedertaal. Je kunt naast je moedertaal nog talen leren, en dat gebeurt gelukkig ook. De taal die in Brussel het meeste aangeleerd wordt, is het Engels, bij de jongste generatie iets minder dan bij de leeftijdscategorie van 25- tot 44-jarigen. Bij deze laatste categorie zitten immers een heleboel mensen (eurocraten, expats) die in Brussel komen werken. We kunnen verwachten dat hun aandeel zal blijven stijgen. Over de generaties bekeken, zakt ook het aandeel van het Frans als geleerde taal in Brussel, onder meer doordat het Frans voor vele Brusselaars van vreemde afkomst de thuistaal geworden is - of een van de thuistalen. Bij de oudere generaties is het Frans de tweede aangeleerde taal in Brussel; bij de jongste generatie is dat het Nederlands. Er zijn vandaag de dag in Brussel meer mensen die Nederlands leren dan mensen die Frans leren. Men kan verwachten dat deze trend zich voortzet. In Brussel wordt het Nederlands vandaag meer dan ooit voorheen geleerd als tweede taal. Brussel functioneert dus steeds meer als een vernederlandsingsmachine. Paradoxaal genoeg is er over de generaties heen een ontvlaamsing van Brussel aan de gang: er zijn steeds minder Brusselaars die het Nederlands als moedertaal hebben. Maar tegelijk stijgt het aantal mensen dat Nederlands leert. Er is geen enkele plaats ter wereld waar het Nederlands door een groter deel van de bevolking geleerd wordt dan in Brussel. Wallonië komt op de tweede plaats. Als men de cijfers voor moedertaal en verworven taal combineert, wordt duidelijk dat het Frans in Brussel de dominante taal is. Het Engels is de tweede taal, en het | |
[pagina 29]
| |
Nederlands de derde. Het aandeel van mensen die Nederlands kennen ten opzichte van de totale Brusselse bevolking, daalt wel. Dat komt door het feit dat het leren van Nederlands als tweede taal de verdwijning van de Vlamingen uit Brussel niet compenseert. Er zijn over de generaties heen veel Vlamingen die Brussel verlaten hebben, en die evolutie is te verklaren aan de hand van de taalevolutie in Vlaanderen zelf. Want hoe Vlaamser Vlaanderen wordt - hoe strikter het territorialiteitsprincipe daar nagevolgd wordt -, hoe aantrekkelijker Vlaanderen wordt voor de Vlamingen die in Brussel wonen. Dat komt niet noodzakelijk omdat zij op zoek zijn naar taalzuiverheid, maar omdat het afschrikken van Nederlandsonkundigen er het wonen goedkoper maakt. Maar tegelijk geldt ook: hoe Vlaamser Vlaanderen wordt, hoe groter de stimulans zal zijn voor de niet-Nederlandstalige Brusselaars om Nederlands te leren, omdat het van belang zou kunnen zijn voor diegenen die graag in Vlaanderen zouden gaan werken of wonen. De ontvlaamsing van Brussel en de vernederlandsingskracht van Brussel zijn nauw met elkaar verbonden. De feiten zijn dus wat ze zijn: Brussel wordt steeds meer bevolkt door niet-Belgen of nieuwe Belgen. Andere cijfergegevens tonen aan dat in Vlaanderen bijna honderd procent van de bevolking Nederlands kent, een steeds groter deel daarvan als tweede taal: bij de jongere generatie heeft het Turks het Frans vervangen als meest gesproken moedertaal na het Nederlands. In Wallonië kent een even hoog percentage Frans, een steeds kleiner deel daarvan als tweede taal: de jongere generatie van Italiaanse afkomst is nu volledig verfranst. In beide regio's wordt het Engels de tweede aangeleerde taal, terwijl van generatie tot generatie ook iets meer mensen er respectievelijk Frans leren (in Vlaanderen) en Nederlands (in Wallonië). In Brussel zijn nu Frans, Engels en Nederlands, in deze volgorde, de dominante talen. Bij de jongere generatie Brusselaars heeft het Arabisch het Nederlands vervangen als tweede moedertaal, maar bij diezelfde generatie is het Nederlands de tweede aangeleerde taal geworden, na het Engels dus, maar vóór het Frans. Nu is het zaak om, met deze gegevens in het achterhoofd, de zes mogelijke toekomstscenario's te bespreken voor Brussel en te toetsen op hun wenselijkheid en hun haalbaarheid. | |
