Ons Erfdeel. Jaargang 51
(2008)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[Nummer 3]De vermaledijde autoriteit
| |
[pagina 5]
| |
henk de smaele arrogantie is het gevolg van wat Zwagerman de decennialange dominantie (of ‘tirannie’) van het ‘links chauvinisme’ noemt. Dat chauvinisme is terug te voeren tot de antiautoritaire bewegingen van de jaren zestig en zeventig, waarvan de protagonisten ondertussen allemaal tot het establishment zijn gaan behoren. Nieuw Links heeft haar perfide antiautoritaire dogma's tot basis van het (wan)beleid weten te maken en heeft daardoor het Nederlandse onderwijs in een diepe crisis gestort. Zwagerman staat allesbehalve alleen in zijn kritiek op de Nederlandse jaren zestig, al doet hij wel, zoals nogal wat andere publicisten, alsof hij (samen met enkele moedigen zoals Paul Scheffer, Ayaan Hirsi Ali en wijlen Pim Fortuyn) tegen de stroom oproeit. Mij lijkt het vandaag de dag eerder bon ton om meewarig te doen over '68 en alles wat eruit voort is gekomen: de ‘linkse kerk’, het ‘politiek correcte denken’, de ‘progressieve taboes’, de zelfingenomenheid van oud-links... ‘De jaren zestig’ en ‘mei '68’ zijn trouwens al sinds de jaren tachtig in de hele Westerse wereld vaste referenties in politieke vertogen.Ga naar eindnoot2 Doorgaans wordt daarbij niet precies verwoord wat met ‘de jaren zestig’ wordt bedoeld, maar men gebruikt de term, doorgaans negatief, als een referentiepunt. Zo kon Ronald Reagan zijn beleid in de jaren tachtig plaatsen tegenover de goed bedoelde, maar funeste sociale politiek van de jaren zestig. En zo kon de Vlaamse christendemocratische partijideoloog en toenmalig CD&V-voorzitter ad interim Wouter Beke schrijven: ‘De mei '68-generatie heeft de ketens verbroken, heeft zich willen bevrijden. “The sky is the limit.” Grenzen dienen om verlegd te worden. De kinderen van de mei '68'ers worden vooral geconfronteerd met de nadelen van het opheffen van deze grenzen.’Ga naar eindnoot3 Zijn partijgenoot Herman Van Rompuy stelt tevreden | |
[pagina 6]
| |
Demonstratie van Dolle Mina's, Utrecht, 1970, Foto collectie Spaarnestad Photo/'t Sticht.
vast dat overal de breuk met de geest van de jaren zestig (‘alles kan en alles mag’) tot stand komt: niet alleen in België, maar ook in Nederland en Frankrijk: ‘Nicolas Sarkozy tracht een “rupture” tot stand te brengen. Hij klaagt de generatie van Mei '68 aan die een wereld met rechten en met weinig plichten instelde.’Ga naar eindnoot4 Ook in het discours van Paul Scheffer zijn verwijzingen naar de jaren zestig nuttig om zijn verhaal te structureren en om de eigen ideologie te verduidelijken: ‘Het hedendaagse onbehagen in de democratie verschilt met dat van de jaren zestig. Stond toen het onbehagen in het teken van de vrijheid van de burger, nu staat het ongeduld veeleer in het teken van de veiligheid van de burger. Wie zoekt naar verklaringen voor de toenemende agressie in de openbare ruimte, moet kijken naar de eenzijdige nadruk op rechten in de achter ons liggende decennia.’Ga naar eindnoot5 Uit deze terloopse, veelal laatdunkende verwijzingen naar de jaren zestig in politieke vertogen kan een min of meer coherent beeld worden afgeleid. De contestatiebeweging wordt doorgaans geassocieerd met een verwende, ondankbare babyboomgeneratie, die tijd en middelen had om het land in rep en roer te zetten.Ga naar eindnoot6 Zoals Paul Cliteur schrijft: ‘Opgegroeid in weelde, banen voor het oprapen en eigenlijk zonder dat men ergens voor behoefde te strijden - dat waren de omstandigheden waaronder de protest-generatie opgroeide. Het enige gevaar dat op de loer lag was de verveling.’Ga naar eindnoot7 Studenten speelden vanzelfsprekend een belangrijke rol in de protesten. Dat maakt het ook | |
