| |
| |
| |
Over hoffelijkheid en wetten
In het derde nummer van jaargang 2004 van het tijdschrift Septentrion. Arts, lettres et culture de Flandre et des Pays-Bas, een themanummer over Vlaanderen en Québec, werden twee brieven gepubliceerd die de Québecse auteur Gilles Pellerin en de Vlaamse schrijver Stefan Hertmans aan elkaar schreven. Daarin hadden ze het over taal en identiteit. Maar omdat in twee brieven nog niet alles gezegd was, en dat vond ook René Bouchard, de Québecois van wie het idee voor deze briefwisseling kwam, kreeg de correspondentie een vervolg. Gilles Pellerin verbleef in het najaar van 2006 in Villa Hellebosch, de schrijversresidentie van het literatuurhuis Passa Porta in Vollezele, Vlaams-Brabant. Hij schreef er zijn vijfde en laatste brief aan Stefan Hertmans. Hieronder vindt u, naast een Nederlandse vertaling van die brief, ook Stefan Hertmans' antwoord daarop. De correspondentie tussen Hertmans en Pellerin is in april 2007 in het Frans verschenen bij uitgeverij L'instant même uit Québec onder de titel Lumières du Nord. In oktober 2007 verschijnt het boek in het Nederlands bij Uitgeverij P.
Vollezele, Vlaams-Brabant, 1 december 2006
Stefan,
Bij het publiek in Vollezele hebben je woorden maandagavond een discussie op gang gebracht waarin de schijnbare Vlaamse uniformiteit werd opgeheven - een uniformiteit bestaande in de geest van een buitenlander die een taal hoort waarvan hij weinig of niets kent, die geen accenten van elkaar kan onderscheiden en in feite alleen met zijn onkunde wordt geconfronteerd. Je vroeg je af welke houding je het best kunt aan-
| |
| |
gilles pellerin
Is schrijver. Werd geboren in Shawinigan (Québec, Canada) in 1954. Publiceerde tot nog toe een vijftal novellen- en evenveel essaybundels. Won verschillende literaire prijzen in Québec.
stefan hertmans
Is schrijver. Werd geboren te Gent in 1951. Schrijft proza, poëzie, toneelteksten en essays. In 2006 verscheen Muziek voor de overtocht. Gedichten 1975-2005. Kreeg verschillende literaire onderscheidingen in Vlaanderen, Nederland en Frankrijk.
nemen als je van de ander respect wilt krijgen, meer bepaald wanneer je ‘thuis’ bent. Net als in je brieven verdedigde je een beschaafde, hoffelijke omgang. In Québec heeft men voor wetgeving gekozen, wat niet betekent dat het een het ander uitsluit: de beste wetten zijn die waarvan de strikte naleving niet gecontroleerd hoeft te worden. In ideale omstandigheden vormen ze een kader dat in vredestijd met wederzijdse en serene instemming werd bereikt, zodat in een conflictsituatie kan worden nagegaan welke oplossingen mogelijk zijn, liever dan dat men zich door passie of verdriet laat meeslepen. Men moet zich voorbereiden, want in sommige situaties slagen zelfs de verstandigste mensen er niet meer in helder na te denken.
De taalwet van Québec is niet op die manier ontstaan. Zij was noodzakelijk om de erosie af te remmen die ons beroofde van onze taal, ‘onze tekens’ (Gaston Miron). Het is choquerend als je de films uit de jaren zestig ziet: vooral in Montréal, dat er toen prat op ging de tweede grootste Franstalige stad te zijn, stond er vrijwel geen Frans op de affiches.
Vanaf het begin heb ik je verteld hoe onaangenaam ik het als tiener vond toen een dienster in een restaurant botweg weigerde me in het Frans te woord te staan. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat we dankzij de wetgeving voortaan niet meer met dergelijke situaties geconfronteerd worden. In Ottawa, de zelfverklaarde eentalige hoofdstad van een officieel tweetalig land en lichtend voorbeeld in de kwestie van het multiculturalisme, word ik jammer genoeg soms weer naar de toestand uit mijn jeugd geslingerd. Ik hoef geen verjongingskuur, ik verkies met respect behandeld te worden (ik word een dagje ouder en ben gevoeliger voor uitingen van hoffelijkheid aan het worden). O, ik koester geen grote verwachtingen: bij het kleinste goedbedoelde woordje
| |
| |
Frans, switch ik naar het Engels als dat de conversatie makkelijker maakt. Ottawa is immers ook een Engelse stad. En Toronto? Daar heb ik het gevoel dat ik me in een vreemde stad bevind; zoals in Chicago of Boston, waar het Engels niet alleen de lingua franca is (cosmopolitisme oblige), maar de eerste taal, de taal: ik gedraag me er als een vreemdeling - maar dan een die de plaatselijke taal kán gebruiken, wat in Oostende niet het geval is. Net als in Istanboel, Dublin, Brussel of Parijs, trek ik in Toronto rond om me er een vreemdeling te kunnen voelen. Omgekeerd bestaat er ergens op aarde een lapje grond waar ik thuis ben, waar ik spoedig te midden van de mijnen zal gaan zitten, gelukkig als Du Bellay. Op de verrukking van de pelgrim moet de rust van de eigen haard kunnen volgen. Zodat ik bij gelegenheid gastheer kan zijn, thuis kan ontvangen. Toch lopen de koude rillingen me over de rug als ik bedenk dat mijn erg middelmatige Engels in een niet zo verre toekomst de voertaal, de norm zou kunnen worden. Het taaltje dat je aan de toog hoort, dreigt het ware Engels, de taal van de Angelsaksische cultuur, te verdringen. En ik word tot wanhoop gedreven door de verloedering van mijn eigen taal, die zich steeds meer door anglicismen laat besmetten.