Groot-Vlaanderen?Het eerste scenario noem ik ‘Groot-Vlaanderen’. In dit scenario vormt een onafhankelijk Vlaanderen samen met Brussel één staat. Wallonië vormt een eigen staat, naast ‘Groot-Vlaanderen’. Heeft dit scenario kans op slagen? Helemaal niet, omdat drie cruciale betrokken partijen het ermee oneens zullen zijn. Ten eerste zal Wallonië er nooit akkoord mee kunnen gaan dat Brussel helemaal in de handen komt van Vlaanderen, al was het maar omdat Brussel meer dan honderdduizend banen bezorgt aan Walen, en van Waals-Brabant, samen met Vlaams-Brabant, de rijkste provincie van België | |
[pagina 30]
| |
Martelarenplein, Brussel, Foto Lander Loeckx - quasi.be
| |
[pagina 31]
| |
maakt. Ten tweede zal de Europese Unie weinig voelen voor dit perspectief. Op politiek vlak heeft Vlaanderen helaas al niet zo'n goed imago in het buitenland. Bovendien zouden de natiestaten die de Europese Unie vormen weinig sympathie koesteren voor een rijk gewest dat, onafhankelijk geworden, de solidariteit met een arm gewest wil afbreken. Vlaanderen zou zo een voorbeeld kunnen worden voor Beieren, Catalonië, Schotland of Lombardije. Ten derde, niet onbelangrijk, lijken ook de Brusselaars niet echt gewonnen voor dit scenario. Volgens betrouwbare cijfers van VUB-socioloog Rudi Janssens (2006) voelt slechts 2,8% van de Brusselaars voor een toekomst in een ‘Groot-Vlaanderen’. | |
Nation Francophone?Het tweede scenario is het droombeeld van de ‘Nation Francophone’. Wallonië vormt samen met Brussel een Franstalige staat, waarin 95% van de bevolking goed tot zeer goed Frans kent. Vlaanderen wordt onafhankelijk zonder Brussel. Is dit een realistischer scenario? Niet echt. Ten eerste zal Vlaanderen Brussel uiteraard niet zomaar willen afstaan aan Wallonië. Ten tweede zal de Europese Unie - met uitzondering van Frankrijk - niet veel voelen voor dit scenario. Het heeft immers zeer lang geduurd voor Europa het eens werd over een hoofdstad. Eén reden daarvoor is dat Charles de Gaulle het in de jaren zestig evident vond dat Parijs de hoofdstad van Europa zou worden, en dat de vijf andere landen het even evident vonden dat het nooit Parijs zou kunnen worden. Voor een hoofdstad van Europa in een Wallonië dat een soort Frans protectoraat zou worden, zal de Unie niet erg enthousiast zijn. Tot slot, en vooral, voelen de Brusselaars zelf er weinig voor deel te gaan uitmaken van zo'n ‘Franstalige natie’. Niet meer dan 1,6% van de Brusselaars geeft aan dit scenario eventueel te zien zitten. Natuurlijk wil een overgrote meerderheid van de Vlamingen en de Walen bij een eventuele onafhankelijkheid Brussel ‘meenemen’. Maar de overgrote meerderheid van de Brusselaars verwerpt beide scenario's. In beide gevallen zal hun stevige weerstand moeiteloos de steun krijgen van een van de andere twee regio's en, discreter, maar even doeltreffend, van de Europese instellingen. Wie zijn tijd niet wil verspillen met hopeloze opties, mag deze scenario's dus vergeten. | |
Brussels EC?Misschien heeft een derde scenario, dat al her en der geopperd werd, meer kans op slagen. Het wordt soms ‘Brussels DC’ genoemd, naar analogie met Washington DC. Ik spreek liever van ‘Brussels EC’: Brussels European Capital. In dit scenario krijgt Brussel een zelfstandige status binnen de Europese Unie, net als Vlaanderen en Wallonië, maar met bijzondere rechten en plichten vanwege zijn Europese functie. Dit scenario heeft een aantal voordelen. Ten eerste is het minder slecht voor Vlaanderen dan de | |
