Ons Erfdeel. Jaargang 51
(2008)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
Taal & cultuurEen wave voor de jarige akademie. Tweehonderd jaar KNAWSinds 8 mei 2008 bestaat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) tweehonderd jaar. Onder het motto ‘Magie van Wetenschap’ wordt in dit feestjaar een groot aantal festiviteiten georganiseerd. Het is de bedoeling de weg te tonen waarlangs het wetenschappelijk onderzoek loopt en de fascinatie die de onderzoeker ervaart tijdens dat proces. Een van deze evenementen is een massaexperiment. Samen met de eveneens jarige Rotterdamse voetbalvereniging Feyenoord wordt onderzoek gedaan naar de fysica van de Mexican wave. In het Feyenoordstadion zal op 19 juli 2008 zo'n wave uitgevoerd worden en zal onder andere onderzocht worden wat er gebeurt als twee van die golven tegen elkaar ingaan. De KNAW is niet alleen een genootschap van eminente geleerden, maar ook een koepelorganisatie van zeventien wetenschappelijke onderzoeksinstituten met meer dan twaalfhonderd personeelsleden. Verder is de KNAW ook een belangrijk adviesorgaan voor de Nederlandse overheid en de wetenschappelijke wereld en bevordert ze de internationale samenwerking. De Akademie werd op 8 mei 1808 opgericht door koning Lodewijk Napoleon, de jongere broer van Napoleon, die van 1806 tot 1810 koning was van Holland. Hij vond het de hoogste tijd dat ook Nederland een geleerd genootschap zou krijgen, naar het voorbeeld van het Institut de France dat in Parijs al veel langer bestond. Ook al was het Koninklijk Instituut geïnspireerd op het Franse instituut, toch was de oprichting ervan het resultaat van de Nederlandse traditie van wetenschapsbeoefening en kan men het zien als een compromis van verschillende Nederlandse visies op de betekenis van de wetenschap. Het doel van het Koninklijk Instituut was ‘het volmaken der Wetenschappen en Kunsten, om dezelfder vorderingen in het Rijk bij Buitenlanders bekend te doen worden en uitvindingen of vorderingen elders gemaakt hier te lande in te voeren’. Vanaf 1812 was het Koninklijk Instituut gevestigd in het Trippenhuis in Amsterdam. Dit zeventiende-eeuwse huis werd gebouwd door de wapenhandelaars Louys en Hendrik Trip en de familie bleef er tot aan het begin van de negentiende eeuw wonen. Van 1817 tot 1885 was ook het Rijksmuseum in het Trippenhuis ondergebracht. Na de Franse tijd bleef het Koninklijk Instituut voortbestaan, maar omstreeks 1850 moest de Nederlandse regering veel besparen. Ook het Instituut moest meer dan de helft van het begrote bedrag inleveren. Het kwam tot een conflict met de regering die het instituut in 1851 toen maar ontbond | |
[pagina 189]
| |
en een Koninklijke Akademie van Wetenschappen oprichtte. Het doel was de ‘bevordering der Wisen Natuurkunde’. Enkele jaren later werd dat dan uitgebreid tot de ‘taal-, letter-, geschiedkundige en wijsgerige wetenschappen’. Die twee afdelingen: natuurkunde en letterkunde, zijn sindsdien bewaard. Inmiddels is de begroting van de KNAW opgelopen tot ongeveer 134 miljoen euro in 2006. Het begin van de twintigste eeuw was een glorietijd voor de Nederlandse wetenschappen. Verschillende leden van de Akademie werden met een Nobelprijs bekroond. In het totaal werd tot op vandaag aan zeventien leden van de KNAW een Nobelprijs toegekend. In 1909 kreeg de KNAW haar eerste eigen onderzoeksinstituut: het Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen. Vandaag zijn er zeventien instituten aan de KNAW verbonden. Zij verrichten