De Québécois zouden in hun geschiedenis moeten zijn aangekomen op het punt waarop ze hun bestaansrecht ontlenen aan het goede en unieke dat ze te bieden hebben. Franssprekende Amerikanen: je kunt niet ontkennen dat het een aanlokkelijk vooruitzicht is! Je zult het zien als je in Québec bent: bij ons bestaat la dolce vita. Ik beweer niet dat het onvergelijkelijk is: het goede leven is er integendeel ‘vergelijkbaar’. En daardoor kunnen we zien hoe onze geschiedenis, ons klimaat, de afzondering waarin we lange tijd geleefd hebben, de plotselinge opbloei gedurende de voorbije decennia, er allemaal toe hebben bijgedragen om van de prille winterochtenden, in aanwezigheid van onze geliefden, een paradijs te maken. In de valavond van Vollezele zeg ik, zoals Odysseus over Ithaka, dat ik niets mooiers ken dan mijn vaderland.
Maar hoe zouden wij er iemand van kunnen overtuigen de taal te spreken waarin onze cultuur tot stand kwam en nog altijd bestaat, als we zelf niet geloven dat het legitiem is die taal te gebruiken? Die de roede spaart, haat zijn kind, luidt het spreekwoord. Net als jij kan ik zeer scherp zijn wanneer ik in gezelschap van mijn medeburgers ben, en voel ik me ook meer geneigd onze talrijke gebreken aan de kaak te stellen dan de loftrompet te steken. Want ik ben ongerust en die ongerustheid noopt me tot waakzaamheid: overal heeft de commerciële cultuur zich opgedrongen, door zich te beroepen op een systeem van zelfrechtvaardiging. Op mijn beurt verwijs ik naar Bourdieu en betreur ik dat te veel mensen dit systeem hebben misbruikt om de cultuur uit de cultuur te weren. Zo heeft men de literatuur van het televisiescherm verbannen - zogenaamd omdat ze alleen de happy few interesseert. Onder het mom de democratie te dienen gebruiken de populisten hun middelmaat als maatstaf. Ze munten uit in de kunst van de afgrendeling, waarbij ze zogezegd uit respect voor de bevolking het aan- | |
| |
bod beperken. Voor hen een zuivere win-winsituatie: de uniformering (waarbij tegenwoordig alles onder de noemer humor thuishoort) heeft positieve gevolgen voor de productiekosten en de lancering op de markt. Bovendien beschikken ze over het ultieme bewijs: de kijk- en luistercijfers en de respons van de verbruikers bevestigen dat de vervlakking steek houdt. Zodat we kennelijk ons verdiende loon krijgen.
In Québec heb ik met mijn eigen oren gehoord hoe sommige politici zich kantten tegen de verbouwing van een oude zaal tot een centrum voor kamermuziek, want daaruit bleek misprijzen voor een deel van de bevolking. Johann Sebastian Bach zou verbaasd staan te kijken... De grootste beroering over de openbare televisie had te maken met de stopzetting van de uitzending van Canada's belangrijkste culturele gebeurtenis, de zaterdagse hockeywedstrijd. Hockey is verdwenen? Het spel is overal te zien, zowel thuis als in het restaurant. Een enorme domheid heeft de beschikbare ruimte ingenomen, en meer nog: ze heeft de controle gekregen over de zenders. Hier zul je lachen, je amuseren, hier zul je plezier maken! Alleen de hockeyspelers hoeven de paljas niet uit te hangen. Dat concerten, literatuur, debatten tussen politieke analisten, interviews met filosofen niet langer uitgezonden worden, wekt alleen reactie op bij haarklovers, de intellectuelen die zich aan elitisme vergrijpen. In hun eentje zouden de kooplui niet in deze substitutie geslaagd zijn. Ze hadden de steun nodig van hen die er hun beroep van maken te praten, commentaar te leveren, redevoeringen af te steken. Ooit genoten kunstenaars en schrijvers (soms) de steun van mecenassen; tegenwoordig kunnen de kooplui rekenen op de verontwaardiging van sommige van onze confraters. Hé! Stefan, leg je boeken aan de kant, ga naar het stadion!
