| |
| |
| |
Taal & cultuur
Groot woordenboek Nederlands-Papiaments
Op uitnodiging van uitgeverij Walburg Pers en met financiële steun van de Nederlandse Taalunie stelden twee auteurs, Igma van Putte-De Windt en Florimon van Putte een uitgebreid tweetalig woordenboek samen van 710 pagina's en veertigduizend trefwoorden, dat onder de titel Groot Woordenboek Nederlands-Papiaments, Dikshonario Hulandes-Papiamentu in 2006 verscheen. Een jaar eerder verscheen het iets minder omvangrijke deel Papiaments-Nederlands met 494 pagina's en dertigduizend trefwoorden. Waarom een tweede woordenboek Papiamentu? Walburg Pers heeft immers al een tweetalig woordenboek Nederlands-Papiaments waarvan de eerste druk in 1980 verscheen en de zevende in 2004. De uitgever was echter van mening dat er - in ieder geval in Nederland - behoefte was een aanzienlijk uitgebreider woordenboek naast het door hem reeds op de markt gebrachte beknopte woordenboek van Dijkhoff en De Jesus.
Het nieuwe tweetalige woordenboek is bestemd voor moedertaalsprekers van het Papiamentu, maar ook voor Nederlandstaligen. In de inleiding geven de samenstellers aan dat tot de beoogde gebruikers, op de Benedenwindse Antillen en in Nederland, onder andere de volgende groepen behoren: leerlingen van het voortgezet onderwijs, studenten van hogere opleidingen, beroepsbeoefenaren in verzorgende beroepen, leraren, degenen die werkzaam zijn in de media, het toerisme, bij justitie, de politie, de douane of in de politiek. Op basis van hun kennis van en ervaring met bepaalde doelgroepen zorgden de auteurs ervoor dat het woordenboek voor deze specifieke groepen additionele informatie verschaft. Zo kunnen enerzijds de Papiamentu-sprekende leerlingen bij de Nederlandse zelfstandige naamwoorden het juiste lidwoord en meervoudsvormen vinden, omdat zij daar over het algemeen moeite mee hebben: overdispositie
znw <de, -s> (bankschuld) sobregiro; lampion znw <de, -s/-pionnen> lampion. Ook treffen ze vormen van onregelmatige werkwoorden aan, zoals de verleden tijd en het voltooid deelwoord van Nederlandse ingangen: geven I ww <gaf, gegeven>; stofzuigen ww <-zuigde, gestojzuigd> st|òfz|ùig.
Anderzijds treffen de Nederlandstalige gebruikers er informatie aan over de uitspraak van woorden in het Papiamentu. Het is bekend dat het Papiamentu elementen bevat van een toontaal, dat wil zeggen dat toonhoogte voor betekenisverschil kan zorgen. De gebruiker die geen moedertaalspreker van het Papiamentu is, kan het toonpatroon van overeenkomstige woorden onderscheiden door middel van de toonindicatie: mata̱, (plant), ma̱ta (doden), matá
| |
| |
(gedood). Het woordenboek geeft slechts de lage tonen aan. De niet-onderstreepte lettergrepen hebben dan een hoge toon. Bij het woord matá is er geen toonaanduiding, omdat niet de toonhoogte in eerste instantie, maar de klemtoon betekenisonderscheiding veroorzaakt.
Hoe de woordverzameling van het woordenboek tot stand is gekomen, vermelden de samenstellers in de inleiding. Het uitgangspunt voor de opzet was: het nut voor de doelgroep. De keus voor dit uitgangspunt bepaalde ook de selectie van de lemma's en de organisatie van de telkens daaropvolgende artikelen.