fundamenteel onderzoek op de gebieden levenswetenschappen en geestes- en sociale wetenschappen. Deze instituten zijn gevestigd in diverse plaatsen in Nederland. Zoals het een ‘geleerd genootschap’ betaamt, gaf de KNAW zijn mening over allerlei problemen die zich in de maatschappij voordeden, zoals over zelfontbranding van steenkool (1857), over aardstralen (1951) of over de terugloop van het aantal bètastudenten (1997). Het geven van advies, gevraagd of ongevraagd, beschouwt de Akademie als een van de redenen van haar bestaan. Om die adviestaak goed te kunnen vervullen, zijn raden op alle terreinen van de wetenschap ingesteld. Naast leden van de KNAW zijn wetenschapsbeoefenaren bij universiteiten, onderzoeksinstituten en uit het bedrijfsleven hierin vertegenwoordigd. De Akademie heeft twee afdelingen: een Afdeling Letterkunde en een Afdeling Natuurkunde. De benamingen geven niet de hele realiteit weer, want de afdeling Letterkunde bevat ook geesteswetenschappen, recht, geschiedenis, en gedrags- en maatschappijwetenschappen en de tweede afdeling krijgt naast natuurkunde ook levenswetenschappen en technische wetenschappen. In 1973 werd het ambt van president ingesteld. Hij zou de verbindingspersoon zijn tussen de twee afdelingen. Sinds mei 2008 is de wiskundige Robbert Dijkgraaf president van de KNAW. Hij volgt de letterkundige Frits van Oostrom op. De KNAW speelt vanouds een actieve rol bij het stimuleren van internationale contacten en samenwerkingsinitiatieven. Dat doet ze door het afsluiten van samenwerkingsovereenkomsten met zusteracademies in Europa en daarbuiten, door samenwerking met Europees of mondiaal opererende organisaties en door de deelname aan samenwerkings-programma's. Ze financiert jaarlijks ook zes Akademie-colloquia, wetenschappelijke bijeenkomsten met | |
[pagina 190]
| |
Het Trippenhuis in Amsterdam, het gebouw waar de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) in is ondergebracht, is in 2008 ter gelegenheid van het tweehonderdjarig bestaan van de KNAW versierd met een grote lauwerkrans.
prominente onderzoekers uit binnen- en buitenland. En ze biedt beurzen voor werkbezoeken en uitwisseling van onderzoekers. De KNAW reikt ook verschillende internationale prijzen uit, waaronder de Akademiepenning en de Lorentzmedaille. Verder zijn er ook de tweejaarlijkse Heinekenprijzen. Deze worden elke twee jaar uitgereikt aan vijf internationaal gerenommeerde wetenschappers en aan een zeer getalenteerde Nederlandse beeldend kunstenaar. Aan de wetenschapsprijzen is een bedrag van 150.000 euro verbonden, de prijs voor de Nederlandse kunstenaar bedraagt 50.000 euro. In 2005 startte de Akademie met een nieuw initiatief: de Jonge Akademie. Van de Jonge Akademie worden onderzoekers lid die minder dan tien jaar geleden zijn gepromoveerd en die zich in die korte tijd al duidelijk hebben geprofileerd. Ze worden niet voor het leven, maar slechts voor vijf jaar benoemd. Een van de bedoelingen van deze Jonge Akademie is dat jonge wetenschappers ook eens buiten hun eigen wetenschappelijke discipline gaan kijken. Men hoopt hen ook te stimuleren om hun wetenschappelijke inzichten in de maatschappij uit te dragen. Een van de evenementen waarmee men in 2008 de tweehonderdste verjaardag viert, is ‘De Jonge Akademie “on wheels”’. Leden van De Jonge Akademie zullen met een speciale bus een dag op bezoek gaan bij middelbare scholen. De scholen waar de Jonge Akademie langskomt, zullen die dag meemaken hoe wetenschap werkt. Als thema is ‘eten’ gekozen. Het is zonder twijfel ook een manier om aan te tonen dat de tweehonderdjarige Akademie niet in een ivoren toren leeft, maar midden in de Nederlandse maatschappij staat. Het mooiste voorbeeld daarvan zal op 19 juli gegeven worden, wanneer de geleerde dames en heren van de KNAW samen met de hevige supporters van Feyenoord een enthousiaste wave zullen vormen. Dat alles tot heil van de wetenschap, uiteraard. dirk van assche | |