Tijdens mijn verblijf in Brabant heb ik het genoegen gehad dagelijks de (Franstalige) pers te kunnen lezen en er vakkundige journalisten aan te treffen. Ik zou willen dat onze kranten hun stukken mochten overnemen (dat gebeurt soms met de grote Franse bladen). Ook de eerste zender van Radio-Canada staat nog altijd open voor een dergelijke ‘import’. Omgekeerd zouden Le Soir en De Morgen er baat bij hebben stukken op te nemen die jullie kennis laten maken met de Amerikaanse kijk op de actuele politieke hangijzers. (Dergelijke uitwisselingen zorgen ervoor dat je beter jezelf wordt.) Bij de dingen die ik graag heb gelezen hoort het portret uit Le Soir van een wielrenner die als ‘flandrien’ werd bestempeld, een adjectief dat ik aanvankelijk nogal mysterieus vond. Het artikel was geschreven in een prachtige beschrijvende taal die me deed denken aan het beroemde boek van Buzzati over de Giro van 1949. Soms is de sport het terrein waar de mythe, het offer, het ritueel zichtbaar wordt. Waarom ‘flandrien’ en niet ‘Vlaams’? Luc Devoldere had het met mij over de ethiek van de arbeid, de incarnatie van een collectief beeld in de enkeling die op de trappers duwt. Het gevaar? Dat er geen intelligentie meer bestaat, dat de wereld alleen nog via de sport begrepen wordt, dat Maurice Richard (de grootste hockeyspeler, die toch nooit de beste
| |
| |
is geweest) de alfa en de omega is. Op dat vlak heeft de Belgische pers me verontrust. Maar toch hebben een Belgische vriend en ik afgesproken tijdens zijn bezoek op een avond een hockeywedstrijd bij te wonen. (Als we meer tijd hadden, zou ik je voorstellen om de sport te beschouwen als de plek waar het sacrale tegenwoordig gestalte krijgt.)
Ik was vooral opgetogen dat ik me tijdens mijn vele wandelingen in de nabije omgeving van Vollezele, Oetingen en Denderwindeke heb kunnen laten leiden door Léon Spilliaert. Ik heb toen een les in kijken gekregen. De door Spilliaert geschilderde vissersvrouwen die op de dijk hun echtgenoten opwachten, hebben me doordrongen als een lied waarin de liefde en de behoeftigheid van de armen met elkaar versmolten zijn. Ik was geroerd door hun rondingen - die vrouwen hadden niets te maken met de canon, waarmee ik werd geconfronteerd toen ik op een dag aan de bar van een kroeg in Guadalajara op een laatkomer zat te wachten en een uitzending zag over de vijftig mooiste vrouwen ter wereld. Vreemd genoeg zaten er om zo te zeggen alleen blonde schoonheden van het Amerikaanse type bij. De voorstelling ging gepaard met commentaren als: ‘Als ze zo mooi is, dan moet ze wel door een rijk innerlijk leven en een intense spiritualiteit bezield zijn.’
Reclameonderbreking: een hydraterende crème. Sommige mensen hebben alles: de macht, een gehydrateerd verstand en de schoonheid! Spilliaert? Vrouwen getekend door de tijd, en niet door de ontkenning ervan, volle vrouwen - vol onrust, bedrogen verwachtingen, herboren verwachtingen -, ontroerende vrouwen.
Ook ik word tot wanhoop gedreven door de uniformering en de beperkingen die ermee samenhangen. Bij mij worden sommige gebieden makkelijker bereikt door kunst en literatuur dan door een afschminkcrème. Dat is zo omdat ik altijd toegang tot schrijvers heb gehad. Ik heb gezien hoe sommige mensen die toegang hebben afgesloten, verwende despootjes die niet de moed hadden om uit te roepen: ‘Après moi le déluge!’, maar wel anderen ontzeggen wat ze zelf hebben gekregen.
Ook ik vind het onthutsend dat men van de cultuur een ‘maatschappelijke penetratie’ verwacht. Ik ben ervan overtuigd dat de architectuur van de rampspoed en de ruimtelijke ordening, uitgedacht in functie van de auto (en dus van de oliemagnaten), bijdragen tot de collectieve wanhoop. Ik moet niets hebben van therapeutische kunst. Ik wil alleen dat men gewoon toegeeft dat kunst bijdraagt tot het geluk - met inbegrip van de kunst van de groten! Ik moet niets hebben van de Coubertins ‘deelnemen is belangrijker dan winnen’, van een ‘veridolisering’ die ertoe leidt dat volslagen nieuwkomers - die daar overigens geen geheim van maken -, best wel brave jongens en meisjes, alle aandacht kunnen krijgen (een half miljoen cd's verkocht van onze eerste Star Académie). En wat met de fantastische pianist Marc-André Hamelin? En de Zevende van Beethoven, op een winteravond vertolkt door het Orchestre Symphonique de Québec onder leiding van Yoav Talmi, die ons liet genieten van alle orkestrale lagen van
| |
| |
het werk, en hoe ze met elkaar versmolten? En de Rubenstentoonstelling in het Musée National des Beaux-Arts du Québec, die ook (dit wordt het sleutelwoord van mijn brief) de invloed liet zien van de Antwerpse meester op onze religieuze schilders? Ik houd niet van Rubens; ik was dol op wat ik daar heb gezien.
Voor het eerst was ik een Vlaming.
Dankzij jouw woorden kan ik dat nog altijd zijn, zowel in onze verschillen als in onze gelijkenissen.