Beide auteurs zijn bekend met de bijzonderheden van het leren van het Papiamentu. Behalve dat beide als docent een jarenlange ervaring hebben met het aanleren van Spaans en ingewijden zijn in de lexicografie als oud-medewerkers aan de Universiteit van Leiden, geven ze al jaren lessen Papiamentu aan belangstellenden uit hun eigen leerboek. Dit boek, met de titel Dòsplak'i boka (eerste druk 1992), dat een basiscursus Papiamentu bevat, is eveneens bij Walburg Pers verschenen.
Eerst hebben de auteurs een, voor het Papiamentu, groot corpus aan teksten verzameld van meer dan zestig titels op uiteenlopende gebieden. Het corpus werd aangevuld met woorden uit talloze folders, brochures, handleidingen enz. Ook is een groot aantal informanten geraadpleegd. Vervolgens is hier een selectie uit gemaakt. De auteurs geven meer varianten van één woord die ze in het corpus gevonden hebben. Ze geven aan welke varianten meer of minder geaccepteerd zijn. Naar mijn smaak zou het nog rigoureuzer mogen. Dit zou een grote hulp betekenen op weg naar standaardisering van de jonge taal Papiamentu. Of woordfrequentie binnen het corpus een rol heeft gespeeld bij de lemma-selectie, wordt niet duidelijk.
En dan is er het probleem van de spelling. Van de drie Papiamentssprekende eilanden van de Nederlandse Antillen, heeft Aruba een spelling die sterk aan die van het Spaans doet denken. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de herkomst van de woorden. Deze spelling wordt doorgaans aangeduid als een etymologische spelling. De spelling die het onderhavige woordenboek gebruikt, gaat uit van de officiële spelling van de eilanden Bonaire en Curaçao. Deze schrijfwijze van het Papiamentu onderscheidt zich van de Arubaanse spelling, doordat die in hoge mate een fonologische schrijfwijze is: zo consequent mogelijk één letter voor één klank reserveren. De woordenboekmakers wijken echter af van de officiële spelling om onder meer uitspraakverschillen nauwkeuriger te kunnen aangeven. Voor bijvoorbeeld het Nederlandse woord boyler noteren ze het equivalent bòiler i.p.v. boiler en voor corduroy, kòrduròi i.p.v. kòrduroi.
| |
| |
Bij tèip i.p.v. teip voorkomen ze zelfs verwarring. Tèip (uitgesproken met de ij van rijp) heeft de betekenis van typen en teip (uitgesproken met de ee van zeep) staat voor plakband in het Papiamentu. Telkens is er een accent grave aan toegevoegd. Hier moet bij vermeld worden dat de spellingscommissie voor deze inconsequente oplossing heeft gekozen uit economische overweging. De commissie wilde een overvloed aan accenten en diakritische tekens vermijden. Bovendien, zo redeneerde de commissie, zijn er nauwelijks woorden met een èi of een òi in het Papiamentu.
De keuze om van de spellingsvoorschriften af te wijken is jammer. Leerlingen gebruiken het woordenboek doorgaans om betekenissen op te zoeken, maar minstens even vaak om de schrijfwijze van woorden te achterhalen. De afwijking van deze, voor school verplichte spelling, leidt tot verwarring en aanhoudende discussie. Dit zou een reden zijn voor leraren en anderen om het woordenboek voorlopig niet aan te bevelen voor gebruik op school en elders. Misschien dat een herziening van de spelling van het Papiamentu in het voordeel van het woordenboek zal uitvallen. Voor de Nederlandse ingangen is het Groene Boekje de norm geweest.
Handig is wel de oplossing met een extra aanduiding om het accent aan te geven met een staand streepje direct vóór de beklemtoonde klinker(s) in woorden als taksonom|ia (taxonomie), demokr|asia (democratie) enter|apia (therapie). In deze gevallen twijfelen zelfs veel moedertaalsprekers van het Papiamentu of ze de klemtoon moeten leggen zoals het Nederlands dat doet op de laatste lettergreep: tera|pia of zoals het Spaans dat doet op de voorlaatste lettergreep: ter|apia. Dit geldt eveneens voor het voorbeeld ‘demokr|asia’. Ook voor het Nederlands wordt het streepje gebruikt als het klemtoonverschil tevens betekenisverschil uitmaakt: b|edelen, bed|elen.