Het woordarchief van de VRT op de drempel van het digitale tijdperk‘Zoëven heb jij een slok van één of ander geestrijk vocht versmaad Lucien [...]. Acht jij nu het ogenblik gekomen om...’ - ‘Inderdaad Karel, een slokje zou nu goed van pas komen [...]. Ook wij trappelen hier, net zoals onze Gidsen trappelen, die dat niet militair doen. Wij begrijpen hun moeilijkheden, wij begrijpen de last en wij begrijpen dit onbegrijpelijke wachten...’ - ‘Wel, Lucien, zwijg en drink. En ik heb goed nieuws, want door de koetspoort zie ik nu een bereden rijkswachter [...]. Maar nog vlug deze slok luisteraars, een ogenblik stilte alsjeblief. | |
[pagina 191]
| |
De reporters van de BRT drinken op uw gezondheid en op die van het jonge paar.’ Zo becommentarieerden radiojournalisten Lucien Boussé en Karel Hemmerechts, die in onwetendheid drie kwartier wachten moesten volpraten, de bruidsstoet van koning Boudewijn en koningin Fabiola, op 15 december 1960, bij het Paleis van Brussel.Ga naar eindnoot(1) Het fragment is een van de parels uit de kelders van de Vlaamse openbare radio- en televisieomroep VRT: een onderaardse schatkamer, die toen de onderhandelingen over de rol en de middelen voor de openbare omroep bezig waren, regelmatig het onderwerp was van publieke verklaringen. Ligt er, diep onder de grond tussen de Reyerslaan en de Kolonel Bourgstraat, niet ‘een groot stuk van het Vlaams audiovisueel erfgoed’? En zouden die schatten niet zo snel mogelijk ontsloten moeten worden en toegankelijk gemaakt voor de belastingbetaler, het liefst nog via podcasting? Met deze statements wordt steeds weer de betekenis van een goede archivering bij de VRT benadrukt. De vraag naar het nut daarvan wordt terecht nog maar zelden gesteld. Maar wat zit er nu eigenlijk in dat woordarchief en in welke toestand bevindt het zich allemaal? Voor we een antwoord geven op die vraag, kunnen we maar beter alle begripsverwarring vermijden. De VRT heeft namelijk niet één archief, maar drie archieven. Er is niet alleen het papieren archief met administratieve en inhoudelijke documenten, maar ook het beeldarchief en het geluidsarchief. Deze laatste dienst is op zijn beurt onderverdeeld in een muziekarchief, met zowel commerciële als eigen muziekopnamen en is toegankelijk via de audiotheek, een geluidenarchief, met voornamelijk sonorisatiegeluiden en kenwijsjes, en het woordarchief,Ga naar eindnoot(2) dat gesproken woordfragmenten en radioprogramma's bewaart. Dit woordarchief is het enige onderwerp van dit artikel. Hier gaat het dus over nieuws, duiding, cultuur, sport, amusement en nog veel meer gesproken radio, in de vorm van speeches, aankondigingen, verslagen, interviews, mededelingen en reportages. Vandaag stuurt de Vlaamse openbare omroep de klok rond vijf bekende landelijke radionetten de ether in (Radio 1, Radio 2, Klara, Studio Brussel, Radio Donna), met daarbij de deeltijdse zijsprongen Sporza Radio, Radio Vlaanderen Internationaal en de regionale omroepen van Radio 2.Ga naar eindnoot(3) Alles bijhouden wat op deze zenders uitgezonden wordt, is onmogelijk. Selectie