[pagina 7]
| |
gemakkelijk om de soixantehuitards als salonrevolutionairen voor te stellen, als onvolwassen intellectuelen en theoretici die makkelijk praten hadden, en die nooit de brug hebben kunnen slaan naar ‘het volk’. Deze retorische verbinding tussen de jaren zestig en de wereld van de intelligentsia is dodelijk, zeker in een tijdperk waarin onder andere de media (en in hun spoor de politici) op systematische manier de stem van ‘het volk’ of ‘de mensen’ stellen tegenover die van ‘intellectuelen’.Ga naar eindnoot8 Volgens deze visie bleef de impact van de nieuwe, antiautoritaire ideeën in de jaren zestig beperkt tot een relatief kleine kring van burgerzonen en -dochters. Maar wel werd zowat de hele wereld van academici, schrijvers en kunstenaars ‘links’. Die intellectuelen vormden sindsdien de kern van de linkse ‘gedachtepolitie’ die jacht maakt op politiek incorrecte uitlatingen. Het geschreven en gesproken woord zou daardoor jaren opgesloten zijn geweest in een verstikkend keurslijf, wat Zwagerman het linkse ‘dat-mag-je-niet-zeggen-kader’ noemt. Fortuyn, Bolkestein, Cliteur, Van Gogh, Hirsi Ali, Scheffer en Zwagerman zijn heldhaftig, omdat ze ‘het’ toch zegden. Ook Vlaanderen kent zo zijn ‘helden’ van de vrije gedachte: Jean-Marie Dedecker, Boudewijn Bouckaert, en - waarom niet? - Filip Dewinter. Er zijn grote overeenkomsten tussen de manier waarop in België en Nederland teruggekeken wordt op 1968, alhoewel de zaken doorgaans wat scherper worden gesteld in Nederland. Dat komt omdat Nederlanders ervan overtuigd zijn dat de cultuuromslag van de jaren zestig bij hen diepgaander was en dus ook meer schade heeft aangericht.Ga naar eindnoot9 Het lijkt zelfs tijd voor een collectieve schuldbekentenis. Nederland voelde zich in de jaren zestig en zeventig een gidsland, en dat was een grote vergissing, vindt men nu. Scheffer citeert in Het land van aankomst uitvoerig de buitenlandse kritiek op het arrogante Nederland, dat op aanmatigende toon jarenlang de les heeft gespeld aan het buitenland en zichzelf beschouwde als het voorbeeld op vlak van tolerantie en gedoogbeleid.Ga naar eindnoot10 Nu Nederland weer wat autoritairder wordt, zou dat probleem kennelijk vanzelf moeten verdwijnen. Zelf durf ik dat te betwijfelen. Het is fascinerend om te zien hoe in Nederland een nieuwe consensus groeit over hoe moet worden afgerekend met de antiautoritaire erfenis van de jaren zestig. En het is erg bevreemdend om vast te stellen dat nogal wat Nederlandse collega-historici, wier werk ik erg bewonder, zich zo vlot aansluiten bij die vestiging van een nieuwe common sense. Je zou bijna gaan geloven wat Scheffer schrijft, dat Nederland niet echt om kan gaan met meningsverschil. Hij schrijft: ‘Dat hebben we in de jaren zestig wel gezien. Na tien jaar van maatschappelijk conflict waren de nieuwe normen zozeer gemeengoed geworden dat er voor de critici niets anders op zat dan te overwinteren in hun eigen gelijk. De conservatieven stonden aan de zijlijn, van een open debat was geen sprake, andersdenkenden werden verketterd of genegeerd.’Ga naar eindnoot11 Datzelfde mechanisme schijnt zich nu opnieuw voor te doen, alleen is de inhoud van de consensus anders, en staan anderen aan de zijlijn. | |