Om een indruk te geven van de uitwerking en de opmaak, bekijken we het artikel bij het minder gebruikelijke trefwoord ‘marot’ met een kort artikel: marot znw <de, -rotten> 1 (narrenstok) s|èpter di payaso; 2 (fig: stokpaardje) man|ia: elke zot heeft zijn - kada loko ku su tèima. Ook nieuw voor woordenboeken Papiamentu is dat er 1.500 spreekwoorden, zegwijzen en vaste uitdrukkingen zijn opgenomen. De gebruiker krijgt ook aanwijzingen over de
regionale, ofwel de insulaire varianten: beul: burdugu [(A) burdugo], waarbij de ‘A’ aangeeft dat het om een Arubaanse variant gaat.
De taalwetenschapper en ook de lexicograaf beschrijven op nauwkeurige wijze de taal van de gebruikers. Daarbij worden in een streven naar volledigheid een ruim aantal waargenomen varianten opgenomen in hun selecties. Een jonge taal met een korte schriftelijke traditie, die standaardisatie en officialisering versneld nastreeft, is erbij gebaat dat beide taalbeschrijvers prescriptief, normatief durven optreden bij gebruikersmateriaal. Schrijvers van bellettrie, van schoolboeken en officiële documenten hebben daar een dringende behoefte aan in een fase met veel onzekerheid. Het gevaar dreigt dat vooral auteurs van leerboeken dan, noodgedwongen, zelf keuzes maken omdat het formele standaardisatieproces achter loopt.
Het is niet eenvoudig om een woordenboek samen te stellen voor een jonge taal als het Papiamentu die nog volop in ontwikkeling is en een vrij recente schrijftraditie kent. Vergeleken met de beschikbare tweetalige woordenboeken bevat het Groot Woordenboek Nederland-Papiaments, Dikshonario Hulandes-Papiamentu van Van Putte en Van Putte-De Windt de meest uitgebreide woordcollectie. Bij het verzamelen en selecteren van de woorden zijn aanvaarde procedures gebruikt.
| |
| |
Door de onderwijservaring van de beide auteurs met het leren van Papiamentu wordt er rekening gehouden met behoeften van de leerders bij de lemmaselectie en de trefwoordomschrijvingen. Jammer genoeg wijken de samenstellers af van de spellingvoorschriften. Toch is het fraai uitgevoerde woordenboek met een harde omslag zeker te beschouwen als een aanwinst voor het Papiamentu in het voortgaande proces van registreren, keuzes maken, beschrijven en standaardiseren.
ronnie severing
Florimon van Putte & Igma van Putte-De Windt, Groot woordenboek Nederlands-Papiaments, Walburg Pers, Zutphen, 2006, 711 p.
| |
Het Nederlands in Noordrijn-Westfalen
Dat er inmiddels meer studenten Nederlands in Duitsland zijn dan studenten Duits in Nederland is een cliché aan het worden. Minder bekend is dat de meeste Duitse leerlingen of studenten Nederlands in Noordrijn-Westfalen wonen, een aan Nederland grenzende deelstaat die dichter bevolkt is dan Nederland en Vlaanderen en die tegelijk een belangrijke handelspartner is van de Nederlandstalige gebieden.