[pagina 32]
| |
‘Nation Francophone’ en minder slecht voor Wallonië dan ‘Groot-Vlaanderen’. Ten tweede is het voor de Europese Unie een aantrekkelijkere optie dan scenario's 1 en 2. Brussel kan in dit geval immers zonder enig probleem verder uitgebouwd worden als de hoofdstad van de Europese Unie. Ten derde, en dat is het belangrijkste, lijkt dit scenario veel meer Brusselaars aan te spreken: liefst 41,2% van de Brusselaars geeft aan dat dit toekomstperspectief het dichtst bij zijn of haar ideeën ligt. Volgens de cijfers van Rudi Janssens kiest zowel in 2001 als in 2006 meer dan 90% van het groeiende aantal Brusselaars dat niet in de status quo gelooft, voor dit scenario. Is dit dan niet de ideale oplossing? België opdoeken, Vlaanderen, Wallonië en Brussel onafhankelijk van elkaar laten worden, rekening houdend met de steeds belangrijker Europese rol van de hoofdstad? Het valt te betwijfelen. Ten eerste geldt het probleem dat Vlaanderen en Wallonië niet alleen niet zomaar Brussel kunnen meenemen (wat de eerste twee scenario's niet haalbaar maakt). Ook wil Vlaanderen noch Wallonië Brussel loslaten. Vlamingen en Walen willen natuurlijk meer te zeggen hebben over Brussel dan de Portugezen of de Bulgaren. Zowel voor Wallonië als voor Vlaanderen is Brussel van uiterst belang: het is de hoofdmotor van de economie van beide regio's, en hun poort naar de wereld. Ten tweede is het voor het goede bestuur van de rijkste Vlaamse provincie (Vlaams-Brabant) en van de rijkste Waalse provincie (Waals-Brabant) en van dat half procentje van de oppervlakte van België waar jaar na jaar 20% van het Nationaal Product ontstaat, cruciaal dat er een gemeenschappelijke overheid bestaat tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Als Brussel een autonome ‘European Capital’ zou worden, zou een efficiënt bestuur van alle drie gebieden nog moeizamer worden dan het nu al is. | |
Een condominium?Hoewel dit derde scenario de voorkeur geniet van de overgrote meerderheid van de Brusselaars boven scenario's 1 en 2, is ook dit ‘Brussels EC’-perspectief dus nogal problematisch. Noch Vlaanderen, noch Wallonië wil Brussel immers loslaten. Is de enige resterende optie in dat geval dat Vlaanderen en Wallonië dan maar samen blijven in het bestaande Belgische staatsverband? Biedt alleen de status quo aan beide partijen de garantie dat ze hun zeg over Brussel behouden? Sommigen lijken te geloven dat een vierde optie uitkomst biedt. In dit vierde scenario, dat wel eens ‘condominium’ wordt genoemd, worden Vlaanderen en Wallonië onafhankelijke staten die met hun tweetjes Brussel beheren. Dit scenario lijkt de twee centrale problemen op te lossen: dat Vlaanderen noch Wallonië Brussel wil loslaten, en dat Vlaanderen noch Wallonië Brussel voor zich alleen kan nemen. Maar een gemeenschappelijk beheer door twee onafhankelijke staten heeft nog een veel groter probleem: de tijd van de kolonisatie is voorbij. Het is helemaal uit den boze dat | |
[pagina 33]
| |
onafhankelijke staten de baas gaan spelen over een ander gebied. Bovendien zou kolonisering door twee ruziënde landjes nog rampzaliger zijn voor Brussel dan kolonisering door Vlaanderen of Wallonië afzonderlijk. Als de burgers van een onafhankelijk Vlaanderen of een onafhankelijk Wallonië meer te zeggen zouden willen hebben over Brussel dan Slovaken, Catalanen of andere leden van de lidstaten van de Europese Unie, mogen ze er gerust komen wonen. Maar wie in Vlaanderen of Wallonië blijft wonen zal niet meer rechten hebben over Brussel, dan Brusselaars over Vlaanderen en Wallonië. Ik herhaal: de tijd van de kolonisatie is voorbij. Ook het vierde scenario biedt dus geen realistisch toekomstperspectief. | |