[pagina 8]
| |
Op de achterflap van Het land van aankomst wordt trouwens Bart Jan Spruyt geciteerd, die in HP/De Tijd geschreven zou hebben: ‘Scheffer is op zoek naar een nieuwe verbinding tussen openheid en afsluiting, en iedereen zou hem daarin moeten volgen. Dit boek kan zelfs uitgroeien tot een gids naar een nieuwe consensus, waar iedereen na jaren van verhitte debatten en polarisatie naar op zoek is.’ We moeten Scheffer volgen. En als ik in de Volkskrant lees hoe Van Oostrom de kritiek op de canon weglacht en wegwuift, zie ik het Hollandse vingertje toch al weer de lucht ingaan.Ga naar eindnoot12 Ik kan me al voorstellen hoe meewarig er in het Noorden gereageerd zal worden op de Belgische historici, die over het algemeen veel sceptischer blijven tegenover de idee van een historische canon en er zich hopelijk blijvend tegen zullen verzetten.Ga naar eindnoot13 ‘Die discussie hebben we hier jaren geleden beslecht’, zal het klinken. Nederland blijft hoe dan ook een gidsland. Geschiedenis lijkt een belangrijke plaats te krijgen in het Nederlandse herwonnen zelfrespect. De canon getuigt ervanGa naar eindnoot14, maar ook de manier waarop een linkse intellectueel als Zwagerman de nieuwe toon bepaalt waarop gesproken moet worden over Pim Fortuyn. Het is duidelijk dat ook de nieuwe consensus van ‘weldenkend Nederland’ behoefte heeft aan dogma's en taboes, een nieuw ‘dat-mag-je-niet-zeggen-kader’. Vergelijkingen tussen Fortuyn en Filip Dewinter bijvoorbeeld zijn uit den boze. Het is toch grotesk om een Nederlandse populistische beweging te vergelijken met een Vlaamse rechtse stroming? Het Vlaams Belang kent een ‘achterban van bruinhemden’ en ‘gaat in de kern terug tot nationalistische nazi-collaboratie’.Ga naar eindnoot15 Zoiets is toch ondenkbaar in Nederland? Fortuyn was een verkeerd begrepen socialist, en dat hij uiteindelijk uit de PvdA verdween en zelf een politieke beweging begon, toont volgens Zwagerman vooral de bekrompenheid van het Nederlandse socialistische establishment. Ook Mussolini was natuurlijk een ex-socialist, en verkondigde, zoals Fortuyn, een gedachtegoed dat (ik ontleen hier even een omschrijving van Zwagerman) bestond uit ‘een cavalcade van liberalisme, communitarisme en conservatisme, aangelengd met een stevige saus van populisme’. Maar alle verwijzingen naar fascisme zijn, volgens dezelfde Zwagerman, in het geval van Fortuyn ‘infaam’.Ga naar eindnoot16 Fascisme, dat zit veilig achter de vensters 38 en 39 van de historische canon, en is een per definitie vreemd begrip in Nederland na de oorlog, helaas in tegenstelling tot Vlaanderen, waar het verleden niet is verwerkt en de achterban van een van de grote partijen bestaat uit brainhemden. Wat (nog steeds volgens Zwagerman) ook niet meer gezegd mag worden, is dat de jaren zestig een breuk betekenden met de autoritaire jaren vijftig, en dat wie afrekent met de erfenis van de jaren zestig, mogelijk een gevaar loopt om (ten dele) een autoritaire samenleving te herstellen: dat is gewoon niet waar. Nederland is dus op zoek naar een nieuw comfortabel gevoel, met een passend nationaal verleden. Dat zelfrespect is noodzakelijk, zo wordt nu openlijk beleden, om het ‘multiculturele drama’ te bezweren. Dat is een besef dat ook in België trouwens | |