Noordrijn-Westfalen kent binnen het algemeen vormend onderwijs na de vierjarige Grundschule (3.442 scholen voor zes- tot tienjarigen) vooral het drieledige schoolsysteem. Dat bestaat uit 730 Hauptschulen, 555 Realschule, 626 Gymnasia en 711 scholen bijzonder onderwijs. In totaal volgen meer dan twee miljoen leerlingen het algemeen onderwijs, waarvan 1,4 miljoen in het voortgezet onderwijs. Hoewel de doorstromingsmogelijkheden verbeterd zijn en steeds meer jongeren het Abitur (eindexamen/humaniora) behalen, staat deze vroege driedeling voortdurend ter discussie. Op de 217 Gesamtschulen volgen de kinderen tot hun vijftiende gezamenlijk les. Bovendien zijn er ongeveer 250 Berufskollegs, een schoolvorm met verschillende half- en voltijdse opleidingen die beroepsgericht kunnen zijn, maar ook kunnen leiden tot het Abitur. De Gymnasiale Oberstufe (de bovenbouw van Gesamtschule, Gymnasium of Berufskolleg) bereidt op het Abitur voor. De oorspronkelijke dertien schooljaren (men telt van de Grundschule in één keer door tot het Abitur) zijn nu gereduceerd tot twaalf.
In het academiejaar 2005-2006 studeerden meer dan 470.000 studenten in Noordrijn-Westfalen op universitair niveau. De lerarenopleiding is geïntegreerd in de universitaire opleiding. Per jaar schrijven ongeveer 67.000 studenten zich in. De aantallen stegen de laatste jaren lichtjes.
Volgens de statistieken van het schooljaar 2005-2006 wordt het Nederlands als regulier schoolvak aan 16.603 leerlingen onderwezen op 167 scholen voor voortgezet onderwijs. De meesten daarvan zijn te vinden op de Realschule: in het schooljaar 2005-2006 volgden daar 5.899 leerlingen Nederlands. 4.009 jongeren leerden de taal op het Gymnasium, 3.643 op het Berufskolleg, 2.180 op de Gesamtschule, en verder nog 532 op de Hauptschule en 340 op het Weiterbildungskolleg.
Het merendeel van de leerlingen Nederlands op de Realschule volgt het vak als tweede vreemde taal en krijgt het vier jaar lang onderwezen. Op het Gymnasium wordt Nederlands bij voorkeur vanaf de bovenbouw onderwezen, waaronder ook als Leistungskurs, een van de twee profielvakken die op een hoger niveau onderwezen worden en deel uitmaken van het (schriftelijk) examenpakket. Profielvakken Nederlands zijn alleen op scholen met relatief veel (goede) leerlingen Nederlands te vinden. Toch is hun aantal in de laatste vijf jaar meer dan verdubbeld. In 2005-2006 ging het om een kleine 300 leerlingen. Ook op het Berufskolleg is het aandeel van het vak Nederlands duidelijk gegroeid in de voltijdse leergangen die voorbereiden op het Abitur of die een vervolgopleiding zijn.
Vrijwillige cursussen die niet op het jaarlijkse rapport van de leerling staan, zijn hier niet meegeteld, evenmin als het Nederlands op de lagere school. Uit een enquête uit het jaar 2000 bleek dat ruim 8.600 kinderen al op de Grundschule kennismaakten met het Nederlands. Dit hoge aantal is inmiddels echter sterk gedaald. Dat komt waarschijnlijk door de verplichte invoering van het Engels in 2003 vanaf de derde klas (achtjarige leerlingen).
Toch lijkt de ontwikkeling van het vak Nederlands op de scholen in Noordrijn-Westfalen wel op een
| |
| |
succesverhaal. Wat in de vroege jaren '70 begon als vrijwilligerscursussen door enthousiaste, maar toch exotische docenten, is intussen een serieus schoolvak geworden. Zoals de ‘grote’ vreemde talen heeft ook het vak Nederlands de benodigde voorschriften en regelingen ontwikkeld: een verplicht leerplan, universitaire opleidingen en recentelijk ook het Zentralabitur. Vergelijk je de cijfers van de jaren 2001-2002 met die van 2005-2006 dan stel je vast dat het aantal leerlingen dat Nederlands volgt met ruim zestien procent is gestegen, terwijl het totale aantal leerlingen maar met tien procent stijgt.