Communautair ‘confederalisme’?Er blijft dan maar één optie over: dat Vlaanderen en Wallonië samenblijven in een federaal verband. Dat kan in een verder afgeslankte federale staat, in een model dat in de Belgische politiek vandaag vaak ‘confederalisme’ wordt genoemd. Maar volgens juristen klopt deze benaming niet. Juridisch gezien is confederalisme immers een staatsvorm waarbij verschillende onafhankelijke deelstaten beslissen om bepaalde zaken samen te organiseren. Daarom heeft in een confederaal model elke deelstaat een vetorecht. Ook de Europese Unie is al veel meer dan een confederatie. Alle toekomstscenario's voor België waarin sprake is van een afgeslankte, maar blijvende federale sokkel, blijven dan ook trouw aan een federale logica, en niet aan een confederale - en gelukkig maar, want confederalisme in de strikte zin is simpelweg een recept voor de veralgemening van de communautaire patstellingen die we nu kennen. Dit ‘confederalisme’ - om juristen niet te ergeren, zal ik het woord tussen aanhalingstekens blijven zetten - houdt dus in dat Vlaanderen, Wallonië en Brussel samenblijven in een aangepaste federale staat België. Er blijft een stevige federale sokkel, maar die wordt wel afgeslankt: het grootste deel van de interpersoonlijke solidariteit en een groot deel van het milieubeleid blijven bijvoorbeeld federale materie. Maar zoveel mogelijk andere bevoegdheden gaan van de federale overheid naar de gemeenschappen of naar de gewesten. Dit leidt dus tot twee verschillende scenario's: het communautaire ‘confederalisme’ of een federalisme met versterkte gemeenschappen, en het territoriale ‘confederalisme’ of een federalisme met versterkte gewesten. Dat is voor Brussel een groot verschil: Brussel is immers een apart Gewest binnen België - en is in die hoedanigheid bevoegd voor vele niet-persoonsgebonden materies. Maar de persoonsgebonden bevoegdheden (onderwijs, cultuur, media enz.) blijven op dit moment ook op Brussels grondgebied ressorteren onder de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. Het communautaire ‘confederalisme’ kan beschouwd worden als een zachtere vorm van het vierde scenario, het condominium, maar dan beperkt tot de bevoegdheden | |
[pagina 34]
| |
van de gemeenschap, en met een sokkel die federaal beheerd blijft. Dit radicale gemeenschapsfederalisme gaat echter voorbij aan het feit dat de meeste beleidsdomeinen ook een belangrijke ruimtelijke dimensie hebben (mobiliteit, milieu, economie enz.). Als men in een Belgische context diepgaander wil decentraliseren, kan dat alleen op een territoriale basis gebeuren: men kan bijvoorbeeld geen ander beleid voeren inzake mobiliteit of stadsplanning voor Franstaligen en voor Nederlandstaligen. Een efficiënte overheid met ruime bevoegdheden moet dus ruimtelijk gestructureerd zijn. Zelfs dit scenario van communautair ‘confederalisme’ is onhoudbaar omdat het niet te rijmen is met de verdergaande decentralisatie van bevoegdheden met een ruimtelijke dimensie (zoals bijvoorbeeld tewerkstelling) naar de territoriale overheden. Zo'n decentralisatie kan alleen maar werken als deze overheden verantwoordelijk gemaakt worden voor hun eigen economische situatie. Op zijn beurt kan dat laatste alleen als ze ook de verantwoordelijkheid krijgen voor hun eigen menselijke kapitaal, met andere woorden: voor hun eigen onderwijs. Men kan Brussel immers niet vragen iets te doen aan de hoge werkloosheid van de stad, als men niet aan Brussel de bevoegdheid geeft op de juiste manier de juiste mensen op te leiden zodat ze de vacatures kunnen invullen. Wanneer men echt meer wil decentraliseren, kan dat dus alleen maar door meer bevoegdheden door te schuiven naar de gewesten, en niét naar de gemeenschappen. | |