[pagina 9]
| |
ruim is doorgedrongen. We moeten in de landen van aankomst durven nadenken over onze eigenheid, over wat ons erfdeel is en wat we daarin echt belangrijk vinden. Wat vinden we dan zo fundamenteel? Meestal wordt er geantwoord: de Verlichting. En ook: rechten van vrouwen en homo's. Deze combinatie van ‘Verlichting’ en ‘emancipatie van vrouwen en homo's’ wordt zelden opgemerkt als problematisch. Toch zijn het historisch erg onderscheiden erfenissen. Men kan bezwaarlijk beweren dat de achttiendeeeuwse Verlichting heeft bijgedragen tot de emancipatie van vrouwen of (met een anachronisme) homoseksuelen. Natuurlijk waren er verlichte filosofen die pleitten voor vrouwenrechten (en waren er feministische vrouwelijke auteurs) en de Franse revolutionairen gingen daadwerkelijk over tot de decriminalisering van sodomie. Maar er zijn evenveel redenen om te stellen dat de Verlichting aan de grondslag ligt van het idee van mannelijk burgerschap (en dus de politieke uitsluiting van vrouwen), van het concept ook van het ‘vrouwelijk lichaam’ dat fundamenteel afweek van dat van mannen waardoor gelijkheid een naïef en onwetenschappelijk idee werd, en verder ook van de ‘uitdoktering’ van de homoseksueel als een pathologische categorie (niet langer ‘tegennatuurlijk’, maar ‘onnatuurlijk’).Ga naar eindnoot17 Nu bestaat de tendens om ‘Verlichting’ niet te beschouwen als een historisch omlijnde periode in de cultuurgeschiedenis, maar als een soort ‘principe’ dat typerend is voor de moderne westerse samenlevingen. Verlichting staat dan voor de bevrijding van de mens uit de ketenen van obscurantisme en irrationaliteit. De menselijke en individuele rede mag door geen enkele autoriteit worden ingeperkt. Verlichting heeft alles gecreëerd waar we in het Westen trots op kunnen zijn: de rechten van de mens, de democratie, de rechtsstaat, de moderne wetenschappen. Natuurlijk, zo wordt dan verondersteld, was ‘verlichting’ een langzaam proces, een voortdurende strijd. Ongetwijfeld lieten bepaalde philosophes zich vrouwonvriendelijke of ‘homofobe’ uitspraken ontvallen, maar dat toont dat ook deze verlichte geesten nog onvoldoende verlicht waren, ook nog vastzaten aan vooroordelen uit het verleden. Dat mag dan geen reden zijn om kritisch te gaan doen over de Verlichting. Verlichting wordt zo ten dele losgemaakt van de reële geschiedenis. Slechts ten dele echter: het blijft belangrijk om te benadrukken dat de Verlichting een Westerse uitvinding en verworvenheid is, en om te tonen (of veeleer te suggereren) dat de Verlichting aan de basis ligt van al het goede in de Europese geschiedenis van de achttiende eeuw tot heden. Alles wat minder verkwikkelijk is in dezelfde periode (zoals vormen van totalitarisme, fascisme, genocide, racisme, antisemitisme, juridische ongelijkheid, seksisme, imperialisme, vervolging van gelijkgeslachtelijke contacten, oorlog) zijn uitingen van anti-Verlichting, het gevolg van reactionaire tegenkrachten, momenten van verzwakte Verlichting. (De eerlijkheid gebiedt mij hier wel aan te geven dat de hier door mij aangevallen Paul Scheffer wel degelijk de band tussen Verlichting en racisme legt en erkent.Ga naar eindnoot18) | |