Het Nederlands is als volledig studievak in Noordrijn-Westfalen te vinden op de universiteiten van Münster, Keulen en Duisburg-Essen. Münster en Keulen bieden naast onderzoeksgerichte neerlandistiek ook de lerarenopleiding voor het schoolvak Nederlands aan. Duisburg-Essen heeft een bacheloropleiding Nederlandse taal en cultuur en een bacheloropleiding Kulturwirt ontwikkeld. In deze laatste wordt economie gecombineerd met de keuzevakken Frans, Spaans of Nederlands. We kunnen in totaal uitgaan van ruim zevenhonderd studenten die zich in Noordrijn-Westfalen intensief bezighouden met de Nederlandse taal, literatuur en/of cultuur. In Münster studeren in het academiejaar 2006-2007 338 studenten neerlandistiek. Meer dan de helft wil leraar worden. Nog eens 155 studenten volgen de interdisciplinaire Nederland-Studie en Duitsland-Nederland-Studie. Keulen telt 283 studenten Nederlands. Hier valt de keuze vaker op de academische richting dan op de lerarenopleiding.
Talencentra van verschillende universiteiten en Fachhochschulen bieden taalcursussen aan. De binationale economische studies in Dortmund en in Gelsenkirchen/Bocholt hebben Nederlands verplicht in het studiepakket staan.
Wat de Volkshochschule betreft, zijn in de gehele Bondsrepubliek 1,2 procent van de aangeboden taalcursussen cursussen Nederlands. Dat lijkt niet veel, maar toch kwam dat in het jaar 2005 neer op 1.980 semestercursussen. Het overgrote deel daarvan werd georganiseerd in Noordrijn-Westfalen; vlak daarna komt Nedersaksen. Zo'n tienduizend cursisten leren op die manier Nederlands, en hun aantal stijgt gestaag. De meeste Volkshochschulen in Noordrijn-Westfalen bieden Nederlands aan, vooral algemeen communicatieve taalvaardigheidscursussen. Een gedifferentieerd en rijk aanbod voor Nederlands is niet zozeer in grote steden, maar meer in kleinere gemeenten vlakbij de grens te vinden.
Noordrijn-Westfalen is de deelstaat met de meeste tweetalige middelbare scholen, vooral Gymnasia. Met ‘tweetalig’ wordt bedoeld dat de instructietaal in een aantal vakken een vreemde taal is. Op vier Realschule (794 leerlingen) wordt het Nederlands als vreemde taal gehanteerd. Vergeleken met veertig Engels-tweetalige Realschule is dat niet indrukwekkend, maar er zijn er ook maar twee voor Frans, en behalve in het Engels, Nederlands en Frans wordt er in geen andere talen tweetalig onderwijs georganiseerd. Toch is zulk onderwijs geen sinecure, want de docent moet over de lesbevoegdheid voor de taal én het vak beschikken en naast inhoudsgericht lesgeven tegelijk ook de taalverwerving stimuleren. Deze kwalificatie is een duidelijke drempel. Het taalniveau van de docent zelf moet van hoge kwaliteit zijn om zowel de vaktaalwoorden als ook de nodige ‘fluency’ in het onderwijsgesprek te waarborgen. Bovendien is er voor het kleine aantal tweetalige scholen met Nederlands geen materiaal ontwikkeld, laat staan een lerarenopleiding. Het lesmateriaal voor Nederlandse of Vlaamse scholen voldoet vaak niet aan de specifieke eisen van het Duitse leerplan.
In de Gymnasiale bovenbouw wordt vaak vroeg themagericht gewerkt met authentiek materiaal. Het meest gebruikte lesboek is vandaag Taal Vitaal. Oorspronkelijk was het een boek voor de volwasseneneducatie, maar in 2004 verscheen een (minimaal) aangepaste versie voor het voortgezet onderwijs: Taal Vitaal op school. Dit gebeurde echter niet zonder hulp van de overheid, want commercieel gezien is de afzetmarkt voor het schoolvak Nederlands niet erg aantrekkelijk voor een uitgeverij. Desondanks draagt een schoolboek met een fraaie opmaak bij aan de populariteit van het Nederlands op een school waar leerlingen ook kunnen kiezen voor Spaans of Frans.