Territoriaal ‘confederalisme’?Daarom is het vijfde scenario zelfs geen gedeeltelijke oplossing. Als men echt meer bevoegdheden aan de deelstaten wil overdragen, moeten de gemeenschappen niet meer, maar minder bevoegdheden krijgen. Als men echt een ‘Copernicaanse omwenteling’ wil invoeren om de federale staat in dienst te stellen van de deelstaten, moeten de gemeenschappen niet versterkt worden, maar moeten ze juist uitdoven. Alleen het zesde en laatste scenario blijft dus over: dat van het territoriale ‘confederalisme’. Ook daarbij wordt de federale overheid afgeslankt. Bevoegdheden van de federale overheid en van de gemeenschappen worden afgestaan aan de gewesten. Dit scenario kan gezien worden als een milde vorm van splitsing van België, in drie stukken als de Duitstaligen onder het Waalse Gewest zouden blijven ressorteren, of in vier als Duitstalig België een geweststatuut zou krijgen: het gebied is vijftien keer minder bevolkt dan het Brussels Gewest, maar wel vijf keer zo groot. Op die manier kan Brussel bevoegd worden voor onderwijs en voor een aantal andere belangrijke materies die nu door de federale staat of de gemeenschappen worden beheerd en waarvoor het zelf verantwoordelijk gemaakt zou kunnen en moeten worden. Is dit zesde scenario het ei van Columbus? Het is volgens mij in ieder geval veruit de meest beloftevolle en de meest realistische weg om tot een beter functionerende | |
[pagina 35]
| |
federale staat en tot een beter functionerend Hoofdstedelijk Gewest te komen. Maar ook in dit scenario blijven twee structurele problemen onvermijdelijk bestaan. Ten eerste is het Brusselse Gewest territoriaal veel te klein om alle onderlinge afhankelijkheden te beheersen die op verschillende beleidsterreinen in en rond Brussel bestaan. Ten tweede zal het altijd moeilijker zijn een democratie te laten functioneren in een officieel meertalig gebied. | |
Epiloog: zes voorstellen voor een beter BrusselMen moet dus niet alleen het unitaire ‘Belgique de Bon-Papa’, maar ook het bicommunautaire ‘Belgique de Papa’ achter zich laten om voor dit zesde scenario te kiezen. Maar dat is niet voldoende. Een efficiënt democratisch bestuur voor Brussel vergt een aantal andere diepgaande hervormingen. Ik heb daarvoor zes voorstellen. Ten eerste pleit ik voor een fusie van de functies van minister-president van de Brusselse Gewestregering, van gouverneur van Brussel-hoofdstad en van burgemeester van Brussel-stad. Op die manier krijg je een duidelijke leider van de stad, een echte ‘burgemeester-president’ van Brussel. En zo kunnen de Brusselse Grote Markt en het Brusselse stadhuis weer het symbolische eigendom worden van àlle Brusselaars. Het Brusselse Parlement zou daarom gemeentelijke bevoegdheden krijgen voor het hele gebied binnen de Brusselse Vijfhoek en de Europese Wijk. De negentien gemeenten die samen Brussel vormen, mogen wat mij betreft blijven bestaan. Vele mensen identificeren zich, ook binnen Brussel, nog altijd sterk met de gemeente waarin ze wonen, en de gemeentepolitiek is ook een belangrijke leerschool voor potentiële politieke leiders van verschillende afkomst. Wel moeten voor een doeltreffend beleid een aantal bevoegdheden uiteraard naar het Brusselse Gewest doorgeschoven worden. Ook Laken, Neder-over-Heembeek en Haren, nu nog opgenomen in de gemeente Brussel, mogen