[pagina 10]
| |
Wat in wezen goed is, kan natuurlijk alleen maar goeds voortbrengen. Deze manicheïstische kijk op het verleden, is in wezen a-historisch en sterk ‘ideologisch’ of ‘religieus’. Ook sommige communistische ideologen zullen volhouden dat de Goelag niets te maken heeft met de zuivere socialistische leer, maar juist een uiting is van gebrek aan marxisme, zoals christenen tegenwoordig de kruisvaarten en de ketterverbrandingen gemakkelijk naast zich neer kunnen leggen als afwijkingen van de christelijke basismaximes, en de meerderheid van de moslims vormen van de terroristische jihad als een gebrek aan vroomheid zullen brandmerken. Op zich is daar niets fout mee. Gelukkig zijn er marxisten die de totalitaire praktijken van Stalin veroordelen, voelen christenen zich ver verheven boven de inquisiteurs en kruisvaarders, en lezen de meeste moslims de Koran als een oproep tot vredelievendheid. Het probleem is echter dat in de huidige hevige polemiek iedereen wel het manicheïstische denken en de dogmatiek herkent van de ander, maar nooit van zichzelf. In het debat over de islam en het Westen bijvoorbeeld, halen sommigen hun schouders geërgerd op als het argument van de kruistochten wordt tevoorschijn gehaald, om vervolgens episodes uit de eeuwenlange geschiedenis van de islam wel relevant te vinden in hun eigen waarschuwing voor het ‘wezen’ van de islam. In een heftig opiniestuk in De Standaard (dat aanleiding heeft gegeven tot even heftige tegenreacties) vonden Geert van Istendael en Benno Barnard het belangwekkend om te wijzen op de realiteit van zoiets als een ‘islamofascisme’ door te verwijzen naar banden tussen Hitler en de Egyptische Moslimbroeders in de jaren dertig; dat zou de linkse rakkers in het Westen toch wakker moeten schudden?Ga naar eindnoot19 Dat Hitler een Oostenrijker was en groot succes oogstte in het land van Kant (en dat het fascisme dus in de eerste plaats een Westerse stroming is) had kennelijk even geen belang. Op een gelijkaardige ideologische manier wordt de Verlichting soms binnen, en soms buiten (of boven) de geschiedenis geplaatst, naar eigen goeddunken. Bij mij wekt het verbazing dat historici daar zo weinig opmerkingen over maken. De Franse denker Foucault wees erop dat wij ons steeds opnieuw laten verleiden tot het debat ‘voor’ of ‘tegen’ de Verlichting (wat hij de ‘chantage van de Verlichting’ noemt), in plaats van historisch na te denken over de betekenis(sen) van de Verlichting, over de plaats dus van de Verlichting in de moderne geschiedenis.Ga naar eindnoot20 Maar dit soort historisch nadenken lijkt nauwelijks aan de orde (en zal niet worden bevorderd door het introduceren van een historische canon). Zo slagen nogal wat auteurs erin om tegelijkertijd vrouwen- en homorechten essentieel te vinden, en de strijd ervoor onzichtbaar te maken. Die strijd woedde natuurlijk vooral in de jaren zestig en zeventig, en daar hebben we het nu liever niet meer over, tenzij op badinerende of denigrerende toon. Is het toevallig dat de tweede feministische golf (en de hele vrouwenemancipatie) in de historische canon verdwijnt achter de figuur (‘het venster’) van Aletta Jacobs (1854-1929)? De auteurs | |
[pagina 11]
| |
Studentendemonstratie Amsterdam, 22 oktober 1968, Foto collectie Spaarnestad Photo/NA/Anefo.