Ik werd geboren in een arbeidersgezin en ben er nog altijd dankbaar voor dat ik, zoals in het liedje van Jean-Pierre Ferland, de kans heb gekregen ‘niet hetzelfde leven te leiden als mijn vader’. Ook ben ik blij dat hij me dat in de verste verte niet kwalijk heeft genomen of er een of ander verraad in heeft gezien, maar dat hij als vader gewoon gelukkig was toen ik opging in een wereld waar ik ontzettend veel van hield. Ik beroep me op hem door in de eerste plaats mijn werk met zijn beroepsernst aan te vatten - ik heb korte tijd aan zijn zijde gestaan in de fabriek: hij was een fantastische papiermaker. Indien ik Spilliaert als gids kies, dan voel ik voor niemand minachting.
Wij, mensen uit Québec, zijn vaak openlijk trots op onze bescheiden afkomst, alsof het daarop zou aankomen. Net als jullie hebben we periodes van hongersnood gekend. Ik heb je verteld hoe het lied, de kunst van de arme waarbij alleen de stem nodig is, me met een tastbaar geluk van broederschap heeft vervuld, hoe het mijn Franstalige rijkdom haast heeft vergoelijkt. Je hoeft voor mij niet onder te doen, mijn beste, als ik jullie schilders zie, van Memling tot nu. Lopend aan de rand van het gehucht Steenhout heb ik, buiten gehoorsafstand, eerst geneuried en daarna hardop gezongen:
Vive la rose et le lilas!
Je mag dit beschouwen als mijn manier om in mijn taal eer te betuigen aan jullie herfst, terwijl ik de roos vraag dat ze ons in de toekomst laat geloven.
*
Gentenaars, Antwerpenaars, Brabanders, jullie claimen allen de typische eigenaardigheden van jullie dialecten, terwijl ik voorlopig alleen een gemeenschappelijke Germaanse muziek hoor. In mijn ogen (of liever, in mijn oren) maken jullie deel uit van een geheel (ik heb het hier alleen over de fonetische - ik stond op het punt ‘akoestische’ te zeggen - kenmerken). Een paar dagen geleden zei ik je dat ik daar weinig of niets
| |
| |
van ken en dat ik er de beginselen van leer kennen door je werk te lezen en door een cursus te geven over de literatuur van Noord-Europa. Tegelijk begrijp ik dat jullie in een ruimte leven die anderen als buffer wilden gebruiken, waarbij ze over het hoofd zagen dat de bevolkingsgroepen die er wonen zich daar thuis voelen... omdat ze daar zijn.
Mede dankzij de wandelingen langs de Brabantse wegen heb ik me tijdens mijn verblijf van één maand in een plek kunnen onderdompelen. Dat omvat zowel het ondiepe ploegen in afwachting van een winter die me nog meer angst inboezemt dan de winter bij me thuis (op dit ogenblik is de lucht aan de andere kant van het raam zo laag, zo verontrustend voor de ziel), als de landschappen die me laten geloven dat er voor de schilderkunst geen vruchtbaarder wieg bestond dan dit land; daarbij horen ook de gesprekken met deze en gene - meer bepaald óns gesprek over de diftongering, over datgene wat bij jullie een subtiel onderscheid maakt tussen Pauwel en Paul. Zelf ben ook ik op de grens van de tweeklank geboren, ik ben opgegroeid in de fonetische strook die Québec doorkruiste op de lijn tussen Mauricië en Nicolet, voordat de televisie van Montréal een uniformering heeft opgelegd.
Ik heb hier geleerd dat ik onder het schrijven de emoties op de voet volg en ongeremd toegeef aan de charme van een landschap. Via mijn tekst beantwoord ik de vriendschap die het uitstraalt en ontdek ik affiniteiten met de bezienswaardigheden in de musea. Vlaanderen is evenzeer een dochter van Bruegel als Bruegel een zoon is van Vlaanderen. Aan deze cultuur, die het huwelijk tussen het bestaan en de geïdealiseerde uitdrukking ervan mogelijk maakt - via de schilderkunst, de muziek, de literatuur, de dans, etc. -, wijd ik mijn energie als leraar, uitgever, bezieler van het culturele leven bij me thuis. Kiezen voor armoede zou misdadig zijn.
In Le paradoxe de Francesco heb je het over het verband tussen de werkelijkheid en de menselijke blik erop: ‘Er is geen continuïteit tussen de feiten van de wereld en het denken dat erdoor wordt aangevuurd.’ Geen continuïteit, en toch: ‘Woorden en dingen leven met hun rug naar elkaar, maar staren naar dezelfde plek waar de goden zijn verdwenen.’ Je stelt je ten dienste van het landschap, maar je keert daarbij de kijkrichting om, van het landschap tot jezelf. Mijn ervaring is verschillend, je zult het gemerkt hebben aan mijn verhouding tot Brabant: telkens als ik een mij onbekende vogel hoorde zingen, klonk zijn lied me als een onmogelijkheid in de oren - we zijn in november! Of liever, hij herinnerde me eraan dat ik elders was. Hier en elders, in Europa en in Amerika.
Ik ben een povere Amerikaan: ik geloof dat de weg die jij via Wittgenstein, Rilke en Handke bewandelt, bij mij via het animisme had kunnen lopen. Maar we hebben nu eenmaal niets gedaan met de indiaanse erfenis. De cultuur had ook dát kunnen zijn.