en specialisatie, maar ook achterstand zijn daarom steeds kernwoorden in het archiveringsbeleid geweest. Van zo'n beleid is eigenlijk nog maar sinds begin jaren negentig echt sprake. Tot dat ogenblik kampte de dienst - als hij al bestond - met een ernstig personeelstekort, desinteresse van de hiërarchische oversten, of juist een te eenzijdige interesse bij de archivarissen. Als gevolg van die toestand kweekten de programmamakers, half uit ijdelheid en half uit een vaag historisch besef, de gewoonte een persoonlijk archief aan te leggen. Wat men bewaard wilde zien, hield men thuis, in de zekerheid dat het daar het best opgeborgen en bereikbaar bleef. Vandaag sporen de woordarchivarissen nog altijd (oud-)radiomakers aan om de omroep terug te geven wat de omroep toekomt. Tegenwoordig worden alle uitzendingen van de VRT Radio permanent opgenomen en - zij het met gradueel verlies van de geluidskwaliteit - drie maanden lang op servers bewaard. Toch is dit niet de weg waarlangs de archivering gebeurt. Aan de producers wordt namelijk nog steeds een belangrijk deel van de selectie overgelaten. Concreet worden er zo veel mogelijk afspraken gemaakt over de programma's die voor systematische archivering in aanmerking komen. Daarnaast wordt op gezette tijden van elk uitgezonden programma minstens één aflevering bewaard. Sinds de zomer van 2007 behoort ook deze manier van werken tot het verleden, althans wat betreft het radionieuws en alle Radio 1-programma's. Via een mediabeheersysteem, te vergelijken met een gigantische vergaarbak, wordt alles wat de radio- en televisienetten produceren netjes gelabeld. Geen schijfjes of bandjes meer, maar alles op computerservers. De voordelen zijn ronduit revolutionair te noemen. Het archiveren van programma's vers uit de ether gaat tot vijf keer sneller. Naarmate er meer oude archiefklank van de band op de harde schijf glijdt, verkort bovendien de afstand tussen archief en gebruiker tot nog slechts één muisklik. Het woordarchief van de VRT Radio bevat inmiddels meer dan 100.000 ontsloten en beschreven radio-uitzendingen en stemfragmenten.Ga naar eindnoot(4) Meer dan 65.000 fragmenten bestaan uit nieuws en duiding. | |
[pagina 192]
| |
Chronologisch gezien ligt het zwaartepunt heel uitdrukkelijk op de laatste vijfentwintig jaar. Zo'n 80.000 fragmenten dateren van 1980 of later. Maar hoe lang blijven deze fragmenten nog beschikbaar? Alle dragers, digitaal of niet, zijn onvermijdelijk onderworpen aan een onherroepelijke erosie. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, zijn in het woordarchief de geluidsbanden niet de meest bedreigde dragers. Veel delicater dan deze banden zijn de zelf gebrande cd's en cd-r's, waarbij om veiligheidsredenen wordt uitgegaan van een levensduur van niet meer dan vijf jaar, zelfs als het gaat om professioneel materiaal. En wat de Digital Audio Tapes (DAT) betreft: ze mogen dan al uitblinken in geluidskwaliteit, in bewaartijd presteren deze minicassettes heel wat minder. Vele exemplaren vertonen al na enkele jaren grote storingen, die de inhoud ongeschikt maken voor heruitzending. Een verwant probleem is dat van de afspeelapparatuur. Ook die veroudert snel, terwijl er geen nieuwe exemplaren meer op de markt komen. Het onderhoud en het herstellen van de apparaten vereist een vakkennis die met de dag zeldzamer wordt. Wat kan de waarde van een drager nog zijn, als er geen toestel meer voorhanden is om de inhoud af te lezen? Iets meer dan de helft van de ontsloten collectie