Eén recent schoolboek voor Nederlands in Duitsland is wel mooi, maar voldoet niet aan de diversiteit van de leergangen voor 16.600 leerlingen en 7.000 studenten Nederlands. Een deeltijdse cursus voor bankbedienden kan niet werken met hetzelfde boek als een lessenreeks voor de twaalfjarige leerling of de student. Docenten zijn daarom
| |
| |
genoodzaakt het lesmateriaal voortdurend aan te passen en ze werken vooral met authentiek materiaal.
Sinds het schooljaar 2005-2006 is er in Kranenburg vlakbij Kleve (Kleef) de eerste tweetalige lagere school geopend. Een derde van de Kranenburgers is namelijk Nederlander, een immigratie die vooral te maken heeft met de aantrekkelijke bouw- en grondprijzen. De gemeente wil bereiken dat de Nederlandse en Duitse kinderen samen naar school gaan en later doorstromen naar ofwel het Duitse of het Nederlandse voortgezet onderwijs. Ook voor de kleintjes ontstaan initiatieven. In Krefeld werd jaren geleden een tweetalige kleuterschool opgericht en ook in Gronau hanteert sinds 2004 een kleuterschool het Nederlands als voertaal voor de helft van de dag. De naburige Grundschule moet daar nu op inspelen. Tweetaligheid in de elementaire educatie zit dus in de lift, maar voor het Nederlands nog vrij kleinschalig. Ook ontbreken er nog doorlopende leerlijnen per gemeente. Desondanks wordt de ontwikkeling van een tweetalige schoolopleiding van begin af aan gezien als een kans waarmee vooral de grensregio zich kan profileren.
Wat is nu de motivatie van al die leerlingen en studenten om Nederlands te leren? Steeds meer jongeren zijn van plan om in het buurland te studeren en grijpen de kans die de grensregio hen biedt. Nu ook in Duitsland studiegeld gevraagd wordt en de toelatingseisen hoog zijn, lijkt het buurland een optie voor velen. In 2006 waren er ruim tienduizend Duitse studenten in Nederland. Meertaligheid blijkt bovendien steeds duidelijker een troef voor de arbeidsmarkt. Bedrijven, vooral in de sectoren handel en vervoer, zoeken personeel voor hun Nederlandstalige klanten. Ook voor de student lijkt het bijvak Nederlands een mogelijkheid om zich te onderscheiden van de concurrentie. Anderen studeren dan weer Nederlands om prozaïscher redenen: Frans vinden ze te moeilijk en Nederlands lijkt zo makkelijk. Deze motivatie is ook voor het Duits in Nederland bekend, maar leidt vaak niet tot de hoogste prestaties.
Studenten hebben in toenemende mate zelf lessen Nederlands gehad op school. Zij vinden de taal dan net zo gewoon als Frans of Spaans. Of ze ontdekken het buurland als studieobject en willen later zelf vormgeven aan de groeiende grensoverschrijdende samenwerking. Uiteindelijk is er nog het onvermijdelijke positieve beeld dat Duitsland nog steeds huldigt van Nederland. Vlaanderen daarentegen is vrij onbekend. Onderzoeken op grotere schaal over de leermotivatie bestaan hiervoor nog niet. Maar de bovengenoemde antwoorden zullen er zeker bij zijn.