*
| |
| |
Het is nu diep in de nacht. Pas morgenochtend zie ik het daglicht terug, aan boord van het vliegtuig dat me naar huis zal brengen. We zijn uitgegaan van een gedachtewisseling over de taal. Hopelijk neem je het me niet kwalijk dat ik voortdurend tot dit uitgangspunt ben teruggekomen. Zoals Luc al aangaf toen hij onze onderneming aan je landgenoten uiteenzette, veronderstelt een correspondentie als deze dat haar deelnemers zowel de lezer als de oorspronkelijke geadresseerde in gedachten houden. Het was mijn bedoeling dat zowel een Vlaming als een inwoner van Québec er iets aan zou hebben. Als mijn landgenoten hierdoor een stukje Vlaanderen hebben kunnen ontdekken, dan hebben ze een dubbelslag behaald: kennis van de ander leidt tot betere zelfkennis.
Jouw tussenkomsten hebben ervoor gezorgd dat we van de taal overgingen naar de cultuur, vervolgens van de cultuur naar de beschaving. Je was niet gelukkig met de toon van je laatste brief. We praten nu eenmaal niet lichtvaardig over cultuur, mijn broer. Niet toevallig luiden de titels van de twee beroemdste films uit Québec Le déclin de l'empire américain en Les invasions barbares. De beschaving ontsnapt niet aan tragiek. En dan nog heeft men de hulp van Sophocles nodig en van zijn begripvolle stem die onze ontreddering met glans en grootsheid omhult.
Gewicht is niet onverenigbaar met licht.
Ik knip mijn lamp uit. En nu zwijg ik,
Je toegenegen,
Gilles
Vertaald uit het Frans door Katelijne De Vuyst
| |
| |
Dworp, 31 december 2006
Beste Gilles,
Je laatste brief grijpt me aan door zijn onvermoeibare bereidheid om de nuances in de cultuur van de Ander te begrijpen en van daaruit de eigen identiteit telkens weer ter discussie te stellen; het is net deze eigenschap, die je tot een hoogst on-Amerikaanse Amerikaan maakt, want zelfrelativering is tegenwoordig niet echt aan de modale Anglo-Amerikaanse geest besteed.
Ik hoorde onlangs een radioprogramma (ik moet je, als correctie op mijn vorige brief, ook melden dat we nog steeds een uitstekende culturele radio als ‘niche’ hebben) waarin nagedacht werd over de wereldpolitiek vanuit de verdeling tussen de katholieke en protestantse erfenis voor het denken. Daarin werd geopperd dat het rationalisme dat door een vernauwd protestantisme werd voortgebracht, aanleiding heeft gegeven tot een kil wereldbeeld, waarin de menselijke natuur gewantrouwd moet worden, de anderen als een opponent worden gezien in het gevecht om de rechte leer, en waarin eenzijdig een gelijk werd opgeëist waarover moeilijk te discussiëren viel; de protestantse wereld zou synoniem zijn met een wereld die de anderen eigenlijk alleen als potentiële bekeerlingen ziet en voortdurend wil vormgeven en omvormen. De filosoof in het programma betoogde dat dit eigenlijk een vorm van rationalisme was, die zeer irrationele gevolgen kon hebben op het toneel van de wereldpolitiek; we begrepen over wie hij het had, uiteraard. Daarentegen bleek dat de oude katholieke wereld, die vaak doorgaat voor irrationeel, met zijn geloof in de onvolkomenheid van de mens, vaak praktischer, toegeeflijker en genuanceerder dacht over diplomatie, het gelijk van de ander en dergelijke meer (dat zal dan wel gaan over het katholicisme dat noodgedwongen bescheidenheid heeft moet leren, en niet over dat van de jezuïtische elites). Ik hoorde het met een zeker scepticisme aan, want ik ben zelf nog naar school gegaan in een katholiek Vlaanderen dat allesbehalve tolerant was. Maar ik wil graag geloven dat de Latijnse wereld, met zijn overwegend katholiek stempel, andere opvattingen heeft aangaande de menselijke natuur en de bereidheid om tekortkomingen te vergeven. Toch moeten we opletten voor dergelijke veralgemeningen: het zijn net dit soort denkwijzen waartegen de filosoof zich wou afzetten; voor men het weet is men ziek in het bedje waarvan men dacht dat
het dat van de vijand was.
Ik heb een tiental jaren geleden een verhaal voorgelezen in de Library of Congress in Washington, waarin het ging over een jongetje dat graag een indiaan wou zijn; hij wou dat zo graag, dat hij de tuin van zijn vader als zijn reservaat beschouwde dat moest worden verdedigd tegen de boze cowboys (die uiteraard werden vertegenwoordigd door zijn vriendjes aan de andere kant van de omheining). Tot het zover komt dat hij
| |
| |
de kleinste van die jongens afranselt en met een schok begrijpt dat hij dermate graag indiaan wilde zijn... dat hij er een cowboy door was geworden. Mijn Amerikaanse publiek applaudisseerde voorzichtig en diplomatisch; in het gesprek achteraf legde ik hen uit dat ik geen morele boodschap had, dat dit soort omslag van de moralist in de kolonisator ons allen dagelijks bedreigt. Ik zag nogal wat gefronste wenkbrauwen.