van het woordarchief staat op band, de rest op cd, cd-r of DAT. Digitaliseren is dus de boodschap, want het aandeel radiofragmenten dat het woordarchief, het eindstation van het productieproces, in digitale toestand bereikt, is voorlopig nog erg klein. Maar de nostalgische azijngeur van magneetbanden is gedoemd om plaats te maken voor het moderne gebrom van de hardeschijfkoeling. Op de servers van de VRT is alvast een gigantische opslagruimte vrijgemaakt, waarop zich een heel rijk domein van onaangeboorde historische bronnen kan gaan nestelen. Want hoewel historici van de nieuwste tijd zich vaak kosten noch moeite sparen om zo veel mogelijk interviews en reportages over hun onderwerp of protagonist te verzamelen in de schrijvende pers, de bronnen in de audiovisuele media worden steevast over het hoofd gezien en de inhoudelijke waarde en het gewicht ervan op de beeldvorming worden schromelijk onderschat. Zoals een beeld soms meer dan duizend woorden zegt, zo zegt een stemgeluid soms meer dan duizend geschreven letters. Bovendien leren deze fragmenten veel over de geschiedenis van het medium radio in Vlaanderen. Als Karel Van Wijnendaele met zijn sportverslaggeving en de creatie van de Flandrien als wielerheld een nationaal bewustzijn bij de Vlaamse volksmassa heeft aangewakkerdGa naar eindnoot(5), zou hetzelfde dan niet kunnen gelden voor roemruchte vooroorlogse reporters als Jan Boon of Frans Dirickx, die als radiojournalist weliswaar voor een nationaal instituut werkten, maar hun Vlaamsgezindheid ook daar niet verborgen? De historicus die zich geroepen voelt om op het gigantische, braakliggende veld van de radiogeschiedenis een onderwerp aan te snijden, mag de kelders van het Reyerscomplex zeker niet links laten liggen. Maar hij moet zich dan inderdaad ook zelf naar die kelders bewegen. Want zo lang de Vlaamse overheid in haar beheersovereenkomst met de VRT niet stipuleert dat de openbare omroep haar audiovisueel erfgoed rechtstreeks publiek toegankelijk moet maken, blijft het woordarchief - anders dan bijvoorbeeld in Nederland - vooral aan interne dienstverlening doen. Programmamakers blijven voorlopig dus nog de voornaamste klanten, maar ook gekwalificeerde onderzoekers ontdekken stilaan de historische waarde van het woordarchief. Deze laatsten kunnen op afspraak gratis de database (BASIS Webtop) raadplegen en fragmenten beluisteren. Zoals in de meeste archieven moet voor een kopie van het archiefmateriaal wel worden betaald. Ook in de archiefwereld is het digitale tijdperk dus voorgoed ingegaan. Voor de onmiddellijke archivering van geluidsmateriaal heet van de naald sluit het woordarchief inmiddels nauw aan bij de eengemaakte nieuwsredactie en de vernieuwde Radio 1. Voor sport- en duidingsprogramma's is er een inhaalbeweging ingezet die de achterstand definitief moet inlopen. Maar aan ambitieuze plannen voor grote projecten is zeker geen gebrek. Er zijn de regionale geluidsarchieven die naar Brussel zijn teruggekeerd, er is de erfenis van Zender Brussel of het vervolledigen en reconstrueren van uitzendschema's van de jaren dertig tot zeventig. Op langere termijn moet ook het dagelijkse archiveringsbeleid ambitieuzer. Maar de grootste en meest zichtbare opdracht zit | |
[pagina 193]
| |