Hoewel het Nederlands voor de meeste Duitsers geen rol van betekenis speelt, is de taal in het onderwijs in Noordrijn-Westfalen lang geen marginaal verschijnsel meer. Door de nabijheid van het taalgebied, de directe toepasbaarheid van het geleerde in de alsmaar groeiende grensoverschrijdende samenwerking in de regio is het Nederlands een aantrekkelijke taal en een inspirerend studieterrein. Dit wordt ondersteund door de toegankelijkheid van de taal in de beginfase en het gevoel dat men misschien toch nog voor iets gekozen heeft dat niet meteen voor de hand lag. Nog niet.
veronika wenzel
| |
Kommaneukers worden taalgenieters. 75 jaar ‘Onze Taal’
Iedereen houdt van taal. De meesten zijn er zich niet van bewust, maar het is niet zo heel moeilijk om ook de onwetenden te laten beseffen dat zij van taal houden. Vertel hun iets bijzonders over de herkomst van woorden; vertel hoe kleine kinderen taal leren; leg iets uit over de manier waarop ons spraakvermogen werkt en over de nog altijd verborgen geheimen van een deel ervan. Men zal verwonderd zijn. Bij de meesten verdwijnt die verwondering over het algemeen weliswaar weer snel en wordt taal heel gemakkelijk weer het sloofje van alledag. Maar van de duizenden die zich blijven verwonderen, is een groot deel waarschijnlijk geabonneerd op het tijdschrift Onze Taal, waarvan de redactie in Den Haag zetelt. Lange tijd was het een blad voor alleen kommaneukers (overigens zijn kommaneukers helemaal niet zo'n beroerd slag volk als het woord doet vermoeden), maar de laatste tien à twintig jaar is het vooral ook een blad geworden voor mensen die zich interesseren voor de mooie, bijzondere, onverwachte kanten van taal en taalgebruik. In 2007 viert het tijdschrift, dat uitgegeven wordt door het Genootschap Onze Taal, zijn vijfenzeventigjarig jubileum.
| |
| |
Onze Taal door de jaren heen. Van links naar rechts ziet u de cover van nummers uit 1932 (het allereerste nummer), 1980 en 1994. Helemaal rechts de cover van het jubileumnummer uit 2007.
Het genootschap startte in 1932 met vijfenveertig leden. Maar de groei zat er vrijwel meteen goed in. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog waren er al zesduizend vijfhonderd leden, die meteen ook allemaal lezers waren van het tijdschrift Onze Taal. De artikelen in het tijdschrift gingen in de beginjaren vooral over zuiver en correct taalgebruik. Daardoor werd het genootschap al snel als een soort taalpolitie gezien. En dat stempel heeft het lang gehad. Het merendeel van de aanvankelijke abonnees was overigens ook juist daarom op het blad geabonneerd. Men zocht een houvast of een instantie waarmee het eigen vingertje dat geregeld de lucht in ging (‘Dat is een germanisme!’, ‘Dat is een pleonasme!’, ‘Dat mag je zo niet schrijven!’), kracht kon worden bijgezet.
Maar in 1952 kreeg het blad Onze Taal een redacteur die ook oog had voor andere aspecten van taal, bijvoorbeeld voor variaties in taalgebruik en voor de geschiedenis van woorden. Dat was Jan Veering. Voor Veering was het genootschap en het tijdschrift zijn lust en zijn leven. Hij werd ook directeur van het genootschap. Helaas stierf hij jong en plotseling, op vijfenvijftigjarige leeftijd, na het blad vijfentwintig jaar te hebben geleid. Het abonneebestand was bij zijn verscheiden gegroeid tot dertienduizend. Hij was zo begaan met het tijdschrift dat hij zijn laatste levensminuten besteedde aan zijn opvolging bij het blad. Daarbij had hij de voorzienigheid beslist mee, want onder zijn opvolgers kwam het tijdschrift pas echt tot volle bloei. Op een gegeven moment waren er zelfs zo'n zevenenveertigduizend abonnees.
Het blad had intussen ook flink aan volume gewonnen. En de variatie in taalonderwerpen was alleen maar groter geworden. Zuiver en correct taalgebruik bleef wel een aandachtspunt van het blad, maar vitten op slecht taalgebruik was echt volledig ingeruild voor verwondering over de rijkdom van taal en het plezier dat je aan taal kunt beleven; ook wetenschappelijk taalonderzoek kreeg steeds meer de aandacht.