Vandaar dat ik graag wil proberen een hybride postkatholieke ‘Latijnse Germaan’ te zijn, maar dat het niet opgaat te denken dat men daardoor meer recht heeft op wat dan ook dan de ander. Het enige wat werkelijk verschil maakt, is de macht; wie de culturele macht heeft, drukt nu eenmaal de ander opzij. Wie de macht ondergaat, denkt na verloop van tijd sneller en kritischer, want hij wordt onderdrukt. Macht maakt traag, arrogant en minder scherp, en geeft aanleiding tot misplaatste gevoelens van bedreigdzijn; daarom kan de macht die wil overleven niet zonder de nuance van haar minderheden (een les die het huidige Noord-Amerika nogal verwaarloosd heeft).
Voor Vlamingen is het gekke van de hele situatie dat ze zich onderdrukt blijven voelen (hoewel ze daar niet veel aanleiding meer toe hebben) en tevens deel uitmaken van de macht in hun land. Ze blijven echter, samen met hun Franstalige landgenoten, integraal deel uitmaken van de postkatholieke logica, dat wil zeggen van een Latijnse erfenis. Zij hebben ook, in tegenstelling tot de Nederlanders, de Contrareformatie over zich heen gekregen, aanleiding voor de zo typische barokke heropleving in de kunsten. Vlamingen zijn op die manier de enigen van de Germaanse stam die collectief een Latijnse cultuur in zich dragen. Vlamingen lijken meer op hun Waalse landgenoten dan op de rationalistisch ingestelde Hollanders van boven de Moerdijk.
Dat geeft soms aanleiding tot gekke situaties. Zo kan ik me herinneren dat een aantal jaren geleden de Nederlandstalige literatuur invité d'honneur was op de Parijse Salon du Livre, en dat iedereen het toen had over de oorlog in Irak. De Parijse journalisten konden meemaken hoe Vlamingen en Nederlanders tijdens debatten radicaal van mening verschilden over deze interventie: de Vlamingen waren grotendeels de diplomatie van Frankrijk toegedaan, terwijl de Nederlanders zich (toen nog) als een blok achter Bush' politiek schaarden. Evenzo wordt sympathie voor de Palestijnse zaak in Nederland bijna als antisemitisme beschouwd, in lijn met de Amerikaanse ideologie; in Vlaanderen is het een teken van progressief democratisch denken. Nederland is nu eenmaal een natie die zich deels met Amerika heeft vereenzelvigd, iets wat in Vlaanderen grotendeels ondenkbaar is. Wanneer Vlamingen zich zouden willen afkeren van de Walen, komen ze in de Nederlandstalige wereld voor een noordelijke, protestantse partner te staan die hen in dat opzicht veel vreemder is.
De modernistische versie van de wereldverbeteraar heeft blijkbaar vaak een protestantse achtergrond (sinds de katholieke caritas een antiquarische rariteit geworden is); diens geloof in de maakbaarheid van de mens staat vaak in schril contrast met de
| |
| |
scepsis van de (post)katholiek, die meestal vindt dat men de ander zijn gebreken moet gunnen, want ‘wie zonder zonde is, werpe de eerste steen’. Zou het kunnen dat ook bij jullie deze Latijnse en protestantse erfenissen botsen in het omgaan met anderen, met het landschap, met de taal en de cultuur?
Latijnse Noorderlingen, dat is iets wat men, met enige ironie, ook over jou en je landgenoten zou kunnen zeggen; dat is een punt dat we, meer dan alle andere wellicht, met elkaar delen. Toen ik een paar jaar geleden in Montréal verbleef (en we daar voor het eerst het geluk hadden met elkaar te kunnen discussiëren voor een aandachtig publiek), viel me meteen op hoezeer de benedenstad van de bovenstad verschilt. Als ik een beeld zou moeten vinden om aan mijn studenten het verschil tussen de Québécois en de Engelstalige Canadees uit te leggen, dan zou ik dit beeld kiezen: beneden de charme van de kleine straten, de gezelligheid van een haast Normandisch aandoende intimiteit en een joie de vivre in de talloze gezellige kroegen en restaurants, waarvan ik niet genoeg kreeg erlangs te dwalen en er iets te drinken terwijl de natte sneeuw het plaatje volkomen maakte; in de bovenstad echter alleen de brede lanen, de hoogbouw, het verkeer, de moderniteit. Niet dat ik het een tegen het ander wil uitspelen; ik was blij in de bovenstad de excentrieke films van Matthew Barney te kunnen gaan bekijken, bijvoorbeeld. Maar telkens ik weer afdaalde naar de benedenstad, was het alsof ik thuiskwam in iets wat me vertrouwd was, zeg maar iets Europees.