waarschijnlijk in de grootscheepse digitalisering en de online openstelling van het archief. Waar het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, het Franse Institut National de l'Audiovisuel en de BBC al een grote voorsprong hebben opgebouwd, voorzag de Vlaamse Regering - ondanks grote interesse tijdens werkbezoeken - in de jongste beheersovereenkomst slechts in een erg vage doelstelling hieromtrent en allerminst zekerheid wat betreft de financiering. Gelukkig wordt het akkoord al in 2010 geëvalueerd, zodat er zich snel een nieuwe kans aandient om de ongelijke strijd tegen de etherische vergankelijkheid met hedendaagse wapens aan te gaan. brecht declercq | |
Historisch erfgoed in een historisch pand. Een nieuwe locatie voor het Stadsarchief van AmsterdamOp woensdag 12 september 2007 werd, in aanwezigheid van onder meer koningin Beatrix en burgemeester Job Cohen, de nieuwe behuizing van het Stadsarchief van Amsterdam officieel in gebruik genomen. De stedelijke archiefdienst van Amsterdam - met ongeveer veertig strekkende kilometer archivalia op diverse dragers de grootste instelling van dien aard ter wereld - vindt voortaan een onderkomen in het voormalige hoofdkantoor van de ABN-AMRO-bank in de Nederlandse hoofdstad. Die financiële instelling verliet in 2000 het monumentale pand aan de Vijzelstraat, dat tussen 1920 en 1926 werd opgetrokken in opdracht van de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Het gebouw is een ontwerp van de architecten Karel Petrus Cornelis de Bazel (1869-1923) en Adolf Daniël Nicolaas van Gendt (1870-1932), die respectievelijk de esthetische verzorging en de constructie voor hun rekening namen. Tussen 2004 en 2007 werd het art deco-achtige Gesamtkunstwerk in de Amsterdamse binnenstad, inmiddels eigendom van de stedelijke overheid, geschikt gemaakt voor zijn nieuwe bestemming. De verbouwing was een project van Claus en Kaan Architecten, terwijl Architectenbureau Fritz instond voor de restauratie van het rijkelijk gedecoreerde maar tegelijk functionele interieur. ‘Zo is een geldtempel veranderd in een cultuurtempel, een gesloten bankinstelling in een open archief. [...] Het is een plaats in het hart van de stad en een plaats waar we alle Amsterdammers kunnen ontvangen in een eigentijds archief’. Die enigszins chauvinistische, maar terechte beschouwingen formuleerde de Amsterdamse stadsarchivaris Jan Boomgaard in zijn ‘Woord vooraf’ bij het even informatieve als fraai geïllustreerde boek over dit opmerkelijke architectuurmonument en zijn transformatie tot openbare archiefinstelling. Aan deze bundel, die vooral focust op de bouwgeschiedenis en de recente renovatie en restauratie van deze architectuurtempel, werkten zowel personeelsleden mee van het Amsterdamse Stadsarchief als externen, vooral kunst- en architectuurhistorici. Dit lees- en kijkboek is overigens in belangrijke mate een eerbetoon aan de socialistisch geïnspireerde architect K.P.C. de Bazel, die ook vrijmetselaar was en theosoof. Meer dan de helft van de tekst en de illustraties betreffen zijn leven en zijn werk. Hoewel ‘De Bazel’, zoals de roepnaam van dit bouwwerk luidt, aan de buitenkant nogal totalitair en ietwat ontoegankelijk oogt, is het nieuwe archiefgebouw binnenin bijzonder publieks- en gebruiksvriendelijk. Zoals architectuurcriticus Hans Ibelings schreef in zijn bijdrage aan bovengenoemde publicatie: ‘Dat het monumentale bouwwerk een ander gebruik blijkt toe te laten, is in de eerste plaats dankzij de architectuur van De Bazel - | |
[pagina 194]
| |
Het bijna afgewerkte hoofdkantoor van de Nederlandsche Handelmaatschappij, ontwerp K.P.C. de Bazel, 1926. Sinds september 2007 huist in dit pand in de Amsterdamse Vijzelstraat het Stadsarchief Amsterdam, Fotograaf onbekend.