wat mij betreft gemeentelijke autonomie krijgen. Elsene, de enige gesplitste gemeente van België, zou beter weer tot een herenigde gemeente gemaakt worden. Dat kan door de Louizalaan weer bij Elsene te voegen, in ruil voor het Europese Parlement, dat in plaats van Elsens, Brussels grondgebied kan worden. Ten tweede is het belangrijk dat àlle Brusselaars mogen meebeslissen over wie er hen bestuurt, en niet alleen het tweederde deel ervan dat de Belgische nationaliteit bezit. Het stemrecht voor niet-Belgen, dat nu al bestaat voor de gemeentelijke verkiezingen, zou uitgebreid moeten worden tot de gewestverkiezingen. Zo wordt een groeiend onevenwicht vermeden tussen Brusselaars van niet-Europese afkomst, die meestal Belg geworden zijn, en Brusselaars van Europese afkomst, die meestal hun eigen nationaliteit behouden. Aangezien de Brusselse bevolking niet meer zomaar opgedeeld kan worden in Frans- en Nederlandstaligen, zou de huidige opdeling in Frans- en Nederlandstalige kiescolleges opgeheven moeten worden. In de plaats daarvan pleit | |
[pagina 36]
| |
Belliardstraat, Brussel, Foto Lander Loeckx - quasi.be
| |
[pagina 37]
| |
ik voor een systeem dat meertalige kieslijsten toelaat, met een gewaarborgde vertegenwoordiging van Franstaligen, Nederlandstaligen en Europeanen, naar het model van het voorstel van de Paviagroep (www.paviagroup.be) voor een federale kieskring op federaal niveau. Ten derde stel ik voor een permanent hoofdstedelijk comité op te richten. Dat comité zou een orgaan moeten zijn waarin op regelmatige basis de burgemeester-president van Brussel, de premier van de Belgische federale regering en de voorzitter van de Europese Unie samenkomen om de rechten en plichten van Brussel als Europese en Belgische hoofdstad te bespreken. De ministers-presidenten van de Vlaamse en Franse Gemeenschap hoeven hier niet bij betrokken te worden. In het territoriale ‘confederalisme’ waar ik voor pleit, doven de gemeenschappen immers uit, of worden ze omgevormd tot intergewestelijke organen die allerlei vormen van samenwerking moeten bevorderen tussen Vlaanderen en Brussel enerzijds en Brussel en Wallonië anderzijds, en dit in alle gedecentraliseerde beleidsdomeinen, dus niet alleen op het vlak van onderwijs en cultuur. Deze organen zullen uiteraard nog in Brussel gevestigd mogen blijven - maar van Brussel als hoofdstad van de Vlaamse of Franse Gemeenschap zal geen sprake meer zijn. Ten vierde moet er werk worden gemaakt van Brussel als metropoolgebied. Zoals boven al aangegeven is en door iedereen erkend wordt, is de economische en demografische reikwijdte van Brussel groter dan de grenzen van het Brusselse Gewest. Maar aan die grenzen zal nooit veel veranderen. Begrijpelijk genoeg zal Vlaanderen noch Wallonië ooit zijn rijkste provincie, of het rijkste onderdeel van zijn rijkste provincie, willen opgeven. Daarom zal het achterland van Brussel nooit deel uitmaken van het Brusselse Gewest. De kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde mag gerust gesplitst worden. Maar er zal wel iets gedaan moeten worden om op een correcte wijze de faciliteiten af te schaffen. Anders zullen deze eeuwig voor spanningen blijven zorgen. Dat vergt een moedig en intelligent compromis. Mij lijkt het in dat opzicht billijk het Brusselse Gewest uit te breiden met de vier kleinste faciliteitengemeenten (Linkebeek, Drogenbos, Wezenbeek-Oppem en Kraainem). Die worden dan officieel tweetalig. In de twee grootste faciliteitengemeenten doven de faciliteiten daadwerkelijk uit: Sint-Genesius-Rode en Wemmel blijven dan zoals andere Vlaamse gemeenten officieel eentalig Nederlands. De faciliteiten blijven er bestaan voor wie ermee opgegroeid is, maar voor de nieuwe generaties en voor inwijkelingen worden ze afgeschaft. Dit biedt een oplossing voor het taalvraagstuk, maar nog niet voor het probleem van de wederzijdse afhankelijkheden tussen Brussel en zijn achterland. Er moet daarom tegelijkertijd gewerkt worden aan een nieuw orgaan - ‘Brabant Metropolis’, noem ik het - dat permanent overleg organiseert tussen de stad en zijn achterland, in concreto: tussen het Brusselse Gewest enerzijds en de provincies Vlaams- en Waals- | |