Langzaam veranderde daardoor ook het stempel van het genootschap: geen taalpolitie meer maar taalvraagbaak. De autoriteit die het genootschap van oudsher had, bleef daarbij onveranderd groot. Veel burgers en bedrijven, maar ook de overheid meldden zich met hun taalvragen. Zo werd het genootschap in Nederland ook ingeschakeld om vooraf de belangrijke jaarlijkse Troonrede op zijn begrijpelijkheid te controleren. Die Troonrede, uitgesproken door de koningin, is het politieke manifest van de Nederlandse regering. Anno 2007 is taaladvisering zelfs de belangrijkste bron van inkomsten geworden voor het genootschap. Moeten bestaan van alleen het abonnementsgeld zou ook moeilijk zijn. Het blad ziet er inmiddels bijzonder fraai en aantrekkelijk uit, maar de abonnementsprijs is als vanouds laag. Het abonneebestand liep ondanks de steevast lage abonnementsprijs in een bepaalde periode terug naar ongeveer 35.000. Inmiddels is er echter weer een forse groei merkbaar, mede dankzij de opstelling van het genootschap in de hevig bediscussieerde spellingwijziging van 2005. Het genootschap kwam met een eigen spellingboek, het Witte Boekje, dat in Nederland op brede steun kan rekenen en door vele kwaliteitskranten wordt gebruikt.
| |
| |
Ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarige jubileum van het genootschap is van de hand van Marc van Oostendorp het boekje ‘Doe er wat aan!’ verschenen, met als ondertitel ‘Portret van het Genootschap Onze Taal’. De titel ‘Doe er wat aan!’ verwijst naar de oproep die redacteuren van Onze Taal vaak van hun lezers hebben gehoord. Hun hebben..., het huis wat..., groter als..., ik heb zoiets van... ‘Genootschap, doe er wat aan!’ Alleen al door de oproepen of noodkreten te publiceren, heeft het genootschap er altijd ook daadwerkelijk iets aan proberen te doen. Maar taalgebruikers die (volgens taalkenners) in de fout gaan, laten zich moeilijk in de goede richting dwingen. En dat is dus ook niet meer wat het genootschap in eerste instantie wil. Dat blijkt ook wel uit het boekje van Marc van Oostendorp, dat vooral veel medewerkers van het genootschap aan het woord laat. Uit hun woorden blijkt een grote liefde en passie voor de (Nederlandse) taal, maar dan vooral voor wat de taal te bieden heeft en niet voor wat er in die taal te verbieden zou zijn.
Het jubileum van Onze Taal wordt op 8 december nog expliciet gevierd met een congres in de jaarbeurs van Utrecht. De blik tijdens het congres zal voornamelijk op de toekomst gericht zijn. Welke kant gaat het met het Nederlands op? Lezers van Onze Taal hebben daarover de afgelopen tijd hun gedachten op papier kunnen zetten. De mooiste en opmerkelijkste inzendingen worden gebundeld in een boek dat op het congres gepresenteerd gaat worden. Bij het genoo6otschap zelf gelooft men wel in de toekomst van het Nederlands. En er zijn vooralsnog ook niet veel aanwijzingen dat het binnenkort onverhoopt afgelopen zal zijn.
wim daniëls
Genootschap Onze Taal, Raamweg 1a, NL-2596 HL Den Haag, tel. +32 (0)70 356 12 20, fax +32 (0)70 392 49 08, onzetaal@onzetaal.nl, www.onzetaal.nl.
Het boek ‘Doe er wat aan!’ van Marc van Oostendorp kan bij het genootschap besteld worden, maar is ook via internet te downloaden:
http://www.onzetaal.nl/2007/23/jubelboekje.pdf.
|
|