weinig gebouwen in Amsterdam zijn zo royaal en robuust. Hoewel de massiviteit en geslotenheid anders doen vermoeden, is het een verrassend gastvrij gebouw, dat zich openstelt voor ander gebruik dan waarvoor het is gebouwd.’ Het Amsterdamse Stadsarchief, dat werd opgericht in 1848 en dat nu jaarlijks ongeveer vijftigduizend belangstellenden mag begroeten, mikt voor de toekomst op nog meer bezoekers. Uiteenlopende archivalia die sinds de middeleeuwen werden aangemaakt door de stadsadministratie en haar ondergeschikte besturen vormen de hoofdmoot van de collectie. Daarnaast bewaart deze erfgoedinstelling bijvoorbeeld ook de archieven van dierentuin Artis, grootwarenhuisketen De Bijenkorf, brouwerij Heineken en de (voormalige gemeentelijke) Universiteit van Amsterdam, evenals een omvangrijke historisch-topografische atlas (kaarten en plans), een uitgebreide verzameling iconografische stukken en talloze geluidsopnamen. Via een brede wenteltrap belanden bezoekers onmiddellijk in de erg ruime, centrale inkomhal van ‘De Bazel’, die is voorzien van een glazen dak. In die ontvangstruimte bevindt zich de publieksbalie. Vlak daarachter werd een vrij toegankelijk en open informatiecentrum ingericht, vol algemene en Amsterdamse referentie- en naslagwerken, archiefinventarissen en andere werkinstrumenten, microfilmlezers en computerschermen. In dezelfde ruimte werd de archief- en stadsboekenwinkel ondergebracht, evenals de cafetaria. Daarnaast bevindt zich de eigenlijke studie- of leeszaal, die door het vele glas uitnodigend en comfortabel oogt. De ruimtelijke openheid van het vernieuwde interieur van ‘De Bazel’ is overigens uitdrukkelijk bedoeld om drempelverlagend te werken en het Amsterdamse Stadsarchief verder te profileren als een ‘open historisch huis’ voor een ruim en gevarieerd publiek. Aan de andere kant van de centrale inkomhal bevindt zich de toegang naar de ‘Schatkamer’, de permanente tentoonstelling met een gediversifieerde en representatieve selectie uit de rijke stedelijke Amsterdamse archiefcollectie in de vroegere bankkluizen. Deze presentatie van meer dan driehonderd topstukken omvat onder meer het oudste document uit de verzameling, een perkamenten oorkonde uit 1275 met een zegel van de Hollandse graaf Floris V, maar ook brieven van kunstschilder Rembrandt van Rijn aan zijn dienstmeid, de schriftelijke aangifte van de diefstal van haar fiets door Anne Frank en een eerste druk van het romandebuut De avonden uit 1947 van Gerard Reve. In de onmiddellijke omgeving van de ‘Schatkamer’ is ruimschoots plaats ter beschikking voor tijdelijke exposities. Andere publieksgerichte | |
[pagina 195]
| |
initiatieven van de Amsterdamse archiefdienst zijn de digitale beeldbank, de dagelijkse rondleidingen voor individuen en groepen, de cursussen paleografie, huizenonderzoek en genealogie en de voordrachten en lezingen. De overige delen van het imposante gebouw worden in beslag genomen door de archiefdepots, vergader- en conferentiezalenzalen en receptieve ruimtes, een filmzaal en de werkplekken van de personeelsleden, inclusief die van het Stedelijk Bureau Monumenten en Archeologie. ‘De Bazel’ - vroeger in de volksmond ook wel ‘De Spekkoek’ genoemd, omwille van de expressieve reliëflagen aan de buitenkant - geniet sinds 1991 overigens zelf het statuut van rijksmonument. Marmeren vloeren, glazen deuren, bladgouden pilaren, kleurrijke muurschilderingen en allerhande andere ornamenten zorgen er intussen voor dat het complex een bijna paleisachtige allure uitstraalt. Met dit alles vormt deze schitterende Amsterdamse realisatie - zowel bouwkundig en artistiek als inhoudelijk en praktisch - zonder meer een verrijking voor het Nederlandse en het internationale archieflandschap. Bovendien wordt met dit inspirerende voorbeeld van herbestemming nog maar eens aangetoond dat behoud van architectonisch en archivalisch erfgoed uitstekend hand in hand kunnen gaan. nico van campenhout |
|