| |
[pagina 12]
| |
schrijven dat er ‘altijd al kritiek op het “patriarchale” denken was geweest’, maar dat ‘echte veranderingen er pas kwamen in de twintigste eeuw’. ‘Daar was nog wel een “tweede feministische golf” voor nodig.’ De suggestie lijkt hier te zijn dat het inderdaad allemaal wat traag ging, maar dat de vrouwenemancipatie in de lijn lag van een verlichte en algehele opgang naar meer gelijkheid en vrijheid. Het is een schitterende en schrijnende paradox: het meest typerende voor de moderne Westerse landen van aankomst is de emancipatie van vrouwen en homo's (‘verworvenheden’ die verdedigd moeten worden), maar de bewegingen die deze veranderingen hebben voortgebracht blijven onzichtbaar of liggen onder vuur. Wie als feministe van de tweede golf nu nog haar stem durft te verheffen, krijgt alle stereotypen over zich heen. Zwagerman heeft het over ‘hard core feministen’ die ‘hysterisch’ reageren op de conservatieve aanpassingen aan de abortuswetgeving en die - hoe kan het ook anders - luid ‘loeien’. Het feminisme schijnt tegenwoordig samen te vallen met Hirsi Ali; de ‘traditionele’ vrouwenbeweging (de Dolle Mina's van ‘toen’) is politiek correct en dus verkeerd. De liberale essayist Dirk Verhofstadt heeft wel lovende woorden over voor de feministes in de jaren zestig (en is zelfs opvallend mild over 1968), maar oordeelt (zonder een enkele verwijzing) dat de westerse feministes vandaag de dag vanuit een misplaatst cultuurrelativisme (misschien ook een product van de jaren zestig?) onverschillig staan tegenover vrouwenonderdrukking door moslimmannen.Ga naar eindnoot21 Verhofstadt heeft gewoon geen interesse in het hedendaagse feminisme. Hij zou ook echt actief op zoek moeten zijn gegaan naar informatie erover, want onze media hebben er evenmin interesse voor. De berichtgeving over elke Vlaamse Vrouwendag (jaarlijks georganiseerd door het Vrouwen Overleg Komitee) draait rond de vraag: is een vrouwendag nu echt nog nodig? Ook de homobeweging kan trouwens op niet veel aandacht of sympathie rekenen bij de architecten van de nieuwe, post-jaren-zestig consensus. Derk-Jan Eppink heeft het over ‘het dwangmatig moralisme’ van de nieuwe sociale bewegingen die uit de jaren zestig voortkwamen: ‘Vrijwel alle bewegingen, van vrouwen tot homo's en van anti-kernwapens tot anti-racisme, kregen dit Hollandse kenmerk. Degenen die de zaak naar voren brengen, voelen zich moreel verheven, superieur en verwachten dat de regering maatregelen neemt om de zaak te regelen via het homohuwelijk of wetten tegen racisme en discriminatie.’Ga naar eindnoot22 Zwagerman begrijpt de recente ophef over de restrictieve politiek (erkenning van de gewetensbezwaren van ambtenaren) van de regering Balkenende met betrekking tot het homohuwelijk niet: ‘de oud-linkse reactionairen schreeuwden moord en brand’.Ga naar eindnoot23 Robert Long staat overigens ook niet hand in hand met Annie M.G. Schmidt in de Nederlandse historische canon. Alhoewel homo-emancipatie tot de top twee lijkt te behoren van de westerse verworvenheden (maar homoseksualiteit in sommige staten van de VS strafbaar is), wijdt geen van de vijftig vensters er aandacht aan. | |
[pagina 13]
| |
Twee leden van Dolle Mina protesteren, verkleed als zaadcellen, bij de pauselijke nuntius tegen het verbod op voorbehoedmiddelen in de encycliek Humanae Vitae, Den Haag, 29 juli 1974, Foto collectie Spaarnestad Photo/NA/Anefo.
| |
[pagina 14]
| |
Die desinteresse in feminisme en de geschiedenis van seksualiteit is ook merkbaar in de lijstjes met populaire auteurs. Scheffer is best een belezen man, maar aan feministische auteurs heeft hij duidelijk geen boodschap, laat staan aan auteurs die zich queer noemen. Historici worden wel regelmatig vermeld, maar vrouwengeschiedenis, gendergeschiedenis en geschiedenis van seksualiteit zijn geen issues voor Scheffer. Dit zijn dan natuurlijk ook besmette (sub)disciplines, schatplichtig aan de antiautoritaire jaren zestig. Opleidingen en studiecentra rond vrouwen- en genderstudies krijgen het trouwens, zowel in België als in