Kleinschaligheid? Misschien. Intimiteit van de openbare sfeer zou misschien een beter woord zijn. Maar het is een feit dat wat ik, als ‘Latijnse Germaan’, ten zeerste apprecieer in de wereld van de francofonie, in de eerste plaats het respect is voor traditie, geschiedenis, voor ‘les terres des pères’; men schroomt er zich niet de cultuur te zien als een vorm van spirituele ecologie, waarin men moet bewaren wat voorgaande generaties waardevol hebben geacht. Deze ingesteldheid spreekt ook uit jouw blik, wanneer je door Vlaanderen wandelt; je hebt oog voor Rubens en Spilliaert, en met de blik van de schilder kijk je terug naar de actuele wereld. Dat is de blik van de culturele liefde, en ik geloof dat dit een van de dingen is waar we ons het meest voor willen inzetten: de blik op de actualiteit moet doordrongen blijven van herinnering. De rationele vooruitgangsleer pompt het er bij de jeugd elke dag in, dat alles wat een jaar oud is uit de mode, dement of belachelijk voorbijgestreefd is; aan de andere kant zie je dagelijks kunstenaars vechten om dit dogma, dat de cultuur in haar hart bedreigt, tegen te spreken.
Ik heb de tentoonstelling Léon Spilliaert ook gezien, en ik was gegrepen door wat er met die man gebeurde in de jaren waarin hij bedlegerig was, met name 1907 en 1908. Omdat hij ongeveer zijn huis niet uit kon, werden spiegel, wand, lichtvlek en huiselijk voorwerp een soort wonder van de zichtbaarmaking; zijn zoektocht naar de eigen artistieke identiteit lijkt te worden geïntensifieerd door deze opsluiting; de hele
| |
| |
wereld is voorhanden omdat hij aandachtig is en kijkt en begrijpt. Wanneer hij later weer de dijken van de Belgische kust schildert, is zijn visie uitgerijpt; hij weet dat de wereld in de eerste plaats een verschijning is die we moeten ontcijferen met omzichtigheid. Ik was onder de indruk van de manier waarop dit geestelijke proces zichtbaar werd gemaakt door zijn bescheiden maar lucide genie.
Kijken naar wat men om zich heen ziet, en dat proberen te lezen als een tekst met een boodschap - het is een vorm van lezen die we elke dag opnieuw moeten uitvinden. Ik ben er, zoals ik je eerder meldde, van overtuigd dat in deze leeswijze ook tolerantie schuilt, begrip, openheid van geest. En dan vooral de liefde voor wat kwetsbaar, van voorbijgaande aard of marginaal is geworden. Mensen die in een situatie leven waarin hun cultuur niet evident (meer) is, hebben misschien de taak deze vorm van kwetsbaarheid in te zetten in het culturele spel; maar het is meer dan duidelijk dat men snel in de situatie terechtkomt van de nobele wilde die probeert te onderhandelen met iemand die een pistool op hem richt. (Dit herinnert me aan een veelzeggende scène in de film Babel, waarin een schreeuwende Marokkaanse agent van politie een arme geitenhoeder, die staat te kronkelen van angst in zijn oude kaftan, toeschreeuwt: ‘Je wapen neer! Je wapen neer!’ En de oude geitenhoeder die hikkend van angst zegt: ‘Maar ik heb helemaal geen wapen! Dit is mijn mes!’).
Wat je beschrijft in je Toronto-ervaring spreekt boekdelen; ik weet ook dat men met alleen maar hoffelijkheid niet veel opschiet in dergelijke situaties. Je zinspeelt op de discussie die ik met enkele Vlaamse collega's kreeg op het ogenblik dat ik de hoffelijkheidscultuur verdedigde in de Vlaamse Rand rond Brussel. Uiteraard had mijn dierbare vriend Geert Van Istendael gelijk te stellen dat wettelijk afgedwongen rechten aangaande het respecteren van de landstaal de enige garantie vormen voor het in de praktijk brengen van een rechtvaardige communicatie; het zou een universeel menselijke afspraak moeten zijn die overal op de planeet wettelijk te garanderen; anderzijds hebben die wetten geen daadkracht als ze niet worden ondersteund door mensen die oog hebben voor de fair play van een situatie (voor de Vlamingen in de Rand is het icoon voor het gebrek aan fair play wellicht de francofone racist Olivier Maingain van het Front des Francophones, die strategisch gezien eigenlijk de evenknie is van de racistische Filip Dewinter van het Vlaams Belang: twee onverzoenlijke karikaturen die de anderstalige landgenoot alleen maar kunnen minachten en beledigen, en die vergeten wat nu eigenlijk op het spel staat in democratische rechten en plichten, namelijk het bewustzijn van de symmetrie in hun verhoudingen).
Zoals je misschien hebt vernomen, heeft de RTBF, de Franstalige Belgische openbare omroep, onlangs een fictieve breaking news-reportage gemaakt over een Vlaamse staatsgreep, waarbij Vlaanderen zich zogezegd had afgescheurd via een eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring in het Vlaams Parlement. Dat dit absurde scenario
| |
| |
(grondwettelijk gezien kan men dit zelfs niet) door zoveel Franstalige landgenoten meteen ernstig werd genomen, toont aan dat de schrik voor het separatisme bij vele Walen reëel is. Nochtans bewijzen alle opiniepeilingen telkens weer dat er in Vlaanderen geen democratische basis te vinden is voor een afscheiding. Ik vond de hele grap enerzijds geslaagd en vermakelijk, anderzijds toonde ze aan hoezeer beide landsdelen nog slechts een karikaturaal beeld van elkaar hebben.