[pagina 38]
| |
Brabant anderzijds. Daarin kunnen zaken die het grondgebied van het Brusselse Gewest overstijgen op een efficiënte manier behandeld worden. Ten vijfde moet er werk gemaakt worden van de drietaligheid van alle Brusselaars. Zoals boven al gezegd is, zal het altijd een moeilijke opdracht blijven om een meertalig gebied als Brussel op een democratische manier te besturen. In dat opzicht is het absoluut noodzakelijk dat Brusselaars zoveel mogelijk meertalig zijn - en bij voorkeur minstens drietalig. Vlamingen die in Brussel alleen hun moedertaal willen spreken, kunnen beter terugkeren naar hun dorp. Et pour les Wallons la même chose. Ik pleit voor een Brussel waarin drie officiële talen gehanteerd worden: het Frans, het Nederlands én het Engels, de facto de lingua franca van de Europese Unie. Aangezien Brussel in dit scenario bevoegd is voor zijn eigen onderwijs, kan er dan ook werk gemaakt worden van aangepaste Europese scholen, die zich richten tot Vlamingen én Walen, tot autochtonen én allochtonen, tot eurocraten en andere expats. En net zoals Vlaanderen een Nederlandstalige en Wallonië een Franstalige openbare omroep heeft, zo zou er een openbare omroep voor Brussel moeten bestaan die uitzendt in de drie officiële talen van Brussel en die systematisch met Brusselse scholen samenwerkt om drietaligheid krachtig te democratiseren. Die is immers geen luxe voor taalliefhebbers, maar een absolute noodzaak om de jonge Brusselaars een faire toegang te geven tot de Brusselse arbeidsmarkt. Ten zesde, en ten slotte, zal er in dit scenario bijkomend werk moeten worden gemaakt van de versterking van de regionale identiteiten. Politieke identiteiten moeten immers in de eerste plaats territoriaal zijn en niet etnisch. Ze moeten iedereen insluiten die op het zelfde stukje aarde woont, en niet sommigen uitsluiten omdat ze niet hetzelfde ras, dezelfde godsdienst of dezelfde moedertaal hebben. Er mag en moet dus heel wat meer zichtbaarheid gegeven worden aan de identiteit van de gewesten. Wat mij betreft mag elk van de drie gewesten zijn eigen internetdomeinnaam bezitten (.vla, .wal, .bru, zoals nu al. cat bestaat voor Catalonië), of zijn eigen nummerplaten, of zijn eigen officiële feestdag, of zijn eigen volkslied. De drie gewestlogo's mogen ook gerust op de Belgische vlak geplakt worden, met in het midden de Brusselse iris, door de twaalf Europese sterren beschermd tegen de appetijt van de Vlaamse leeuw en de Waalse haan. En vooral: elke politieke familie zal in België niet alleen een Vlaamse en een Waalse partij moeten bevatten, maar ook een Brusselse, bevrijd van elke etnische beperking. We hebben dringend een nieuwe Belgische Omwenteling nodig: een afgeslankte, maar stevige federale sokkel, drie (of vier) versterkte gewesten met ruime eigen bevoegdheden, en een heldere, op het territorialiteitsprincipe gefundeerd taalregime, waarin liefde voor de moedertaal samengaat met respect voor de taal van de andere. Dit is het beste scenario voor Brussel - maar ook voor Vlaanderen en Wallonië. Dus ook voor België. En niet het minst voor Europa. |
|