Nederland, steeds moeilijker. Hetzelfde geldt trouwens voor cultural studies. Foucault is ook overbodig. Uiteindelijk was dat allemaal intellectuele Spielerei, ontstaan uit verveling. Daarmee verdwijnt een hele onderzoekstraditie uit het blikveld. Een onderzoekstraditie waarin niettemin op een subtiele manier op zoek werd gegaan naar ‘macht’, ook op onverwachte plaatsen. De aandacht richtte zich vooral op ‘vertogen’ of ‘discoursen’. Ook emancipatorische of tolerante vertogen konden producenten zijn, zo bleek uit deze nieuwe discoursanalyse, van disciplinering en normalisering. Dit soort genuanceerde en complexe benaderingen lijken te storend voor het comfort om er echt rekening mee te houden, en nu de wind wegblaast van de erfenis van '68 kan er met nog wat minder gêne niet naar geluisterd worden. In 1992 publiceerden de Belgische linguïsten Jan Blommaert en Jef Verschueren Het Belgische migrantendebat, waarin zij analyseerden hoe de ‘gematigde’ retoriek van de ‘tolerantie’ in belangrijke mate overeenkomsten vertoonde met het racistische discours van extreemrechts: beide vertogen gingen uit van de idee van de ‘normaliteit’ van de homogene samenleving en maakten het uiteindelijk niet mogelijk om diversiteit echt te erkennen. De beleidsinstanties in België bleken niet in staat om het boek te begrijpen of om het ter harte te nemen. Enkele jaren later verscheen bij Routledge een Engelse, meer wetenschappelijke en uitgebreide versie.Ga naar eindnoot24 Zonder veel merkbare effecten in België, althans bij beleidsmakers, media en politici. Misschien was dat te verwachten. Maar dat ook een intellectueel en publicist als Scheffer dit belangrijke boek negeert in zijn ‘breed opgezette zoektocht naar wat zich afspeelt onder de oppervlakte van de multiculturele samenleving’ is verontrustend, en waarschijnlijk een teken des tijds. Alhoewel ik het van Zwagerman niet meer mag zeggen, doe ik het toch: de manier waarop tegenwoordig in Vlaanderen, maar meer nog in Nederland, laatdunkend wordt gedaan over de erfenis van '68 houdt reële gevaren in. Historici zouden hier wat weerwerk mogen bieden, maar lijken vaak het tegendeel te doen. Ik lees in de Volkskrant dat vooraanstaande Nederlandse professoren hebben meegewerkt aan de ‘Geschiedenis-monitor’ die vanaf nu jaarlijks zal worden georganiseerd, een soort grote geschiedenisquiz over de canon.Ga naar eindnoot25 Erg voorspelbaar was de uitkomst dat het pover is gesteld met de historische kennis van de Nederlanders. Zo wist ‘maar 54 procent van de | |
[pagina 15]
| |
ondervraagden welke eeuw bekend staat als de Gouden Eeuw’. Kennelijk moeten alle Nederlanders hun historische mythen kennen. Ik veronderstel dat het een opluchting zal zijn als binnen pakweg vijf jaar 60 procent van de Nederlanders op die vraag correct kan antwoorden. De canon zal dan zijn vruchten hebben afgeworpen, vermoed ik. Nu werd ook de vraag voorgelegd of de islam een bedreiging vormde voor de Nederlandse identiteit, waar 56 procent ‘ja’ op antwoordde. Als meer Nederlanders de vraag over de Gouden Eeuw juist hebben, zouden ze dan ook minder, of juist meer islamofoob moeten worden? Nu is ook 66 procent het oneens met Maxima's stelling dat ‘de’ Nederlandse identiteit niet bestaat. Wat is hier het juiste antwoord? En wat moet het effect van een betere kennis van de canon op dat vlak teweegbrengen? Als koppig lid van de Linkse Kerk blijf ik een canon autoritair vinden. Ik ben het volmondig eens met de Vlaamse historicus Mare Reynebeau, wanneer die schrijft: ‘De geschiedenis zal problematiserend zijn, over zichzelf in de eerste plaats, of ze zal niet zijn’.Ga naar eindnoot26 Dit essay is dus geen apologie voor de soixantehuitards, laat staan dat het hun canonisering zou bepleiten. Wel wil ik aandacht vragen voor de manier waarop het gebruik van de begrippen ‘Verlichting’ en ‘de jaren zestig’ het huidige politieke debat structureren en sturen. Dat heeft alles te maken met ‘macht’ en ‘autoriteit’. Laten we inderdaad meer aandacht besteden aan geschiedenis, maar laten we er vooral meer over nadenken. |
|