Maar in karikaturen leeft ook altijd iets wat wortels heeft in een perceptie die toch moet worden onderzocht. Zo kan ik een heel eind meegaan met de visie van veel Walen, dat de Vlamingen hun ooit zo prachtige landschap hebben verkwanseld aan geld en wilde industrialisering, en dat de huidige Vlaamse rijkdom ook een verlies aan charme, intimiteit, levensvreugde met zich heeft gebracht, ja zelfs een verharding in het karakter; je signaleert zelf hoe ongeremde stedenbouw en de terreur van het verkeer bijdragen tot een deprimerend levensgevoel. Zoals jij in de streek rond Vollezele hebt gewandeld, wandel ik graag rond in de rustige dorpen van Wallonië. Hun ouderwetse schoonheid herinnert me aan mijn kinderjaren in een verloren Vlaanderen; en wanneer ik vanuit de Henegouwse glooiende velden terugdenk aan de verkeersopstoppingen in de grote Vlaamse steden, aan de wild om zich heen grijpende ‘banlieuisering’ van mijn geboorteland, dan krimpt mijn hart om het verlies aan levensvreugde en leefkwaliteit in die rijke regio (wij hebben de meest vervuilde oppervlaktewateren van West-Europa, het dichtste wegennet, de dichtste bebouwing, we scoren zeer slecht wat de kwaliteit van onze lucht betreft; de rijkdom brengt een verlaging van de primaire leefkwaliteit met zich).
Op de dag waarop ik je dit schrijf, publiceert Le Monde een reportage over het Belgische ‘bilinguisme’, waarin een aantal ‘couples mixtes’ aan het woord komen, dus huwelijken van Vlamingen met Walen. Het blijkt dat die huwelijken slechts een kleine minderheid vormen, maar de mensen die in het artikel aan bod komen, zijn hartverwarmende getuigen. Allen spreken ze de twee talen, schakelen zonder probleem over naar de andere taal, en beschouwen dit als het enige ware cement van de vaak breekbaar geachte Belgische constructie. Ik ben het hartsgrondig met deze tolerante, ruimhartige mensen eens; België is een land dat nog slechts door wederzijds respect van taal en cultuur kan worden gered, meer nog: dat, nu de economische en politieke situaties vrij sterk verschillen, alleen nog een fundament van tweetaligheid zal kunnen naar voren schuiven, als het staatkundige betekenis wil hebben. De bal ligt dus in beide kampen, om het met een slecht beeld te zeggen (je ziet dat ik nog steeds niets terechtbreng van voetbal).
Inmiddels zijn we toch al zover dat de twee Vlaamse kwaliteitskranten geregeld artikelen uit Le Soir overnemen, en Le Soir publiceert ook geregeld artikelen van Vlaamse kranten. Nu de hele wereld begint te geloven dat België zal moeten barsten en
| |
| |
opgaan in een Europa van de regio's (met twee ministaatjes tot gevolg) en de fictieve splitsing van België zelfs de Parijse lezers lijkt te hebben beroerd, is het hoog tijd om elke claustrofobische cultuur af te gooien, en, mét handhaving van de eigen taal, toch die van de ander te spreken. Voor ons hier in België is dat makkelijker gedaan dan voor jullie, dat is duidelijk. Maar het belangrijkste is, dat we, zoals jij ook signaleerde, telkens toch terugkomen op het geloof in het belang van de taal (en taal dan niet beschouwd als het soort van internationaal koeterwaals dat we dagelijks op televisie en radio horen maar als de drager van een cultuur, een mentaliteit, een wereldvisie).
Daarbij komt dat jij en ik een variant spreken van een taal, die elders haar epicentrum heeft (voor jou Parijs, voor mij Amsterdam). Ook mijn Nederlands blijft voor de modale Amsterdammer een taal uit een andere cultuur, iets licht exotisch, en ook aan die kant blijft het nodige uit te leggen wanneer ik mijn Hollandse redacteur wil overtuigen een ‘Vlaamsisme’ in mijn tekst niet weg te halen omdat de smaak en de geur van het woord voor mij een literaire kwaliteit vertegenwoordigen. Aldus geprangd tussen Parijs en Amsterdam, ben ik een man die eigenlijk vooral thuis is op een soort mentale intercity; in een va-et-vient dat mijn taal van smaak en kleur heeft voorzien, en van een stijl die historisch anders is gegroeid dan die van de Randstadbewoners in Nederland. Ik denk dat het deze culturele hybriditeit is die ons ondanks alles een voorsprong kan geven in het Babel dat stilaan vorm krijgt. Talen zijn koppig, ze kunnen lang geduld oefenen, uitrijpen, plots weer de kop opsteken, zich laten gelden; dat kunnen ze enerzijds dankzij de politiek van de hoffelijkheid en de tweetaligheid, maar vooral ook dankzij de geschreven cultuur, waarvoor wij zelf medeverantwoordelijk zijn. Daarom is het belangrijk, dierbare Gilles, dat we elkaars teksten in elkaars talen kunnen (leren) lezen. Met een goede Franse uitdrukking zou ik willen zeggen: Let's practice what we preach. Ik hoop dat we daar met deze brieven alvast een aanzet toe hebben gegeven.
Ik groet je van harte,
Stefan
|
|